Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

Niet mijn wil, maar de uwe geschiede

Een menselijk hart dat heeft geleden staat open, en is gereed en ontvankelijk voor het licht dat ieder mens verlicht die ter wereld komt. Gelukkig is het menselijk hart niet van steen, het heeft niet de structuur van diamant, maar toch, hoe vaak kijken we niet met achterdocht naar de engelen van erbarmen die aan onze deur kloppen, terwijl deze engelen van mededogen juist die krachten in het menselijk leven zijn die de kanalen van het hart en van het inzicht openen. Hoe dikwijls hebben we de goden afgewezen die in de vermomming van verdriet tot ons kwamen? Hoe vaak beseffen we dat die dingen die ons het diepst treffen onze beste vrienden zijn?

Ziet u niet dat, hoe ons leven ook is, elke wending van het lot een deur is die zich opent en dat voor ons de verheven poort altijd die deur is die, als we haar bij het naderen zien opengaan, ons naar het pad van smart schijnt te voeren. Hoe vreemd en toch prachtig is deze paradox, dat we door lijden het snelst leren en van de wateren van de diepste waarheid drinken.

Sta hier eens een ogenblik bij stil en breng deze gedachten in verband met het christelijke gezegde: Niet mijn wil, maar de uwe geschiede: niet de wil van de gewone, domme, zelfzuchtige, schipperende en dwaze mens die bijna ieder van ons is, maar de wil, de inspiratie voor de lagere mens, van de innerlijke godheid die ons voortdurend leidt, aanspoort en tot handelen aanzet. Ik vind die uitspraak een van de mooiste van alles wat het menselijk denken heeft voortgebracht en ze is sinds onheuglijke tijden in alle grote wereldreligies onderwezen.

Het licht van de geest komt tot die mens die bereid is en de wil heeft het te ontvangen en wordt buitengesloten door die mens die het wil weigeren. Daarom niet mijn wil, maar de fluisterende wijsheid en het leven van de godheid, van wie wij, elk van ons, een individuele straal of vonk zijn. Hoe zou onze wereld er nu uitzien als de mens deze wonderlijke leer van de avatara Jezus zonder meer had aanvaard, in plaats van er alleen eenmaal per week naar te luisteren als een gedachte die misschien enige religieuze emotie oproept maar nooit, behalve door de weinigen, als een gedragsregel is aanvaard; en ze werd als een gedragsregel gegeven. Er bestaat geen mooiere regel in het denken van de mens, geen regel zo liefdevol in zijn werking in ons, want hij wekt liefde in ons op en als een mens liefheeft is hij op zijn best, is hij het meest menselijk want dan vergeet hij zichzelf.

Niet mijn wil, maar de uwe geschiede. Denk eens aan de vrede die zo’n gedragsregel ons zou brengen en het geluk en de toename aan wijsheid en kennis; want al onze ernstigste tekortkomingen komen voort uit onze lagere delen; en al onze deugden en meest menselijke uitingen van het karakter uit ons hoogste deel.

Weet u wat volgens mij de eenvoudige regel is die ieder mens zou moeten volgen – en die natuurlijk ook de regel van de meesters en hun chela’s is? Het is die van dienstbaarheid. Onpersoonlijk dienen heeft iets magisch, iets wonderlijks, want door te dienen en zichzelf te vergeten komt in een mens het beste naar voren. Hij kent geen spijt, geen aarzelingen, geen weerzin, geen gedachten aan zelfzuchtig voordeel. Het betekent toewijding van het zelf aan allen. Hij wordt daarin bijna meer dan menselijk; het roept het beste op wat in een mens aanwezig is. Hij wordt een kracht, en hij verkeert als een mensgod onder zijn medemensen, die door twijfels, verwarring en aarzelingen zijn geketend, belemmerd en verlamd; en naarmate dit leven voortduurt, dit leven van dienen, wordt hij steeds minder egoïstisch, denkt hij minder aan zichzelf, wordt hij daardoor sterker en in hogere mate een kanaal voor de inspiraties, de ingevingen van de godheid die door hem werkt; en naarmate de evolutie met haar schitterende werk vordert, kan hij na enige tijd terecht zeggen: Niet langer mijn wil, maar de uwe! Hij wordt een belichaming, een incarnatie van de godheid.

Deze eenvoudige waarheden zijn in de hele wereld zo goed begrepen dat men in alle talen een woord vindt waarmee degenen die enige ervaring met dit alles hebben het beschrijven. Ik bedoel in onze taal het woord discipel. In het voorchristelijke Europa bijvoorbeeld was het woord voor een discipel lerende dienaar, hetzelfde als het woord chela in het Sanskriet. Als de Angelsaksen ‘discipel’ of ‘leerling’ wilden zeggen, gebruikten ze de samenstelling leorning knicht, iemand die dient en die in, bij en door dat dienen leert; en hoe groot was de waardigheid en macht waarmee zulke mensen waren bekleed! Zo te dienen heeft iets majestueus en ik beklaag degene die dat niet kan inzien.

Is dit per slot van rekening niet een veel edeler opvatting dan die van verlicht egoïsme zoals ze in onze tijd wordt genoemd? Waaraan geeft u de voorkeur: sterk zijn of zwak, weten of onwetend zijn, handelen of niets doen, iets bereiken of falen? Een academische vraag. Ik weet wat uw antwoord zal zijn en in dat antwoord ligt de sleutel tot alles. De reden dat we falen, dat we niets bereiken, dat we op het pad struikelen, dat we zwakkelingen zijn, dat we bang zijn, is dat, ook al zijn deze zwakheden niet onszelf, we ze wel zo beschouwen en eer bewijzen. We zijn onze ergste vijanden. We weten niet hoe we op waardige wijze moeten dienen; en niemand kan onvoorwaardelijk dienen en zó dat de innerlijke glans het meest toeneemt en door zijn karakter en kennis van hem uitstraalt, voor hij beseft dat dienen grootsheid betekent. Maar wie weet dat niet in zijn hart? We leren meer door te dienen, en natuurlijk op de juiste wijze te dienen, dan op welke andere manier ook.

Kijk eens naar de natuur om ons heen en u zult zien waarom H.P. Blavatsky, de belangrijkste stichter van de theosofische beweging, in de begindagen van haar onderricht zei dat iemand theosoof is als hij theosofisch handelt; dat men geen recht heeft op de naam theosoof tenzij men zijn filosofische beginselen in praktijk brengt, in dienst stelt, want alleen op die manier kan men bewijzen dat men erin gelooft. Anders is men zoals de huichelaars en farizeeërs – die naam is trouwens op droevige wijze misbruikt en betekent in Europese talen nu huichelaars.

Enkele jaren geleden deed een geestelijke de uitspraak dat als de leringen van Jezus de avatara in praktijk zouden worden gebracht, met andere woorden werden toegepast, de beschaving dat niet zou overleven. Denk eens na! Is het te geloven dat iemand zo spreekt over de leer en het leven van iemand die de Zoon van God werd genoemd? Is het mogelijk dat het christendom zijn eigen meester en leraar verstoot en, door te weigeren hem te volgen, zijn eigen graf heeft gegraven? Ik vraag u. Een theosoof zegt dat de leringen van de avatara Jezus zijn bedoeld om ernaar te leven en om ze in praktijk te brengen. Wijs mij een beschaving die ten onder zal gaan door het beoefenen van recht en rechtvaardigheid, van zuiverheid, eer en waarheid. Wie wil een beschaving instandhouden waaraan die dingen ontbreken? De waarheid is dat het hart van de mens edeler is dan zijn hoofd; en al mogen geestelijken hun leraar en zijn zogenaamde religie afwijzen, het hart van de mens is veel wijzer, want de mens heeft eer en waarheid en moed en zuiverheid en wat we heiligheid noemen altijd liefgehad en min of meer in praktijk gebracht. Het is een monsterlijke gedachte te zeggen dat door de leringen van het christendom te volgen men de beschaving ten onder doet gaan. Het zal een beschaving stichten die eeuwig duurt: rechtvaardigheid tegenover allen, onrecht tegenover niemand; boosaardigheid jegens niemand, welwillende gezindheid jegens allen; medelijden met iedereen, haat tegen niemand. Dat zijn edele deugden; zij vormen de grondslag van het christendom van Jezus en van alle andere religieuze stelsels waar ook.

Gewoonlijk zijn de mensen fatsoenlijker dan hun veronderstelde kerkelijke godsdienst, zoals het onderlinge gedrag van mensen in een volk fatsoenlijker is dan dat tussen naties. Wat betekent dit anders dan dat, ondanks de enorme dwaasheden die ongemerkt de menselijke ziel binnensluipen, vanuit de innerlijke godheid voortdurend opbouwende ingevingen komen. Zelfs de menselijke wetgeving is daarop gebaseerd. Hoe zwak en falend ze vaak ook is, ze is gebaseerd op deze ingegeven gevoelens van wat recht en rechtvaardig is die in het hart van ieder normaal mens heersen. Daarom kunnen wij, zelfs wij gewone mensen, met enig begrip zeggen: Welke dingen ik in het verleden ook mag hebben gedaan, wat ik tenslotte graag wil is niets anders dan: Niet mijn wil, maar de uwe geschiede. Vraag uzelf of dat niet zo is. Waarom leven we dan niet ernstiger en eerlijker volgens een gedragsregel die ieder mens sterker maakt, rijker aan ervaring, vriendelijker en zorgzamer tegenover anderen, en die onze ziel vervult van liefde voor recht en mededogen? De goden zijn met ons, ook al zou de dwaze mens als hij dat wil hen in zijn denken afwijzen.


Aspecten van de occulte filosofie, blz. 145-8

© 1999 Theosophical University Press Agency

Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag