Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

Vereisten voor het chelaschap – II

G. de P. – Ik zou willen weten of chelaschap iets is dat ons wordt geschonken door een levenswijze, een manier van leven, of iets dat uit onszelf opwelt als uit een onuitputtelijke bron? Of is het beide? Dit lijkt me een fundamentele vraag.

M.F. – Er is ons gezegd dat er in ieder van ons veel mogelijkheden zijn en dat we alleen door het maken van contacten deze mogelijkheden kunnen laten ontwaken. Ik denk dat chelaschap een mogelijkheid is die we allen hebben; maar ik geloof dat het contact met een grotere ziel nodig is om die mogelijkheid te realiseren.

G.L.D. – Ik denk dat chelaschap iets is dat ons tot op zekere hoogte wordt geschonken omdat steeds hogere gevoelens en stadia van bewustzijn in ons worden gewekt die ons ertoe brengen voortdurend omhoog te streven en ons tegelijk bewustmaken van onze verantwoordelijkheden voor alles om ons heen; en de daaruit voortvloeiende zelfontplooiing en verruiming van bewustzijn brengen ons veel dichter bij de goddelijke eigenschappen die in de menselijke constitutie aanwezig zijn en aan elk element van zijn natuur wordt gewerkt en alle lagere kwaliteiten komen daardoor een stadium hoger.

F.F.W. – Als militair met veel jaren ervaring moet ik denken aan een analogie die berust op de ware ethische achtergrond van het militaire leven. Aan groepen mensen wordt door ze te drillen en op de proef te stellen geleerd hun eigen denken en wil te ontwikkelen en hun lichaamskracht te vergroten om de noodzakelijke dingen gezamenlijk te doen. Voor mij is het chelapad het op een soortgelijke manier ontplooien van onszelf met hulp van degenen die zijn opgeleid om ons tot een hogere graad te ontwikkelen zodat we beter in staat zijn het grotere doel te verwezenlijken.

E.W.L. – Het lijkt mij dat het chelaleven allereerst wordt ingegeven door een wet in onszelf die doordringt tot het denken van de mens en het is of wordt bijna een levenswijze waarin we met de meester in ons in gesprek zijn of met die meester wandelen; maar er is een leraar of helper nodig, zelfs om ons naar onze eigen meester te leiden.

A.B.C. – De vraag is: Is chelaschap of het chelaleven het naar buiten brengen van wat innerlijk aanwezig is of het toevoegen van iets van buitenaf? En zoals ik het antwoord begrijp, is het beide. Omdat de mens een deel is, niet te scheiden, als het ware een straal van dit oneindige hart van het heelal, is alles innerlijk aanwezig en wacht om ontwikkeld te worden; maar er zouden eeuwen en eeuwen nodig zijn om het enkel en alleen door het proces van evolutie naar buiten te brengen. Het is een deel van de aard van dit heelal dat juist door deze onderlinge verweving en verbinding van de dingen het helpen van het lagere een taak wordt van hen die het hogere ontwikkelen. Dit is de wet van mededogen. Dit is broederschap. Dit is liefde. En daarom brengen zij die hun bewustzijn hebben ontwikkeld, zodat het een grotere liefde omvat, deze innerlijke goddelijke oneindigheid in grotere mate tot uitdrukking. Zij zijn de meesters. Het is een deel van hun leven, een uitbreiding van henzelf, dit ruimere bewustzijn te delen met hun chela's, waardoor het evolutieproces van de chela enorm wordt versneld.

Ik herinner me een brief van een van de chela's van de meesters, in de begintijd van de Theosophical Society voordat Mw. Blavatsky haar speciale groep leerlingen had, geschreven aan de leden aan de westkust van Amerika, waarin werd gezegd dat als men een meester heeft dat vele incarnaties van evolutie zou overbruggen, vele, vele incarnaties zou besparen van deze lange meedogenloze strijd, omdat een meester die al zover is gevorderd u deelgenoot maakt; men krijgt een deel van zijn bewustzijn, van zijn leven, van zijn goddelijke staat. In een van zijn brieven uit het boek Letters from the Masters of the Wisdom, ik geloof brief 30, zegt K.H. het volgende, wat illustreert wat ik bedoel: er was een vat gevuld met water en een ander leeg. Het ene vertegenwoordigt de meester, het andere de chela en zij zijn als het ware verbonden door een pijp en het lege vult zich. Dat is maar één voorbeeld.

Maar denk ook aan deze fundamentele stelling uit De Geheime Leer (1:47), dat geen enkel evoluerend wezen een evolutiestadium bereikt, behalve door inspanning en verdienste. Dit proces van chelaschap is een proces waarin de meester steeds dichter en dichter wordt genaderd, een proces van steeds meer gelijk worden aan de meester, en dus deelhebben aan zijn grenzeloos bewustzijn en mededogen.

S.E. – Chelaschap of discipelschap houdt de aanwezigheid of het bestaan van een leraar in. Het is dus duidelijk dat de zogenaamde zegeningen, als dat het juiste woord is, niet uit de discipel zelf voortkomen, maar ze worden hem gegeven. De wet van karma heeft de discipel nu kennelijk in een positie gebracht waarin hij in contact kwam met de leraar. Vorige levens hebben de twee bij elkaar gebracht en alleen door vroegere aspiraties wordt de discipel in een positie geplaatst om meer te leren. Om een of andere reden is het vraagstuk van discipelschap hier tijdens onze laatste bijeenkomsten vaak naar voren gekomen en ik denk dat velen van ons er daarom meer aandacht aan hebben besteed. Het is misschien mogelijk dat ons menselijke ego zich openstelt voor de invloeden van het hogere zelf, dat het de relatie tussen chela en goeroe binnen de constitutie van de persoon zelf de facto tot stand brengt, een relatie die overeenkomt met de uiterlijke relatie tussen een aangenomen chela en de goeroe in de in het oosten gebruikelijke zin. Het eerste kan zonder het laatste bestaan, maar het laatste kan niet bestaan zonder het eerste en pas als de twee zich verenigen is er sprake van volledig besef van chelaschap. Ik geloof dat de uiteindelijke zin of betekenis van discipelschap het verlangen is een zuiverder en geestelijker leven te leiden. Het is een intense sympathie en liefde voor zijn medemens, het verlangen iedereen gelukkig te zien in de beste betekenis van het woord – niet een geluk dat vraagt om een positie, roem enz., maar het geluk dat ontstaat wanneer verstand en ziel één zijn in de kennis van geestelijke nederigheid of geestelijke aspiraties.

F.C.C. – Ik denk dat het leven als chela eerder een geesteshouding is – een geesteshouding waarbij we iedere daad in ons leven met toewijding verrichten, vanaf de geringste tot aan wat ons het grootste, het goddelijkste toeschijnt. Het bewustzijn breidt zich uit en verbetert voortdurend in kwaliteit naarmate we meer en meer bewust toegewijd kunnen leven. Zo groeien we op natuurlijke wijze dichter naar dat hart van het heelal dat het uiteindelijke doel van het chelapad is. Als we op deze manier toegewijd op weg zijn dan brengt dat ons op de cyclische en karmische tijd tot die leraar die ons wijdere uitzichten biedt, of op ruimere horizonnen wijst, of wijst op onze struikelblokken. Deze hulp komt van buiten, maar we kunnen die hulp niet ontvangen als we die innerlijke houding van toewijding niet bezitten die de enige is die het ons mogelijk maakt de helpende hand van een leraar te aanvaarden die ons de weg wijst.

G. de P. – Het heeft me, zoals gewoonlijk, getroffen dat alle antwoorden mooi en diepzinnig zijn en blijk geven van vorderingen in de studie; en toch geloof ik niet dat van degenen die antwoord gaven er één is die precies de bedoeling van mijn vraag heeft gevat, wat ongetwijfeld mijn eigen schuld is, omdat het moeilijk is een vraag zo in te kleden dat iedereen begrijpt wat de bedoeling is. De meeste antwoorden, mogelijk alle, schijnen aan te geven hoe men aspirant voor het chelaschap wordt en het is prachtig dat uw gedachten in die richting gaan. Maar mijn vraag vroeg om een direct antwoord op dit punt: Is chelaschap zelf een geven of een ontvangen, een uitstorten of een opnemen. Ziet u wat ik bedoel? Ik zou niet weten hoe ik een vraag zou kunnen uitzoeken die moeilijker is te beantwoorden. Ik heb hier mijn hele leven over nagedacht en ben er nog niet helemaal tevreden over zelfs maar een redelijk goed antwoord te hebben, maar ik geloof van wel en ik zal proberen u te zeggen wat volgens mij het juiste antwoord is – maar ik verzeker u dat het niet volledig is.

Ik denk dat het antwoord ligt in de woorden van de grote Syrische avatara, die in feite hierop neerkomen: Zoek het koninkrijk van het goddelijke – het koninkrijk van God zoals het wordt genoemd – en al deze andere dingen zullen u worden geschonken. En dat betekent alles: stoffelijke dingen, verstandelijke dingen, geestelijke dingen. Waarom? Het antwoord vindt u in dat ene woord evolutie. Denk hierover na en volg me in gedachte. Een dier loopt langs een prachtige bloem. Wat betekent het voor dat dier dat het die bloem ziet? Een ogenblik later loopt een mens langs datzelfde pad, komt bij de bloem, staat stil en kijkt ernaar. Wat betekent het voor die mens? Misschien niet veel meer dan voor het dier. Maar laat iemand van een ander slag langs die weg komen, de bloem zien en in het hart ervan kijken. Wat betekent het voor hem? Niet alleen een openbaring van alles overtreffende schoonheid, maar ook een verheven gedachte. Hij ziet iets. Waarom? Omdat hij iets in zichzelf heeft wakker geroepen dat het dier nog niet heeft ontwikkeld en die eerste mens ook niet. De eerste mens had meer dan het dier, maar niet zoveel als de tweede.

Ziet u wat ik bedoel? Men moet worden voor men kan zijn. Men moet uit zichzelf laten stromen wat innerlijk aanwezig is, latent, vóór men de openbaring van buitenaf kan ontvangen. Als die openbaring niet uitstroomt – wonderlijke paradox – kan men het omringende heelal niet lezen en interpreteren. Men gaat voorbij zonder te zien.

Wat is genialiteit van welke soort ook? Wat is precies het inventieve vermogen dat sommige mensen hebben? Het vermogen om te zien! Het is in hen en de uiterlijke wereld is een stimulans en brengt voort wat innerlijk al aanwezig is. Men kan niets van buiten ontvangen voordat het er innerlijk is, ontwaakt, opgewekt. Leer een kind in de moederschoot, als u kunt, de wonderen van het zonneheelal. Er is geen reactie, er is geen ontvangend vermogen. Maar wacht tot het kind is geboren en opgroeit om een mens te worden en dat wat in hem is, het verstand, naar buiten is gekomen, en dan komt begrip.

Zoek eerst het goddelijke in u, koester het, roep het op, wek het; en naarmate men dat doet, ontvangt men van buiten omdat men van binnenuit geeft. Men geeft zichzelf. Men kan niets van buiten ontvangen als er innerlijk niet iets is om te ontvangen, een ontvanger. Men gaat voorbij zonder te zien. Dat is de reden waarom de meesters hoger zijn dan wij, grotere chela's zijn dan wij, omdat ze grotere ontvangers zijn, eenvoudig omdat ze grotere gevers zijn. Men moet dat in zich hebben dat herkenning oproept vóór men kan ontvangen en herkennen.

Dat is, voorzover ik het begrijp, een goed antwoord op mijn vraag: is chelaschap een ontvangen van buitenaf of een geven van binnenuit? Het is niet het een of het ander alleen, maar beide samen – een paradox.

En eerbied voor de leraar? Er is niets dat een mens zo siert. Het is de mens met een slaafse ziel die bang is grootsheid in een ander te herkennen. Hij is niet groot genoeg. Hij is bang zichzelf volledig te geven. De kleine mens is bang vernederd, afgesnauwd te worden, hij wil niet toegeven dat de ander groter is dan hij. Iemand die werkelijk innerlijk groot is, herkent grootsheid in andere mensen en buigt zich daarvoor omdat hij zelf innerlijk een groot mens is. Hij herkent de zekerheid van zijn eigen menszijn en kan hulde, eerbied en respect betuigen omdat hij die in zich heeft. Eerbied voor een leraar is iets moois en een teken van innerlijke groei; en het is niet meer dan nauw verholen slaafsheid te denken dat u, ik, wie ook, zo verschrikkelijk onafhankelijk en superieur is vergeleken met anderen, dat hij grootsheid niet wil erkennen als hij die ziet. Hij heeft het zelf niet in zich.

Het is precies dezelfde regel die ons leert eerbied te hebben voor de schoonheid in het hart van een roos. We hebben die in ons. We zien die in de roos en brengen hulde. Schoonheid zien in de sterren, het wonder ervan, hun mysterie, hun verborgen geheimen, hun statige bewegingen in hun rondgang. Wat is heerlijker, schoner, en stemt meer tot nadenken dan te kijken naar een vlammend vuur? Wat is vuur? 'Verbranding'. Is dat niet een verhelderend antwoord! Wat is een mens? 'Vlees en beenderen'. Is dat niet een verhelderend antwoord! Maar voor mij zijn dat geen antwoorden. Het zijn maar domme opmerkingen. Voor mij is een mens een gedachtevoortbrenger, iemand die liefheeft, die geeft, een genie, een schepper, een kracht. Een roos is een mysterie, iets uit het onzichtbare hart van het zijn dat zich uit in een schitterende schoonheid van vorm, geur, kleur en bovenal van iets dat nog grootser is, iets dat doet denken aan dat wat achter alles ligt. Daar heeft u het geheim van chelaschap.


Aspecten van de occulte filosofie, blz. 228-33

© 1999 Theosophical University Press Agency

Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag