H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen
Deel 1: 1874 – 1882

isbn 9789491433122, paperback, eerste druk 2015, bestel boek

© 2015  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

      Inhoudsopgave     

 

Schaalkuiltjes1

1. Noot vert.: Dit onderwerp wordt ook besproken in De geheime leer, 2:391vn.

[‘Cup-mark inscriptions’, The Theosophist, maart 1880, blz. 163; CW 2:346-9]

H. Rivett-Carnac, ambtenaar van de Bengaalse Presidency, cie, fsa, mras, fgs, enz., heeft zich aan ons verplicht door ons exemplaren te sturen van zijn verhandeling, Archaeological Notes on Ancient Sculpturings on Rocks in Kumaon, India, etc., en andere recente monografieën die de laatste vruchten van zijn onvermoeibare oudheidkundige onderzoek belichamen. Een welsprekende en beroemde Amerikaanse predikant zei eens in een toespraak over kunst, dat hij, wanneer hij een Italiaanse beeldenverkoper de hut van een arme man zag binnengaan, altijd het gevoel had dat hij zijn hoed zou moeten afnemen om hem als een echte missionaris van de kunst te begroeten. Want hoe ruw en grof de beelden misschien ook waren die hij bij zich had, toch belichaamden ze op zijn minst een eerste aanzet tot beeldhouwkunst die in het denken van de zoon van de arme man lag te sluimeren. De predikant sprak hier een grote waarheid, en deze doet denken aan het oude vertrouwde spreekwoord: ‘Kijk niet neer op kleine dingen.’ Sommige van de grootste ontdekkingen van de wereld zijn het gevolg van de toevallige waarneming van een of ander onbeduidend feit waaraan men vroeger met onwetende onverschilligheid was voorbijgegaan. Wie weet bijvoorbeeld wat een vloed van licht op de geschiedenis van de mensheid kan worden geworpen door een recente ontdekking bekendgemaakt door Rivett-Carnac – een ontdekking die tot nu toe niet voldoende wordt gewaardeerd; zeker niet zoals ze zou moeten worden gewaardeerd. De beschrijving van Sir James Simpson, ba, van de schaalkuiltjes op stenen en rotsen in Schotland, Engeland en andere landen van het Westen vertoonden volgens hem een ‘opmerkelijke overeenkomst’

met de tekens op de blokken trapgesteente die de grafheuvels bij Nagpur omringen . . . De overeenkomst van de vorm en constructie van de grafheuvels en van de resten die in de grafheuvels van beide landen werden gevonden, is al opgemerkt, en nu komt hier nog een derde en opmerkelijker punt bij, de ontdekking van tekens op deze grafheuvels die precies overeenkomen met de tekens op dezelfde soort grafheuvels in Europa. [blz. 33-4]

Hij kwam niet met een theorie gebaseerd op deze opvallende overeenkomst, maar bevestigde dat de schaalkuiltjes

een verdere en heel bijzondere toevoeging vormden aan de massa bewijsmateriaal die reeds bestond ten gunste van de opvatting dat een tak van de nomadische stammen die in een vroeg tijdperk Europa doorkruisten, ook tot in India doordrong. [blz. 34]

Schaalkuiltjes, Kumaon, India.1

1. H. Rivett-Carnac, Archaeological Notes on
Ancient Sculpturings on Rocks in Kumaon,
India, etc
., 1879, plaat 2.

 

Er speelt zoveel meer een rol bij de ontdekking van Rivett-Carnac en de theorie die hij verkondigt dan zou kunnen worden besproken in de ruimte die we hier tot onze beschikking hebben, dat we ervan afzien. De wereldgeschiedenis moet nog worden geschreven, en het is aan wetenschappers zoals Rivett-Carnac om het alfabet te verschaffen waarmee de bladzijden ervan moeten worden gevuld. We moeten eerst de ark van Noach tot zinken brengen en die mythische zonen laten verdrinken die voor de vrome etnografen – op zoek naar de voorouders van de rassen van de mensheid – zo’n nuttig doel hebben gediend, en dan zal voor de echte historicus het terrein worden vrijgemaakt om daarop te bouwen. Er kan geen echte archeologie bestaan onder christelijke volkeren vóór het laatste overblijfsel van een bijgelovig vertrouwen op de bijbelse chronologie en geschiedenis wordt weggevaagd. Deze twee hebben een verpestende theologische atmosfeer gevormd waarin de waarheid is gestikt.

De schaalkuiltjes die door Sir James Simpson en de heer Rivett-Carnac werden opgemerkt, worden door laatstgenoemde omschreven als

uithollingen in het oppervlak van rotsen [of monumenten]. . . . Ze zijn van verschillende grootte, variërend van 15 tot 4 cm in doorsnee, en 2,5 tot 4 cm diep, en worden meestal loodrecht onder elkaar geplaatst, en zijn sterk wisselend in aantal, grootte en rangschikking. [blz. 2]

Het Oghamschrift bestaat uit combinaties van lange en korte halen gegrift in zandsteen. In zandsteen zou het gemakkelijker zijn om lijnen te griffen, zogezegd overeenkomstig de textuur van de steen. Als men probeert een schaalkuiltje te maken loopt men het risico de plaat te splijten. Aan de andere kant zou het moeilijk zijn om een lijn te griffen op hard trapgesteente, terwijl het betrekkelijk eenvoudig is om met een ijzeren instrument steeds rondgaand een schaalkuiltje te maken. . . . Bij de Amerikaanse uitvinding waarbij de boodschap die door de elektrische telegraaf wordt verzonden door het instrument zelf wordt vastgelegd, werd noodzakelijkerwijs de meest primitieve stijl van tekens of schrift op papier, gebruikt. En brieven in morsecode zijn daarom samengesteld uit verschillende combinaties van lange en korte slagen. [blz. 9]

Rivett-Carnacs aandacht wordt gevraagd voor het feit dat stenen gegraveerd met vergelijkbare schaalkuiltjes in de Kaukasische steppen zijn te vinden; en door een vriendschappelijke samenwerking tussen archeologen in verschillende landen zal het misschien al snel mogelijk zijn om de voortgang van het oosten naar het westen van de veroverende nomaden te traceren, van wie Sir James Simpson de lithische monumenten op de Britse eilanden heeft beschreven, en die de eminente onderzoeker van de Colorado Canyon, majoor Powell, zonder twijfel heeft aangetroffen op het Noord-Amerikaanse continent. Zo’n samenwerking zou kunnen worden versneld als de ijverige onderzoekers in India nu de suggestie van kolonel Garrick Mallery van het Etnografisch Bureau van het Smithsonian Institution zouden aannemen om The Theosophist tot het voertuig te maken voor de onderlinge uitwisseling van Indiase, Europese en Amerikaanse gegevens over ontdekkingen.

Ondergetekende is persoonlijk ook veel dank verschuldigd aan Rivett-Carnac voor het geschenk van zeven bijzonder waardevolle oude munten die onlangs in het Bareilly District werden gevonden. Dit is werkelijk een zeldzaam en zeer gewaardeerd geschenk; want, zoals onze grote Indiase archeoloog me in zijn brief van 9 februari vertelt:

Het zijn munten van de Surya- of Mitra-dynastie (zie Prinsep., deel 2):

Bhumi Mitra zijn eerder gevonden, maar zijn zeldzaam.
Agni Mitra
 
Phaguni Mitra zijn niet alleen nieuwe munten, maar nieuwe namen in de lijsten van Indiase koningen.
Bhadra Ghosha
Bhami Mitra
Suyd of Suzyd Mitra

 

Zodra een beschrijving van deze munten zal verschijnen in de Journal of the Asiatic Society, geven we onze lezers uittreksels daaruit. Elke ware zoon van de grote Aryavarta van weleer zou met belangstelling moeten uitkijken naar al deze nieuwe vondsten, omdat ze voortdurend materiaal toevoegen over de oude geschiedenis van India, en ons recht bevestigen om haar te beschouwen als het oudste, meest eerbiedwaardige en tegelijkertijd meest interessante overblijfsel uit de prehistorie. Intussen bedank ik Rivett-Carnac nogmaals persoonlijk.

H.P. Blavatsky,
Redactrice van The Theosophist
Bombay, 25 februari 1880

 


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 270-3

© 2015  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag