Het Theosofisch Genootschap

Het einde van het materialisme*

Michel Hendriks

*Lezing op bijeenkomst van leden, 6 oktober 2012.

Alles in het Heelal, in al zijn rijken, is bewust: d.w.z. voorzien van een eigen soort bewustzijn op zijn eigen waarnemingsgebied. Wij mensen moeten bedenken dat we geen recht hebben om te zeggen dat er bijvoorbeeld in stenen geen bewustzijn bestaat, omdat wij daarin geen tekenen van bewustzijn waarnemen die we als zodanig kunnen herkennen. Er bestaat niet zoiets als ‘dode’ of ‘blinde’ stof, evenmin als er een ‘blinde’ of ‘onbewuste’ wet is. Ze horen niet thuis in de opvattingen van de occulte filosofie. Deze blijft nooit stilstaan bij uiterlijke schijn, en de noumenale essenties hebben voor haar meer werkelijkheid dan hun objectieve tegenhangers. Ze lijkt daarin op het stelsel van de middeleeuwse nominalisten, voor wie universele begrippen werkelijkheden waren en voor wie de verschijningsvormen alleen in naam en in de verbeelding van de mensen bestonden.
– Helena P. Blavatsky, De geheime leer, 1:301

Het is niet niks om iemand ronduit in zijn gezicht te zeggen dat hij de meest indrukwekkende ervaring van zijn leven als onzin moet afwijzen, eenvoudig omdat het volgens jouw filosofie niet meer kan zijn dan een illusie voortgebracht door chemie in de hersenen’.
– Charles T. Tart, The End of Materialism

Iedereen met voldoende intelligentie kan altijd de filosofie van zijn voorkeur handhaven, wat de argumenten ertegen ook zijn. Welke richting binnen wetenschap, filosofie of religie dan ook, overal komen we de ons vertrouwde dualiteit tegen. Wat de één beweert wordt door de ander wel weer tegengesproken. Op onze zoektocht naar waarheid en werkelijkheid geven de argumenten die het meest steekhoudend zijn en de waarschijnlijkheid het dichtst naderen de doorslag.

Dé wetenschap bestaat niet. Laten we dat steeds voor ogen houden. Wel kunnen we spreken over een brede consensus als het gaat om een materialistisch wereldbeeld.

Binnen deze visie schrijven wetenschappers boeken vol hoe bewustzijn gereduceerd kan worden tot een wiskundige beschrijving. Ze beschrijven dat bewustzijn zo ongeveer als een computer werkt. Uw en mijn ervaring blijkt niet meer te zijn dan een reeks nullen en enen.

Gedachten, gevoelens, emoties, zingeving vallen daarbij in de taboesfeer. We noemen dit subjectiviteit. De meest wezenlijke werkelijkheid die we ervaren. De wetenschapper wil al die subjectieve elementen buitensluiten want ze zijn storend als het om feiten gaat. Maar we ervaren de inhoud van ons bewustzijn tot op zekere hoogte als betrouwbaar en als gids om door het leven te gaan. Daar moeten we iets mee en we laten ons niet afschepen met nullen en enen.

De huidige stand van kennis over het brein is zo ver voortgeschreden dat er in brede kringen ernstig aan wordt getwijfeld of bewustzijn als zelfstandige realiteit wel bestaat. Er wordt van uitgegaan dat het een bijverschijnsel van materiële processen in het brein zelf is.

Dit materialistische wereldbeeld houdt voorts in dat uiteindelijk niets zin of betekenis heeft. Elke poging tot metafysica is zinloos, om maar niet te spreken over de mogelijkheid van een hogere kennis zoals theosofie. Ethiek is iets wat we hebben verzonnen om ons staande te houden in een wereld waarin alleen de meest aangepaste overleeft. We zijn hogere dieren met net iets te veel herseninhoud zodat we ons van onszelf bewust kunnen zijn. We kunnen ons bestaan slechts begrijpen als we het technisch beschrijven of wiskundig formuleren. Deze trend van denken is uniek in de geschiedenis en niet ouder dan een paar eeuwen.

Wat zijn de uiterste consequenties als we alleen uitgaan van objectiviteit, en bewustzijn als een bijverschijnsel beschouwen?

Hierbij het volgende citaat uit het boek Hoe de stof de geest kreeg van Arie Bos:

Jonge mensen zagen vanwege AIDS een veel te vroeg en akelig einde aan hun leven tegemoet. Zij kwamen met fundamentele vragen over de dood, de rol van seks en de zin van het leven. Daar hadden de wetenschapsbijlagen in de kranten geen antwoord op. Nu is wetenschap daar ook niet voor bedoeld. Dat is meer het terrein van de levensbeschouwing. En die levert wetenschap niet. Althans zo luidt het cliché. Maar dat is schijn. Er zijn wel degelijk wetenschappers die regelmatig uitspraken doen die een levensbeschouwelijk uitgangspunt lijken te hebben. Hoe ziet die levensbeschouwing er dan uit? Eenvoudig zo: deze wereld gaat nergens over.

Stel dat een nabestaande van een veel te vroeg overleden geliefde bij de begrafenis troost zou zoeken bij iemand die zich veel van deze uitspraken van wetenschappers heeft eigen gemaakt, dan zou het gesprek ongeveer als volgt kunnen verlopen:

‘Kom op, ouwe jongen, je moet maar denken dat de overgang tussen leven en dood niet erg scherp valt te trekken. Ieder mens is een machine, net als een vliegtuig, alleen veel gecompliceerder. Eigenlijk is de mens een voorgeprogrammeerde robot. Je kunt toch gewoon een nieuwe nemen?’

‘Maar ik wil alleen haar, anders heeft het geen zin voor mij.’

‘Ach, de enige zin van ons bestaan bestaat uit het doorgeven van onze genen.’

‘We hebben geen kinderen, maar we hielden van elkaar! Was dat dan niets waard?’

‘Tsja, wat kun je daar van zeggen, uiteindelijk is de liefde niets anders dan het overspringen van moleculen.’

‘We zijn dus niets meer dan moleculaire machines?’

‘Inderdaad. Jij met je vreugden en verdriet, je herinneringen en je ambities, je gevoel van persoonlijke identiteit en vrije wil, bent in feite niets meer dan het gedrag van een grote verzameling van zenuwcellen en de daarbij betrokken moleculen. Je bent gewoon je hersenen.’

‘En haar mooie en lieve lichaam dan? Ik was zo dol op haar.’

‘Ach wat, lichaam? Het lichaam dient er slechts toe om de hersenen te vervoeren, te voeden en voort te planten.’

‘Ik ben dus helemaal niet iemand kwijt?’

‘Precies, goed begrepen, wij hebben geen Ik, er is in de hersenen nu eenmaal geen plekje waar alles bij elkaar komt. Ons Ik is een illusie. Niemand is iemand.’

‘Maar voor mij kan niemand haar plaats ooit innemen.’

‘Weet je, misschien kun je beter een huisdier nemen. Een mens is tenslotte niet beter of meer bijzonder dan een ander dier.’

De tragiek wordt duidelijk: wat we waarnemen komt niet overeen met wat we ervaren. Om Arie Bos nog even te citeren, ‘je krijgt toch het gevoel dat in deze wetenschappelijke beschrijving van de werkelijkheid onderweg iets wezenlijks verloren is gegaan’. Wat is er dan verloren gegaan? De mogelijkheid van zingeving, de waarde van ons denken en voelen, die voor de wetenschappelijke methode als hinderlijk wordt ervaren.

Wetenschap is al jarenlang synoniem geworden met techniek. Bij computers wordt geprobeerd bewustzijn te simuleren. De wetenschap benadert bewustzijn alsof het techniek is. Ze poogt een zo goed mogelijke handleiding te schrijven om het te begrijpen. Zal dat ooit gebeuren als bewustzijn als een object, een ding, wordt opgevat?

De wetenschap durft geen enkele realiteit aan het subject toe te kennen. Maar waar we onszelf mee identificeren, wat waarde voor ons heeft, is nu juist de subjectieve ervaring. Wat antwoordt de wetenschap? ‘Subjectieve kennis valt niet te meten dus niet te weten.’ Waar dit toe kan leiden heeft de denkbeeldige dialoog duidelijk gemaakt.

De subjectieve werkelijkheid kan niet worden gevangen binnen het wetenschappelijk experiment. Vandaar dat een strikt materialistisch wereldbeeld bewustzijn opvat als een bijverschijnsel van materiële processen. Het bewustzijn is er echter wel, en de wetenschap moet daar toch een verklaring voor zien te vinden. Die verklaring is er niet al doet men voorkomen van wel. In De mahatma brieven aan A.P. Sinnett staat ergens dat de wetenschap in het duister tast en speculeert hoe precies zintuiglijke prikkels verwerkt worden tot bewuste ervaringen. Begrijpt men het nu beter dan eind 19de eeuw, toen de brieven werden geschreven?

Hoe redelijk is het om de gehele natuur ondergeschikt te maken aan een door mensen bedachte manier van observeren? Om vervolgens de conclusie te trekken dat wat niet wordt waargenomen, simpelweg niet bestaat.

De waarheid van de meeste neurologen, die stellen dat bewustzijn alleen een bijverschijnsel is van ingewikkelde chemie in de hersenen, is niet de waarheid die rechters hanteren. Rechters nemen verdachten als individu serieus en niet een ontspoord causaal verband tussen een reeks neuronen. Er is dus iets aan de hand met de manier waarop er naar de werkelijkheid wordt gekeken en deze wordt geïnterpreteerd.

De neurobiologen zijn op zoek naar de mens, die ze zich voorstellen als een object, een geobjectiveerde ziel. Het subject zelf – het bewustzijn – is op zoek naar zichzelf, maar zoekt zichzelf buiten zichzelf. Volgt u het? Ze kunnen de ziel niet vinden. Daarom wordt het als een achterhaald idee beschouwd. Is bewustzijn verklaard door te stellen dat ons ervaren zelf een illusie is, ontstaan door een complexe interactie van het gehele lichaam? Net zo min als mijn arm of racket tennist, maar ik tennis, als integraal geheel, zo zal het raadsel van bewustzijn niet worden opgelost door zich dit voor te stellen als een object, een ding, een realiteit buiten de directe ervaring zelf.

Er zijn grofweg twee visies. Een reductionistisch-materialistisch uitgangspunt en een spiritueel uitgangspunt. Het eerste uitgangspunt doet het erg goed op het ogenblik. Het reductionistisch-materialistische mens- en wereldbeeld ontkent vooral veel, zoals ethiek, bewustzijn, zin en betekenis. Allemaal subjectieve hersenspinsels.

Dick Swaab is een populaire woordvoerder van deze benadering. De titel van zijn laatste boek, Wij zijn ons brein, getuigt daarvan. Hij noemt het niet ‘Wij en ons brein’ maar stelt simpelweg dat bewustzijn een gelegenheid van de hersenen is. Haal het brein weg en er is geen bewustzijn. Swaab wil daarmee aangeven dat het materialisme de laatste vragen kan beantwoorden.

Het spirituele uitgangspunt is veel ouder dan het wetenschappelijke, dat pas sinds de Gouden Eeuw vorm kreeg. Duizenden jaren oud. En de meeste esoterische bronnen beschrijven de processen van vóór het ontwaken van het huidige universum. Zie de stanza’s in De geheime leer.

In het Westen was het dan ook H.P. Blavatsky die eind 19de eeuw aandacht vroeg voor de allesoverheersende invloed van het materialisme. We kunnen het dus met Deepak Chopra eens zijn die stelt dat de spiritualiteit nog maar net het nest verlaten heeft om zijn vleugels uit te slaan. Niet om de strijd met het huidige paradigma van het materialisme aan te gaan, maar om dit te herzien.

Met de wetenschappelijke methode is niets mis. Deze onderzoeksmethode werd ook in de oudheid toegepast. De wetenschap hoeft slechts als werkhypothese te aanvaarden dat er meerdere gebieden zijn dan alleen het fysiek-stoffelijke. Alle uitspraken van H.P. Blavatsky zijn daarop gebaseerd: feiten waarnemen, controleren en herhalen, gedaan door mensen die veel verder zijn in hun ontwikkeling dan de gemiddelde wetenschapper.

Bij het spirituele uitgangspunt wordt de dualiteit van tijd en ruimte aangevuld tot een triade van tijd-ruimte-bewustzijn. Bewustzijn als derde fundamentele principe, waarmee het mogelijk wordt dat wetenschap en filosofie elkaar dichter gaan naderen.

Pim van Lommel, de bekende onderzoeker naar bijna-doodervaringen, is een voorstander van de spirituele benadering. Zijn onderzoek toont aan dat bewustzijn niet tot een fysiek-materieel proces hoeft te worden beperkt.

De spiritualiteit nodigt de wetenschap uit om haar te omarmen door bewustzijn niet te willen bewijzen maar als aanvullende werkhypothese te aanvaarden. De wetenschap is op haar beurt bang dat ze haar strikte principe van verifieerbaarheid kwijtraakt. Ze wil voor het grootste gedeelte nog steeds vat krijgen op bewustzijn door deze materialistisch te verklaren. Bovendien vindt ze dat het spirituele uitgangspunt te gemakkelijk van vooronderstellingen uitgaat.

Het valt in het gewone dagelijkse leven niet op, maar er is achter de schermen wel degelijk sprake van een echte ideeënstrijd. Het onlangs verschenen boek Botsende wereldbeelden is daarvan een voorbeeld. De dialoog tussen Deepak Chopra als woordvoerder van de spiritualiteit en Leonard Mlodinow als voorvechter van een materialistisch wereldbeeld maakt duidelijk dat er nog veel valt te overbruggen, voordat er sprake is van een wetenschap die zich laat inspireren door spirituele uitgangspunten.

Een ander voorbeeld. Charles Tart is een Amerikaans wetenschapper die zich zijn leven lang aan parapsychologie heeft gewijd. In zijn laatste boek The End of Materialism maakt hij duidelijk dat er twee soorten sceptici zijn, echte sceptici en pseudosceptici. Iedereen met een gezonde kritische houding is een scepticus. Niemand aanvaardt zomaar wat er wordt beweerd.

De pseudosceptici die zichzelf als sceptici beschouwen, zijn vertegenwoordigers van het ‘scientisme’. Dit is een dogmatische stroming binnen de wetenschapsbeoefening. Men houdt er gewoonlijk een materialistisch wereldbeeld op na. Wat niet binnen het reductionistische materialistische wereldbeeld past wordt op voorhand afgewezen. Onafhankelijk, onpartijdig en onbevangen onderzoek wordt daardoor gefrustreerd. Juist hierdoor ontstaat een eenzijdig beeld van wetenschap. We kennen deze pseudosceptici van onder anderen de Stichting Skepsis in Nederland. Het materialistische paradigma is dan ook wijdverbreid en algemeen geaccepteerd.

Rob Nanninga behoort tot de groep sceptici die zich laten horen via Stichting Skepsis. Bewustzijn beschouwt hij als een bijverschijnsel van gecompliceerde organismen. Waarom is het nodig een dergelijk ingewikkeld organisme als ons lichaam te ontwikkelen om bewustzijn te ervaren, zou dat niet op een andere, simpeler manier hebben gekund? Nanninga vergeet dat we nog maar heel weinig van bewustzijn begrijpen, omdat we nog niet eens materie begrijpen waarin bewustzijn zich kenbaar maakt. Hoe een zintuiglijke prikkel wordt omgezet in een zelfbewuste ervaring, begrijpen we nog steeds niet, als we die slechts materieel willen verklaren. Een dergelijke verklaring komt er ook niet – behalve als dooddoener voor bewustzijn zelf.

Tart heeft in zijn lange loopbaan als wetenschapper veel hinder van de pseudosceptici ondervonden en heeft dat nog steeds. Steevast wordt hij bestempeld als een wetenschapper die slecht werk levert.

Tart geeft echter in overweging dat het materialistische wereldbeeld niet langer houdbaar is omdat de bewijzen te dwingend zijn om te negeren of af te wijzen.

Bovendien: zijn de mensen die een buitenzintuiglijke ervaring hebben meegemaakt dan allemaal niet goed bij hun hoofd? Waren de familie en vrienden van H.P. Blavatsky allemaal gehypnotiseerd toen ze de meest wonderlijke dingen meemaakten die niet mogelijk zijn volgens het materialisme?

Tart heeft de essentie van het materialisme samengevat in zijn ‘Westerse Geloofsbelijdenis’. Hij heeft op basis daarvan een psychologische test samengesteld, om wetenschappelijk vast te stellen wat een dergelijke deprimerende visie met de gezondheid van mensen kan doen.

De Westerse Geloofsbelijdenis.

Ik geloof in een materieel universum als de enige en ultieme realiteit, een universum beheerst door vaststaande natuurkundige wetten en blind toeval.

Ik bevestig dat het heelal geen schepper [of scheppers, M.H.] heeft, geen objectief doel en geen objectieve betekenis of bestemming.

Ik verdedig dat alle opvattingen over God of goden, verlichte wezens, profeten en verlossers of andere niet fysieke wezens of krachten op bijgeloof en bedrog berusten. Leven en bewustzijn zijn volledig identiek aan natuurkundige processen en ontstaan door toevallige wisselwerkingen van blinde fysieke krachten. Net zoals alle leven heeft mijn leven en mijn bewustzijn geen objectief doel, betekenis of bestemming.

Ik geloof dat alle uitspraken, waarden en moraal, van mij of van een ander, subjectief zijn, louter ontstaan door toevallige biologische processen, persoonlijke geschiedenis en toeval. Daarom moeten de meest rationele waarden waarmee ik mij staande kan houden, gebaseerd zijn op het inzicht, dat wat mij plezier geeft goed is, en dat wat mij pijn doet slecht is. Zij die mij helpen pijn te voorkomen zijn mijn vrienden, zij die mij pijn doen of mij afhouden van mijn genoegens zijn mijn vijanden.

Ik verdedig dat de dood van het lichaam de dood van de geest is. Er is geen hiernamaals en elke hoop daarop is onzin.

De Westerse Geloofsbelijdenis is nu veranderd in een spirituele. Let u op de mogelijkheden die in deze geloofsbelijdenis liggen opgesloten!

De Spirituele Geloofsbelijdenis.

Ik geloof in een spiritueel universum als de enige en ultieme realiteit, een universum waarin naast het kwaad ook het goede bestaat in de vorm van wijsheid, kracht en schoonheid.

Ik bevestig dat het heelal een schepper of scheppers heeft, een objectief doel en een objectieve betekenis of bestemming heeft.

Ik verdedig dat alle opvattingen over God of goden, verlichte wezens, profeten en verlossers of andere niet fysieke wezens of krachten op waarachtige kennis berusten. Leven en bewustzijn belichamen zich in materie, die er een uitdrukking van is. Net zoals alle leven heeft mijn leven en mijn bewustzijn een objectief doel, betekenis of bestemming.

Ik geloof dat alle uitspraken, waarden en moraal, van mij of van een ander, zowel subjectief als objectief kunnen zijn, ontstaan door de evolutie van het bewustzijn in levende wezens. Daarom moeten de meest rationele waarden waarmee ik mij staande kan houden gebaseerd zijn op het inzicht dat wat goed is voor de ander ook goed is voor mij, samengevat in de zin ‘karma is in en van de eeuwigheid, want ze is de eeuwigheid zelf’.

Ik verdedig dat de dood van het lichaam de voortgang van het bewustzijn is in een andere vorm en gedaante. Er is een hiernamaals – alle spirituele tradities van de wereld refereren hier aan. Het is mogelijk daarvan kennis uit eerste hand te ontvangen, mits aan de spirituele voorwaarden voldaan is.

De mainstream wetenschap wil vooralsnog niet de waarde van de subjectiviteit – bewustzijn – als grondslag naast tijd en ruimte accepteren. Men mag het erover eens zijn dat de inhoud van bewustzijn vergankelijk of illusoir is, maar dit is nog iets anders dan bewustzijn als illusie, als niet bestaand en als bijverschijnsel te verklaren.

Bewustzijn is het ultieme mysterie dat niet gereduceerd kan worden tot processen in de fysieke materie zelf. De wetenschap volhardt in haar pogingen bewustzijn via een achterdeurtje te verklaren maar slaagt daarin niet en zal daarin niet slagen. Ook al zijn er zovele correlaten tussen bewustzijn en materie, de essentie van bewustzijn is niet te vangen. Bewustzijn maakt zich kenbaar in allerlei vormen van stof. Ze is belichaamd bewustzijn, zoals de theosofie en alle oosterse filosofieën dit stellen.

Wanneer wetenschappers, maar ook westerse filosofen, zoeken naar een oplossing voor het probleem tussen lichaam (object) en geest/ziel/ bewustzijn (subject), zoeken ze vanuit een verkeerde veronderstelling – namelijk dat er een fundamenteel verschil zou bestaan tussen die twee. Bewustzijn als essentie is primair, het altijd wijkende ongeopenbaarde Tat – dat zich in verschillende sluiers openbaart, waaronder onze fysieke wereld.

Tot slot nog een citaat uit het boek van Arie Bos. Hij behandelt in zijn boek het hele wetenschappelijke spectrum, vanaf het ontstaan en de oermens tot en met Schrödinger, DNA en bewustzijn. In die hele zoektocht blijft bewustzijn de grote aanwezige maar altijd onbekende factor als het om het begrijpen en verklaren daarvan gaat. Reduceren tot lichamelijke activiteit loopt spaak. Bewustzijn is er als primair gegeven – daarmee zullen de spirituele tradities van de mensheid weer werkelijke betekenis krijgen. We kunnen en mogen dan zonder schroom weer spreken van een zinvolle werkelijkheid waarin mens en heelal één zijn en niet gescheiden.

Bos besluit:

De stof heeft nooit de geest gekregen. Het is andersom. De geest heeft de stof voortgebracht. En het leven en het bewustzijn. Maar de geest verbindt zich op geen enkele manier zó met de stof als bij het wezen dat vrij genoeg is om zichzelf te sturen: de mens. Die mens moest er komen. Het zat er allang in. … Het is vooral met de blik naar binnen, in geestelijke activiteit, dat je werkelijk de evidente ervaring kunt krijgen dat je primair een geestelijk wezen bent.

Andere artikelen over wetenschap en spirituele perspectieven daarop


Uit Impuls (Nieuwsbrief voor leden van het Theosofisch Genootschap), december 2012, nr. 61.

© 2012 Theosophical University Press Agency