Het Theosofisch Genootschap

Toon je ware karakter!*

Een schets van onze werkelijke aard

Jikke Hoekstra

*Lezing, Lunteren, 2 oktober 2010.

Ik wil u meenemen op een ontdekkingstocht naar ons karakter. Karakter is een woord dat we in het dagelijks leven veel en gemakkelijk gebruiken. We zeggen bijvoorbeeld:

  • Ze heeft een sterk karakter, m.a.w. ze waait niet met alle winden mee, ze houdt haar doel voor ogen en geeft niet toe aan allerlei verleidingen;
  • Hij heeft een goed karakter, m.a.w. hij is goed voor zijn medemens, hij is behulpzaam en zachtaardig;
  • Ze heeft een moeilijk karakter, m.a.w. ze is moeilijk in de omgang voor haar omgeving, ze is opstandig, overheersend en veeleisend;
  • Soms zeggen mensen: Zo ben ik nu eenmaal, dat is mijn karakter en dat kan ik niet veranderen.

Karakter is dus iets wat heel dicht bij ons staat, wat ons diepste wezen beschrijft, wat ook beschrijft hoe anderen ons ervaren.

Maar wat bedoelen we nu eigenlijk? Wat is de werkelijke betekenis in theosofische zin? Is er een verschil hoe we het woord karakter gebruiken in het dagelijks taalgebruik en wat we er in de theosofie mee bedoelen? En wat zegt de psychologie over het onderwerp? En vervolgens, wat kunnen we dan met die wetenschap? Hoe verhoudt het zich bijvoorbeeld met onze persoonlijkheid?

Karakter in ons dagelijks taalgebruik

Laten we eerst eens kijken wat de dikke Van Dale zegt over karakter: Bij karakter gaat het om ‘de kenmerkende innerlijke hoedanigheden waardoor zich de ene persoon van de andere onderscheidt, syn. aard, inborst, gemoed’. Deze definitie zegt niets over hoe het karakter wordt gevormd en of het eventueel kan worden veranderd.

Over persoonlijkheid zegt de Van Dale: de som van iemands hoedanigheden, eigenschappen en karaktertrekken, waardoor hij tot een individu wordt. In het dagelijks taalgebruik is er dus geen duidelijk verschil tussen ons karakter en onze persoonlijkheid.

Karakter in de psychologie

In de psychologie wordt het begrip karakter niet eenduidig maar op verschillende manieren beschreven. Al gauw komt ook het begrip persoonlijkheid in beeld. Vaak worden karakter en persoonlijkheid door elkaar gebruikt.

In alle beschrijvingen gaat het om een combinatie van eigenschappen waardoor de ene persoon zich van de andere onderscheidt. Bij de totstandkoming van karakter spelen volgens de psychologie de erfelijkheid en ook de omgeving en opvoeding een rol.

Op de volgende punten zijn er verschillen in de definities en beschrijvingen:

  • Soms worden de begrippen karakter en persoonlijkheid door elkaar gebruikt.
  • Soms wordt er onderscheid gemaakt in de mate waarin de eigenschappen te veranderen zouden zijn. Sommigen zeggen dat het bij karakter om aangeboren en bij persoonlijkheid om aangeleerde eigenschappen gaat.
  • Soms wordt persoonlijkheid omschreven als een combinatie van karakter (aangeboren eigenschappen, moeilijk te veranderen) en gewoonten (aangeleerd, makkelijker te veranderen). Men maakt dan dus onderscheid tussen karakter en gewoonten.

Karakter in de theosofie

Als we de theosofische bronnen bestuderen, wordt de essentie als het gaat om karakter verwoord in het volgende bekende fragment uit de oosterse wijsheid:

Als je een gedachte zaait, oogst je een daad;
Als je een daad zaait, oogst je een gewoonte;
Als je een gewoonte zaait, oogst je een karakter;
Als je een karakter zaait, oogst je een lot.

De volgorde is dus: gedachte – daad – gewoonte – karakter – lot.

Dit leert ons dat gedachten niet zomaar vrijblijvend zijn, maar wel degelijk van invloed op ons handelen en uiteindelijk op ons karakter. Dat herhaalde gedachte- en handelingpatronen kunnen inslijten en daarom moeilijk te veranderen zijn. Het leert ons ook dat we ons eigen lot bepalen. Tot slot geeft het in omgekeerde volgorde ook aan dat en hoe we ons karakter kunnen veranderen.

We bouwen ons karakter op door zich herhalende gedachten, terugkerende emoties en gevoelens en door de daden die daaruit voortvloeien. Denk een gedachte vaak en lang genoeg en ze zal tot uitdrukking komen in een gesproken woord of daad. Herhaal een daad vaak genoeg en hij zal een gewoonte worden. Een gedachte kan men van zich afzetten, een daad vergeten, maar ze laten een spoor achter in het karakter, hoe gering ook.

Het resultaat van al onze gewoonten geeft ons een aanleg, een voorkeur voor een bepaalde richting, een neiging die het voor ons natuurlijk en gemakkelijk maakt te handelen in de groef die de gewoonte heeft ingesleten. Ons lot wordt uiteindelijk bepaald door onze eigen gedachten en daden. We zijn door niemand anders tot iets ‘voorbeschikt’. Wanneer we ons karakter ten goede of ten kwade veranderen bepalen we daardoor zelf ons eigen lot.

Volgens de theosofie bestaat het karakter van een mens uit eigenschappen zoals temperament, instelling, talent en begaafdheid die hem onderscheiden van andere mensen. Het karakter kan door opvoeding, training en omgeving worden veranderd, maar omdat het naar buiten komt vóór een van deze omstandigheden tijd heeft gehad om invloed uit te oefenen, moet het zijn aangeboren. En omdat het vaak anders is dan dat van de ouders, kan het niet door erfelijkheid worden verklaard.

De oude wijsheid leert dat het een erfenis is die het ego meebrengt uit een vroeger bestaan. Onze aard en neigingen, onze talenten en gaven zijn allemaal herinneringen van gewoonten die we in vorige levens hebben opgebouwd. Ons karakter is dus ons collectieve geheugen van al onze vroegere levens.

Karakter is niet een afzonderlijk beginsel of onafhankelijk onderdeel van de constitutie van de mens, maar is het totaal van de gewoonten en de daaruit voortgekomen neigingen die we in alle verschillende delen van onze constitutie hebben ontwikkeld. Gewoonten om aan de stem van het geweten te gehoorzamen of om toe te geven aan een verleiding.

Het karakter is het innerlijke, onzichtbare gewaad dat het ego door de gedachten en daden om zich heen weeft, draad na draad, zoals een larve haar cocon bouwt waarin ze later moet wonen. Tijdens het leven verbeteren we dit karakter of we tasten het aan en bederven het. Aan het einde van het leven blijft het altijd over als een opstapeling van krachten en energieën en kan het niet worden vernietigd of ongedaan gemaakt.

Wat gebeurt er dan na de dood met dit karakter? De oude leringen geven aan dat het op innerlijke gebieden van de natuur onveranderd en latent blijft, tot in toekomstige eeuwen het ego terugkeert tot fysieke belichaming, en het zijn erfenis, dit karakter, vindt dat op hem wacht. Het is een laatste wilsbeschikking die ons huidige zelf maakt voor zijn toekomstige zelf, en wanneer het ego naar de aarde terugkeert als een pasgeboren kind is zijn karakter – dat zich nu opnieuw gaat manifesteren – het ‘kapitaal’ waarmee het zijn nieuwe incarnatie begint.

Onderscheid tussen karakter en persoonlijkheid

We hebben gezien dat karakter en persoonlijkheid in het dagelijks woordgebruik en ook in de psychologie soms door elkaar gebruikt worden. In de theosofie is er een onderscheid.

Het woord persoonlijkheid komt van het Latijnse woord ‘persona’ dat masker betekent. De persoonlijkheid is zowel een instrument dat door de individualiteit wordt gebruikt om in contact te treden met het stoffelijke gebied en ook een masker waarachter de individualiteit (het werkelijke, onsterfelijke deel van de mens) wordt verborgen. De individualiteit is de oorzaak, de persoonlijkheid is het gevolg. Er zou geen persoonlijkheid zijn als er geen individualiteit was om deze voort te brengen. Voor iedere incarnatie bouwt de individualiteit zich een nieuwe persoonlijkheid, die dan het instrument wordt door middel waarvan de individualiteit op het stoffelijk gebied kan werken. De individualiteit is de acteur, de persoonlijkheid is het masker, de toneelrol.

De persoonlijkheid omvat de hele lagere mens, het lager viertal. De persoonlijkheid is het op zichzelf gerichte deel van ons wezen en omvat het fysieke lichaam, het modellichaam, onze op onszelf gerichte verlangens, emoties en gedachten, en ook het persoonlijk ego met zijn breinverstand en zijn dagelijkse herinneringen die in het brein zijn opgeslagen.

Het karakter, het totale effect van al onze gedachten, daden en ervaringen uit het verleden, is de leidende factor in het vormgeven van de nieuwe persoonlijkheid. We kunnen ons karakter veranderen terwijl we belichaamd zijn, maar omdat dit karakter tussen incarnaties onveranderd blijft, zal de nieuwe persoonlijkheid in alle essentiële kenmerken een reproductie zijn van de persoonlijkheid zoals die was aan het eind van onze vorige incarnatie.

De persoonlijkheid is tijdelijk ons voertuig, maar als ze haar doel heeft gediend, wordt ze als een lege schil opzij gegooid. De essentie ligt in het karakter en in het blijvende deel van het menselijk ego.

Samengevat: De persoonlijkheid is dus tijdelijk van aard en verdwijnt bij het sterven van de mens, terwijl het karakter blijvend is. Persoonlijkheid is een onderdeel van de zevenvoudige samenstelling van de mens (lager viertal), terwijl het karakter geen beginsel is.

Het begrip karakter in de psychologie en in de theosofie

De definities van het begrip karakter in de psychologie en de theosofie hebben als overeenkomst dat het bij beide gaat om een combinatie van eigenschappen die de ene persoon van de andere onderscheiden.

Maar er zijn wel heel duidelijke en wezenlijke verschillen:

  • Wetenschappers en psychologen gaan uit van het idee dat de mens bij zijn geboorte ontstond en één leven heeft. Ook constateert men dat bepaalde eigenschappen zijn aangeboren. Men moet daarom tot de conclusie komen dat de mens geen invloed had op het ontstaan van zijn eigen karakter. Volgens de theosofie is het karakter een erfenis die het ego meebrengt uit een vroeger bestaan. Een erfenis die het resultaat is van zijn eigen ervaringen en opgebouwd karma.
  • In de psychologie is de persoonlijkheid het meest wezenlijke, de essentie van een mens. In de theosofie is de persoonlijkheid niet de essentie, maar dat deel van onze lagere natuur waarmee we de wereld tegemoet treden. Het is niet de hogere mens, niet ons hoger ego.
  • Tot slot heeft de psychologie een hele materiële kijk op de mens, en kijkt niet naar achterliggende geestelijke oorzaken van de fysieke processen die zich bijvoorbeeld in de hersenen afspelen. De theosofie doet dat heel nadrukkelijk wel.

Tussenbalans

We hebben in grote lijnen vastgesteld wat overeenkomsten en verschillen zijn tussen de theosofie, psychologie en ons dagelijks taalgebruik als het gaat om de betekenis van karakter. Hoe nu verder? Wat kunnen en moeten we met die kennis?

De mens wordt heen en weer geslingerd tussen twee kanten van zijn natuur, waarbij hij soms gehoor geeft aan de verleidingen en verlokkingen van de materiële wereld en soms aan de onzelfzuchtige en hogere verlangens. Hij heeft een vrije wil en kan zijn hogere impulsen volgen of toegeven aan de lagere. De mens heeft het vermogen om door zijn herhaalde gedachten en daden zijn karakter te veranderen en daardoor zijn eigen lot te bepalen.

De oude wijsheid vertelt ons dat het doel van het bestaan van de mens op aarde is om als een god te worden, en om in zijn dagelijks leven actief en volledig de goddelijke eigenschappen tot uitdrukking te brengen die in ons sluimeren. De beperkte en op zichzelf gerichte persoonlijkheid van de mens zorgt ervoor dat deze goddelijke eigenschappen nog niet tot uitdrukking kunnen komen. Het doel van de evolutie van de mens is daarom om de persoonlijkheid te verruimen en te verheffen totdat deze een geschikt instrument wordt om de goddelijke eigenschappen in hem tot uitdrukking te brengen (vereniging met eigen innerlijke god). Gelukkig worden we hierbij geholpen door onze goddelijke vlam, die ons steeds opnieuw aanmoedigt.

We moeten dus bouwen aan ons karakter en het verbeteren, maar hoe?

Hoe kunnen we ons karakter verbeteren?

Nog even de oude wijsheid in herinnering roepend, maar dan net iets anders geformuleerd:

Waak over je gedachten
Straks worden ze je daden
Waak over je daden
Straks worden ze je gewoonten
Waak over je gewoonten
Straks worden ze je karakter
Waak over je karakter
Straks wordt het je bestemming.

Als we dit op ons in laten werken, dan weten we hoe we ons karakter en daarmee onze bestemming of ons lot kunnen veranderen. Het karakter van de mens is diepgeworteld en verandert niet van dag tot dag zoals onze gedachten en gevoelens. We kunnen het niet van ons afschudden, maar we kunnen het wel veranderen op dezelfde manier die we hebben gebruikt bij het vormen ervan. Het kan niet met één enkele poging worden gedaan, maar het is een langzaam en moeilijk proces. Daarom moeten we zo zorgvuldig zijn met onze gedachten en daden.

We moeten beginnen bij de bron, het zuiveren van ons gedachteleven. Het proberen om ingewortelde gewoonten uit te bannen of te wijzigen is als het gedrag van de dwaze tuinman. De tuinman die zijn bloembed van onkruid wil zuiveren door het onkruid bij de grond af te snijden in plaats van het met wortel en al uit te trekken. De strijd tegen gewoonten is heel moeilijk als we niet bij de bron, onze gedachten, beginnen.

Om gedachten te veranderen wordt ons vaak voorgehouden, focus niet al je energie op het uitbannen van de slechte gedachte zelf, maar stel er een positieve gedachte voor in de plaats en richt daar je aandacht op. Wij moeten ons ook realiseren dat we los staan van onze gedachten; wij besturen ze. We zijn niet identiek met onze gedachtestroom, maar ervan gescheiden en verschillend; we hoeven niet de slaaf van ons denken te zijn. Het klinkt heel eenvoudig, maar we vallen allemaal wel eens te prooi aan gepieker of worden meegesleurd in een maalstroom van gedachten.

Door ons karakter vertonen we neigingen in een bepaalde richting, maar we zijn niet verplicht om hieraan toe te geven. We hebben het vermogen om te kiezen, en door onze tweezijdige natuur krijgen we de gelegenheid te kiezen. De sleutel tot het veranderen van ons karakter wordt gevormd door de vrije wil. Door onze vrije wil hebben we de keuze onze hogere impulsen te volgen of toe te geven aan de lagere.

De mate van vrijheid om te kiezen varieert en is afhankelijk van de bereikte graad van ontwikkeling van het individu. Kleine kinderen van wie het denken nog onvolwassen is, hebben heel weinig keuzevrijheid en handelen bijna geheel op grond van hun impulsen. Ze zijn daarom ook niet in dezelfde mate karmisch verantwoordelijk als volwassenen.

Het type karakter dat we voor onszelf hebben opgebouwd bepaalt de mate van vrijheid van onze wil. M.a.w. vrije wil is iets wat we moeten ontwikkelen, steeds verder en verder. Door onze vrije wil optimaal te ontwikkelen en te benutten, kunnen we ons karakter verbeteren.

Conclusie: Als je weet hoe je karakter gevormd wordt, weet je ook waarom je het moet veranderen en hoe. De sleutel bij het veranderen van ons karakter is:

  • We moeten beginnen met het aanpakken van ons gedachteleven.
  • Daarbij moeten we ons niet identificeren met onze gedachten, maar zorgen dat we de meester en niet de slaaf van ons gedachteleven zijn.
  • Om ons karakter te veranderen moeten we optimaal gebruik maken van de vrije wil.

Wat hoop geeft is dat het niet allemaal ‘groots’ en ‘meeslepend’ hoeft.

In Brieven die me hebben geholpen schrijft W.Q. Judge (blz. 190):

Je kunt je karakter versterken door op kleine dingen te letten. Door kleine fouten aan te pakken, een voor een, en bij iedere kleine gebeurtenis. Dit zal een innerlijke houding van aandacht en voorzichtigheid opwekken. Als de kleine fouten en aangelegenheden zijn bedwongen, wordt het karakter sterk. Gevoelens en verlangens zijn niet geheel en al van het lichaam. Als het denken met opzet van die onderwerpen wordt afgehaald en op andere en betere wordt gericht, dan zal het hele lichaam het denken volgen en meegaand worden. Deze strijd moet worden volgehouden, en na enige tijd zal het gemakkelijker worden.

Tot slot wil ik nog een aantal bijzondere voorbeelden uit het dagelijks leven uitwerken, waarin het karakter een belangrijke rol speelt. Deze kunnen ons stimuleren om bepaalde gebeurtenissen net even op een andere manier te bekijken.

Het eerste voorbeeld: karakter en hersenbloeding of herseninfarct

We kennen allemaal voorbeelden van mensen die als gevolg van een beroerte, een verandering in gedrag en emotie ondergaan. Voorbeelden daarvan zijn overmoedig of sociaal onaangepast gedrag, een veranderd gevoel voor humor, prikkelbaarheid of het tonen van geen of weinig initiatief. Met name remmingen en de aansturing zijn vaak weg of verminderd. Een relatie kan hierdoor compleet veranderen. Mensen geven aan het gevoel te hebben, met een heel andere persoon samen te leven. Soms is die verandering klein, soms groot. Soms is het een verandering in positieve, soms in negatieve zin.

Wat gebeurt er fysiek? Door een herseninfarct of een hersenbloeding kunnen bepaalde delen van de hersenen uitgeschakeld worden, waardoor ze hun functie niet meer kunnen vervullen. De grote hersenen worden verdeeld in een linker- en rechterhersenhelft, die ieder hun eigen functie vervullen. De plek van de beschadiging bepaalt welke functies zijn aangetast.

Hierdoor kunnen naast allerlei fysieke gevolgen (bijv. niet meer kunnen lopen of praten) ook veranderingen optreden in het gedrag en emoties. In dat laatste geval wordt er in de medische wereld gesproken van een karakterverandering. De hersenstichting heeft bijvoorbeeld een zorgwijzer karakterveranderingen uitgebracht voor patiënten met een hersenaandoening en hun familieleden. De brochure opent met de volgende inleiding:

In de hersenen zit het karakter en de persoonlijkheid: het geheel van kenmerken en eigenschappen dat bepaalt wie de persoon is, hoe hij zich gedraagt, en waarin hij zich onderscheidt van iemand anders. Als er door een hersenaandoening iets misgaat in de hersenen, kunnen er veranderingen optreden in het karakter en de persoonlijkheid.

Het proces wordt in de medische wereld heel materieel en fysiek bekeken. Er wordt niet gekeken naar eventueel achterliggende geestelijke oorzaken. Volgens de theosofie zitten het karakter en de persoonlijkheid niet in onze fysieke hersenen. Onze hersenen zijn het fysieke voertuig van ons denkvermogen.

Twee vragen dienen zich aan: 1) Is het wel het karakter dat hier verandert? Hoe moeten we dit in het licht van de theosofie zien? 2) Wat is de achterliggende oorzaak of de reden van deze verandering?

Bij een beroerte wordt het fysieke voertuig van ons denkvermogen, de hersenen, beschadigd. Het is niet het blijvende deel van onze natuur dat beschadigd raakt. Dat deel van ons dat onsterfelijk is kan niet door ziekte of een andere structurele verandering in het menselijk lichaam worden beschadigd. Het is haar uitdrukkingsmogelijkheid die tijdelijk wordt beperkt of veranderd.

Het gaat om een schoksgewijze verandering in ons fysieke apparaat, die vanzelfsprekend een geestelijke oorzaak moet hebben. Dat karma in het geding is, is ook duidelijk. In de theosofische literatuur treden karakterveranderingen op door langdurige en herhaalde processen van verandering in gedachtepatronen, in daden en in gewoonten. We leren dat een karakterverandering een zaak van lange adem is.

Daarnaast is een beroerte karmisch gezien een ziekte die, zoals iedere ziekte, ons die ervaringen geeft die we nodig hebben bij onze ontwikkeling, zowel voor degene die de ziekte ondergaat als voor zijn naaste omgeving.

Waarschijnlijk is het een combinatie van factoren die een rol speelt, zowel bij het veroorzaken van de hersenaandoening als bij de veranderingen die optreden als het gevolg van de ziekte. Hoe het precies zit is met ons beperkte inzicht vaak moeilijk te bevatten. Het gaat er ook niet om de precieze oorzaken te kennen, maar wel om onderscheid te maken tussen het effect van ziekte op het hogere en op het lagere deel van ons wezen.

Het tweede voorbeeld: karakter en verslaving

Hoe zit het met de relatie tussen verslaving en karakter, m.a.w. welke rol spelen karakter en erfelijkheid bij het risico dat iemand loopt om verslaafd te raken aan bijv. alcohol of drugs?

Uit onderzoek blijkt dat kinderen van alcoholisten een veel groter risico lopen om in hun latere leven ook verslaafd te raken. Vroeger dacht men dat dit kwam door de omgeving en het milieu waarin een kind van een verslaafde opgroeit en door zijn opvoeding. Zo zou het bijv. aanleren om problemen uit de weg te gaan door te vluchten in alcoholmisbruik.

Uit recenter onderzoek blijkt dat ook erfelijkheid een rol speelt bij het ontstaan van een verslaving. Men heeft ontdekt dat bij kinderen van alcoholisten een zelfde soort afwijking in een bepaald gen aanwezig is wat zou samenhangen met een erfelijke vorm van biologische kwetsbaarheid voor verslaving. De kwetsbaarheid is dan erfelijk, niet de verslaving zelf. Want verhoogde kwetsbaarheid wil natuurlijk niet zeggen dat het inderdaad tot verslaving komt. Het is een samenspel van erfelijkheid, milieu en omgeving.

Hoe plaatsen we dit alles in theosofisch perspectief? Hoofdzaak is dat erfelijkheid een gevolg is, geen oorzaak. Het is een van de middelen die door karma wordt gebruikt om de mens de gevolgen te presenteren van oorzaken die hij in vroegere levens heeft gezaaid. De zich wederbelichamende entiteit wordt aangetrokken tot ouders die een leefsituatie en genen kunnen bieden die het beste geschikt zijn voor haar innerlijke karaktereigenschappen. Naast erfelijkheid, zijn ook omgeving en milieu instrumenten die karma gebruikt.

Het proces dat zich in onze hersenen afspeelt is een fysieke uitwerking van het karma uit vorige levens. Bepaalde patronen raken ingesleten in ons karakter en als gevolg daarvan in onze hersenen. Bijv. door in geval van problemen of stress naar de drank te grijpen, en zo de problemen uit te weg te gaan. Het is heel moeilijk dergelijke ingesleten gewoonten en patronen te doorbreken.

Onze wil wordt gestuurd door verlangens. We hebben verlangens vanuit onze lagere natuur en vanuit onze hogere natuur. Wanneer het ego herhaaldelijk zwicht voor een lagere impuls zoals de behoefte aan drank, wordt deze steeds sterker en wordt uiteindelijk tot een gewoonte. Wanneer dit stadium is bereikt, geeft het ego automatisch toe aan dat verlangen telkens wanneer dit opkomt.

De gevoeligheid voor verslaving is dus iets wat een mens kan meedragen in zijn karakter en wat een resultaat is van ons tot nu toe opgebouwde karma. Erfelijkheid is daarin een instrument en geen oorzaak. Door middel van onze vrije wil en de vastberadenheid om bepaalde ingesleten gewoontepatronen te doorbreken, kunnen we ons karakter verbeteren. Het is van belang ons daarbij te realiseren dat we niet identiek zijn aan onze eigen gedachten of verlangens, en er dus ook niet automatisch aan hoeven toe te geven.

Als laatste praktijkvoorbeeld: karakter en talent

Onze gaven, talenten en capaciteiten maken onderdeel uit van ons karakter. Theosofisch gezien is een talent niet een toevallig aangeboren bekwaamheid, maar een in het verleden opgebouwde vaardigheid. We bouwen dit op door herhaalde inspanning en oefening zodat deze gaven geen geschenken zijn in de betekenis van onverdiende gunsten, maar geschenken van onszelf aan onszelf. Ze zijn herinneringen aan vaardigheden uit het verleden, verkregen door inspanning in vroegere levens en voor ons bewaard in het onzichtbare deel van ons wezen.

Aangeboren eigenschappen worden veranderd door oefening, opvoeding en omgeving. Onderricht zal naar buiten brengen wat al van binnen aanwezig is, maar als daar als basis geen talent is, zal het resultaat mager blijven.

Als we begrijpen hoe ons karakter tot stand komt, dan weten we dat onze talenten voortkomen uit ons verleden, door oefening in vorige levens. Maar hoe moet je hier nu mee omgaan? Moet je als mens je aangeboren talenten zoveel mogelijk benutten, zeker als het om een uitzonderlijk talent gaat? Of is het in het licht van onze evolutie juist van belang ons karakter en onze vermogens zo evenwichtig mogelijk te ontwikkelen? En ons dus te oefenen in vaardigheden die we tot dan toe verwaarloosd hebben? Denk bijvoorbeeld aan een topsporter, een musicus of een schaker. Soms zijn deze uitzonderlijk getalenteerde mensen genieën op hun eigen gebied, excentrieke persoonlijkheden die nauwelijks in staat zijn zich in het dagelijks leven te handhaven (sociaal onaangepast).

Een algemeen geldend antwoord zal er zoals meestal niet zijn. Het is een samenspel van factoren. Soms zal het verder ontwikkelen van een talent, soms zal het evenwichtiger ontwikkelen op zijn plaats zijn.

Uitzonderlijke talenten zijn er maar weinig. Misschien is het ook hun opdracht hun talent ten goede van de gehele mensheid te benutten, waarmee ze een voorbeeldfunctie vervullen en ook anderen inspireren om tot onvermoede ontwikkeling te komen.

Ieder mens heeft zijn of haar talenten, groot of klein. Het is de kunst deze in ons leven te ontdekken en verder tot ontplooiing te brengen. Op de lange termijn is het ons aller opdracht om door een evenwichtige ontwikkeling het persoonlijke tot het goddelijke te ontwikkelen.

Slot

We hebben geleerd dat ons lot uiteindelijk bepaald wordt door onze eigen gedachten en daden. We zijn door niemand anders tot iets ‘voorbeschikt’. Wanneer we ons karakter ten goede of ten kwade veranderen, bepalen we daardoor ons eigen lot.

We weten allemaal hoe moeilijk het is om ons karakter te veranderen. Daarom wil ik afsluiten met een hoopvol citaat uit het Pad van de mysticus van mw. Tingley dat ons aanspoort de moed niet op te geven en het steeds opnieuw te proberen:

Vrees niets, want ieder hernieuwd pogen verheft alle vroegere misslagen tot lessen, alle zonden tot ervaringen. Begrijp me goed, wanneer ik zeg dat in het licht van een hernieuwd pogen het karma van uw hele verleden verandert; het vormt geen bedreiging meer. Voor het oog van de ziel is het van het gebied van boete naar dat van lering overgegaan. Het staat er als een monument, als een herinnering aan vroegere zwakheden, en een waarschuwing voor toekomstig falen.

Noot

Bij het voorbereiden van deze lezing is het boek Het levensraadsel van Nils Amnéus voor mij een grote inspiratiebron geweest. Zonder het iedere keer te vermelden, heb ik veel gebruikgemaakt van zijn inzichten en gedachten over karakter. Ook andere bronnen zoals De esoterische traditie en Aspecten van de occulte filosofie heb ik veel gebruikt.

Andere artikelen over wetenschap: psychologie


Uit Impuls (Nieuwsbrief voor leden van het Theosofisch Genootschap), maart 2011, nr. 54.

© 2011 Theosophical University Press Agency