Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

Boeddha’s en bodhisattva’s

Het kan in het begin heel verwarrend zijn voor de onderzoeker als hij in onze filosofie zoveel hoort over boeddha’s en bodhisattva’s en wonderlijke wachters en wat al niet. Maar dat komt alleen omdat hij zich gaat bezighouden met een voor hem nieuw bewustzijnsgebied; hij betreedt een nieuw terrein van intellectuele en geestelijke activiteit; en het is niet meer dan natuurlijk dat hij bij de eerste stappen op dat gebied tijdelijk in verwarring raakt. Maar die verwarring verdwijnt algauw als hij ontdekt dat, naarmate zijn studie vordert, alle dingen verbazingwekkend snel en gemakkelijk in zijn denken op hun juiste plaats terechtkomen. Het is allemaal heel eenvoudig als we de fundamentele wet van elke studie in het occultisme in gedachte houden – de wet van de analogie. Wat er, zoals Hermes zo goed zei, plaatsvindt in de innerlijke en hogere sferen, vindt ook hier beneden plaats op ons stoffelijke gebied en in de wereld van de mens. Het enige vereiste om een juist begrip te krijgen is de nodige veranderingen aan te brengen, op grond van de overgang van het bewustzijn en van het omringende materiaal van het ene gebied naar het andere en van de bij elk gebied behorende gebeurtenissen. Omgekeerd vindt, wat hier op aarde gebeurt en in onze menselijke wereld, ook op grotere, subtielere en geestelijker schaal plaats op de hogere en minder stoffelijke gebieden waar de goden verblijven.

Bevrijd uw denken van de oude gedachte dat de goden één familie van wezens zijn en mensen een andere en geheel verschillende familie. Wij zijn kinderen van de goden, letterlijk. Ieder mens is in zijn diepste wezen een godheid, een zoon van vader zon; en de enige reden dat wij nu kennelijk geen goden zijn is omdat we de god in ons nog niet tevoorschijn hebben gebracht. Maar dat gebeurt in de toekomst. Wij zijn embryo-goden; en de goden van nu waren eens mensen. Wat de dhyani-boeddha’s zijn in verhouding tot de dhyani-bodhisattva’s, zijn de menselijke boeddha’s op dit gebied in verhouding tot de menselijke bodhisattva’s. De regel is in beide gevallen dezelfde, redenerend volgens de wet van analogie. Om het goed te begrijpen hoeven we alleen maar de gebeurtenissen en feiten en levende wezens over te brengen van boven naar omlaag, naar ons gebied, of omgekeerd.

Iedere dhyani-boeddha of boeddha van contemplatie of meditatie heeft zijn ‘uit geest geboren zonen’, zijn geestelijk kroost zo u wilt en dat zijn de dhyani-bodhisattva’s. Laat ik een voorbeeld geven: wanneer een leraar in een mens de ziel wakker roept zodat die mens kan begrijpen wat de leraar zegt, en deze de nu begrijpende mens tot een groter, edeler leven leidt, zodat hij het voetspoor van zijn leraar volgt, dan is die man of leerling een bodhisattva van zijn leraar; en die leraar heeft in het leven van die discipel een deel van zijn eigen levensessentie overgebracht, een deel van zijn eigen geest, waardoor hij de manasaputrisch-geestelijke en intellectuele vuren in de discipel wakker roept. Dat doen de dhyani-boeddha’s voor andere hoge wezens op hun eigen gebied, waardoor ze de dhyani-bodhisattva’s tevoorschijn roepen en later de menselijke of manushya-boeddha’s. Deze dhyani-boeddha’s hebben op hun eigen gebied hun leerlingen of discipelen in wie ze het bodhisattvische vermogen, de buddhische luister opwekken.

Zo is het ook op menselijk gebied. Als de manushya-boeddha’s de juiste menselijke discipelen vinden, inspireren ze hen, vervullen ze hen met het heilige geestelijke en intellectuele vuur, zodat deze mens-leerlingen, als zijzelf in hun ontwikkeling slagen en hun geestelijke leven relatief voltooid is, manushya-bodhisattva’s worden die op weg zijn om manushya-boeddha’s te worden; en dat komt omdat het boeddhalicht in deze mens-leerlingen is gewekt: elk voelt de innerlijke god in zich; en vanaf dat moment kent hij onderbreking noch rust tot hijzelf het menselijke boeddhaschap bereikt.

Neem het geval van Gautama-Sakyamuni, een manushya-boeddha. In hem als mens waren er drie of vier verschillende elementen en elk functioneerde: de gewone mens, een groot en prachtig mens, maar toch een mens in de gewone zin van het woord; dan was er de geïncarneerde bodhisattva die deze mens inspireerde; maar de manasaputrische essentie in de mens – die als monade per se bij die mens hoorde – was in die mens nog niet volledig ontwaakt, al was hij, zoals gezegd, een groot man. En ten derde was er de boeddha, die deze bodhisattva in Gautama-Sakyamuni inspireerde en verlichtte; en tenslotte was er de dhyani-boeddha van onze ronde, die natuurlijk werkte door de dhyani-bodhisattva van deze bol D, en van bovenaf die boeddha inspireerde en verlichtte – een geestelijke vlam die door de bodhisattva in de mens werkte.

Nu lijkt dit alles op het eerste gezicht heel ingewikkeld; maar dat is het in werkelijkheid niet. Eerst hebben we een geestelijk ontwikkeld mens in wie de ingeboren manasaputrische essentie bezig is te ontwaken of gedeeltelijk is ontwaakt, en die zó een geschikt bewustzijnsveld verschafte voor zijn individualisering als de geïncarneerde bodhisattva. Toen werd de monadische essentie, die door deze geïncarneerde bodhisattva werkte geïndividualiseerd als de boeddha, en deze zojuist genoemde elementen vormden de verschillende monadische centra die in Sakyamuni in hoofdzaak actief waren. Omdat de geïncarneerde bodhisattva het mogelijk maakte dat de straal van de innerlijke boeddha zich manifesteerde, kon het menselijke bewustzijn bovendien de nog geestelijker straal ontvangen van de dhyani-boeddha van de ronde, die op zijn beurt naar de menselijke boeddha reist door middel van de dhyani-bodhisattva van de bol.

Deze dhyani-boeddha die door de dhyani-bodhisattva van de bol werkt kan worden beschreven als de ‘vanbuiten’ komende geestelijke invloed die door de menselijke boeddha werkt; en de boeddha en de bodhisattva en de gedeeltelijk ontwaakte manasaputrische essentie vormen de triade in de constitutie van Gautama-Sakyamuni, die de manushya-boeddha voortbrengt. Men moet bij het bestuderen van deze diepzinnige en moeilijke onderwerpen van de geestelijke psychologie altijd de grondgedachte in het oog houden, dat de menselijke constitutie een samengesteld of gecompliceerd iets is.

Toen Gautama – zijn persoonsnaam was Siddhartha – volgens het mooie welbekende verhaal zijn huis verliet en op zoek ging naar het licht, d.w.z. om het menselijke boeddhaschap te bereiken ter wille van de ‘redding van goden en mensen’, bracht hij na verloop van tijd eerst de bodhisattva in zichzelf bijna volledig tot activiteit. Niettemin was de gewone mens in hem, het voertuig, hoe groots die gewone mens ook was, van volstrekt te lage orde – om een volmaakt menselijk instrument te zijn door middel waarvan de in hem werkende bodhisattva zich daarna zou kunnen manifesteren en zijn edele eigenschappen tot uitdrukking brengen, daarbij van bovenuit verlicht door de straal van de boeddha. Toch was deze eenwording met de boeddha zelf, hoe verheven die toestand ook was, nog niet voldoende voor het beoogde doel, want deze bepaalde menselijke incarnatie – die van de mens genaamd Siddharta – zou het voertuig worden van de kleinere rasboeddha.

Zo gebeurde het dat de manushya-bodhisattva, Gautama-Sakyamuni genaamd, tenslotte, na ernstige inspanningen, zelfopgelegde discipline, geestelijk verlangen en innerlijke overwinning, gevolgd door onderricht, onder de heilige bodhiboom, de boom van wijsheid, zoals de legende vertelt, het boeddhaschap bereikte, en dat betekent dat de geïncarneerde bodhisattva op zijn beurt het gewillige en volmaakte psychospirituele instrument werd door middel waarvan zijn innerlijke boeddha zich tot uitdrukking kon brengen.

Met het bereiken van de boeddhatoestand hebben we dus (1) de boeddha, (2) die werkt door de bodhisattva, (3) die werkt door de ontwaakte mens; dit wijst op de werking in de menselijke constitutie van zijn drie hogere monaden, te weten, (1) de geestelijke, (2) de bodhisattva of manasaputra, en (3) de ontwikkelde mens; en dat is precies wat ieder mens eens als verheven voorrecht en tot zijn grote vreugde zal worden – mits we natuurlijk onze reis met succes volbrengen. Iedereen is al een zwakke incarnatie van een innerlijke boeddha – maar men beseft het niet!

Er is nog een belangrijke gedachte waarover ik het moet hebben. Toen de boeddha ouder werd en het lichaam dat hem zo goed had gediend na verloop van jaren zwak werd, zodat het niet meer zo’n volmaakt instrument was als vroeger – een vroeger volmaakt instrument dat nu versleten raakte – ‘stierf’ de boeddha volgens de exoterische leer toen hij tachtig jaar was. De waarheid was dat de boeddha in Gautama-Sakyamuni op zijn tachtigste jaar nirvana inging, d.w.z. de nirvanische toestand binnenging, maar niettemin de bodhisattva achterliet die actief bleef en werkte door middel van het toen verouderde en verzwakte stoffelijke omhulsel. Menselijk gesproken was het boeddhadeel in hem voor de wereld ‘gestorven’, of uit de wereld vertrokken, het had zijn werk gedaan en was nirvana ingegaan, om daar te wachten op zijn volgende taak aan het einde van dit vijfde wortelras, wanneer diezelfde boeddhageest, datzelfde boeddha-element opnieuw een bodhisattvamens zou verlichten.

Tot zover over het boeddha-element in Sakyamuni; en daarom werd terecht gezegd dat de boeddha ‘stierf’ op de leeftijd van tachtig jaar, eenvoudig omdat het boeddha-element zijn rechtstreekse betrokkenheid bij menselijke zaken had verbroken. Maar de bodhisattva, die werkte door die edele mens Gautama-Sakyamuni, leefde en onderwees zijn innerlijke groep of school nog twintig jaar als wat theosofen waarschijnlijk een meester zouden noemen. We doen dat weloverwogen omdat die samengestelde constitutie die achterbleef en nog werkte precies vertegenwoordigt wat de mahatma’s of meesters zijn: bodhisattvamensen, mensen met de ‘essentie van boeddha’, d.w.z. van wijsheid en liefde – precies wat mystici in het westen vaak bedoelen als ze het woord ‘christus’ gebruiken. Natuurlijk moeten we bedenken dat er meesters in verschillende graden van evolutionaire volmaking bestaan, omdat er onder hen, evenals onder alle andere klassen van wezens, stadia van ontwikkeling voorkomen.

Toen legde de Heer Gautama tenslotte op honderdjarige leeftijd zijn oud geworden lichaam af; hij dankte het af want het einde daarvan was bereikt omdat het te oud was om nog op de vereiste manier te kunnen dienen. Hij wierp het af, zoals Krishna in de Gita zegt, zoals we ‘een versleten kleed’ afleggen; en hij, die eerst op aarde bekend was als Siddharta, Prins van Kapilavastu, dan als Sakyamuni, leefde daarna als een nirmanakaya, een volledig mens maar waaraan het stoffelijk lichaam ontbrak en het vergezellende lingasarira, dat met het stoffelijk lichaam heengaat.

Hoeveel meer zou er zelfs over dit ene denkbeeld kunnen worden gezegd! Op hoeveel mysteries zou men niet kunnen wijzen die latent aanwezig zijn in de constitutie van ieder mens, inderdaad kroost van hemel en aarde, kind van de goden en de mens. De menselijke constitutie is een mysterie der mysteriën, een wonder der wonderen. De oude uitspraak van het orakel van Delphi: mens, ken uzelf! bevat bijna oneindig veel meer dan de nogal banale en alledaagse betekenis die gewoonlijk wordt gehecht aan dit archaïsche Griekse gebod. Iedere grote religieuze filosofie of filosofische religie die de wereld ooit heeft gekend, wees er via haar leringen rechtstreeks op dat de constitutie van de mens niet alleen alle mysteriën in het heelal bevat, maar ook de sleutel die deze mysteriën ontsluit. Naarmate de mens zichzelf leert kennen, wordt het hem mogelijk de mysteriën van het heelal om hem heen te ontsluiten, waarvan hij in zijn onwetendheid en dwaasheid denkt dat het zich buiten hem bevindt.

Een van de belangrijkste doeleinden van de Theosophical Society en van onze leringen, zowel de esoterische als de exoterische, is de mens ertoe te brengen zichzelf te leren kennen; wat hij is, wat in hem is, wat zijn plicht in de wereld is en hoe hij niet alleen een edel en groots leven kan leiden, maar hoe hij zó kan leven dat hij uit zichzelf de meer dan menselijke eigenschappen tevoorschijn brengt, d.w.z. de buddhische luister, wat in feite betekent wijsheid en wezenlijke liefde, waarover op menselijke en zwakke wijze wordt gesproken als ‘het intellect’ en ‘het hart’; ja, meer dan dit, hem te leren zó te leven dat zijn medemens hem ziet als een helper, een gids, in plaats van als een kwelling voor zijn medemens, wat vele miljoenen mensen helaas zijn!


Aspecten van de occulte filosofie, blz. 370-4

© 1999 Theosophical University Press Agency

Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag