H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen
Deel 1: 1874 – 1882

isbn 9789491433122, paperback, eerste druk 2015, bestel boek

© 2015  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

      Inhoudsopgave     

 

De geschiedenis van een ‘boek’

[The Pioneer, Allahabad, 12 maart 1880; CW 2:351-61]

Omdat alle krantenberichten wijzen op een Russisch schrikbewind, hetzij voor of na het moment van de dood van de tsaar, zal een kort overzicht van de samenstelling van de hogere kringen in Rusland ons in staat stellen de gebeurtenissen zoals ze zich ontwikkelen beter te begrijpen.

Wat nu bekendstaat als de Russische aristocratie bestaat uit drie afzonderlijke elementen. Ze vertegenwoordigen ruwweg de oorspronkelijke Slavische en de oorspronkelijke Tartaarse bevolking, de gezamelijke tot Russen geworden immigranten uit andere landen, en onderdanen van onderworpen staten zoals de Baltische provincies. De bloem van de haute noblesse, zij die door hun erfelijke afkomst ontegenzeglijk tot de hoogste gelederen behoren, zijn de Rurikovitsj, of afstammelingen van groothertog Rurik en van de vroeger onafhankelijke vorstendommen Novgorod, Pskov, enz., die tot het Moskovische rijk werden samengevoegd. Dit zijn de vorsten Bariatinski, Dolgoroeki, Sjoejski (volgens mij nu uitgestorven), Sherbatov, Oeroessov, Viazemski, enz. Moskou is sinds de tijd van Catharina de Grote het centrum geweest van het grootste deel van deze klasse van vorsten; en hoewel in de meeste gevallen hun rijkdom verloren is gegaan, zijn ze toch even trots en exclusief als de Franse families met blauw bloed in het Quartier St. Germain. De namen van enkele van de meest vooraanstaanden zijn in feite onbekend buiten de grenzen van het rijk. Want terwijl ze ontevreden waren over de hervormingen van Peter en Catharina, en niet in staat waren een even goed figuur aan het hof te slaan als degenen die ze graag parvenu’s noemden, beroemen ze zich erop dat ze nooit in een ondergeschikte rol hebben gediend, en niet in contact zijn gebracht met West-Europa en zijn politiek. Terwijl ze alleen op hun herinneringen leven, vormen ze een klasse apart en verblijven op een soort hoog sociaal tafelland, vanwaar ze op eenvoudiger stervelingen neerzien. Veel van de oude families zijn uitgestorven, en veel families die nog bestaan zijn vervallen tot stille armoede.

Zoals bekend was Rurik geen Slaaf van geboorte, maar een Varago-Rus, hoewel zijn nationaliteit, evenals die van zijn volk dat met hem naar Rusland kwam, enkele jaren een onderwerp van wetenschappelijke discussie is geweest tussen de beide bekende professoren in St. Petersburg, Kostomarov en Pogodin (die nu gestorven is). Men zegt dat Rurik, die door de Slaven werd gesmeekt over hun land te komen regeren, door de afgevaardigden met deze veelbetekenende woorden is toegesproken: ‘Grote prins, sluit u bij ons aan, . . . want ons moederland is uitgestrekt, maar er heerst weinig orde in’ – woorden die hun nageslacht nu heel goed met evenveel, zo niet meer, recht als toen zou kunnen herhalen. Rurik ging op de uitnodiging in en kwam met zijn twee broers in 861 n.Chr. aan in Novgorod, en legde de basis voor de Russische nationaliteit. De ‘Rurikovitsj’ zijn dus de afstammelingen van deze vorst, van zijn beide broeders en zijn zoon Igor, waarbij de afstammingslijn over een lange opeenvolging van prinsen en hoofden van vorstendommen loopt. Het vorstelijk geslacht van Rurik stierf uit bij de dood van Fedor, de zoon van Iwan de Verschrikkelijke. Na een tijdperk van anarchie kwamen de Romanovs, een familie uit de kleine adel, aan de macht. Maar omdat dit pas in 1613 gebeurde, was het niet zonder reden dat vorst P. Dolgoroeki, een hedendaagse historicus over Catharina II (een boek dat in Rusland verboden is), die gebukt ging onder het gevoel dat hem persoonlijk onrecht was aangedaan, de huidige tsaar beschimpte met de opmerking:

Alexander II moet niet vergeten dat het nog maar iets meer dan twee eeuwen geleden is dat de Romanovs de dienaren waren van de vorsten Dolgoroeki.

En dit schreef hij ondanks het huwelijk van Maria, prinses Dolgoroeki, met Michaël Romanov, nadat hij tsaar was geworden.

De Tartaarse vorstelijke families stammen af van de Tartaarse khans en de magnaten van de ‘Zolotaya Orda’ (gouden horde) en van Kazan, die Rusland lang aan zich hadden onderworpen, maar die in 1523-1530 schatplichtig werden gemaakt door Iwan III, de vader van Iwan de Verschrikkelijke. Onder de nog levende families van die geslachtslijn kunnen de vorsten Dondukov worden genoemd, van wie het hoofd eerst gouverneur-generaal van Kiev was, en later in een overeenkomstige functie in Bulgarije diende. Op hen wordt min of meer neergezien door de ‘Rurikovitsj’, evenals door de oude Litouwse en Poolse vorstelijke families, die de Russische afstammelingen van Rurik haten, zoals deze hun rooms-katholieke rivalen haten. En dan is er het derde element, de oude Letlandse en Estlandse baronnen en graven, de Koerlandse edelen en freiherrs, die zich beroemen op hun afstamming van de eerste kruisvaarders en op de Slavische aristocratie neerkijken; en verschillende buitenlandse families, die door opeenvolgende heersers waren uitgenodigd om zich in het land te vestigen, een westers element dat op de Russische stam werd geënt. De namen van laatstgenoemde immigranten zijn in enkele gevallen onherkenbaar verrussischt, bijvoorbeeld de Engelse Hamiltons, die nu de ‘Homutovs’ zijn geworden!

We hebben geen gegevens waardoor we de omvang van elk van de bovengenoemde categorieën zouden kunnen opgeven; maar een volkstelling uit het jaar 1842 gaf een totaal van 551.970 aan erfelijke adel, en 257.346 personen van stand. Deze aantallen omvatten iedereen in het keizerrijk met een adellijke titel, waaronder de families van vorsten en de adel van lagere rang. Er is ook een adel zonder titel, de afstammelingen van de oude Boyaren van Rusland, die vaak trotser zijn op de reputatie van hun familie dan zij die als vorsten bekendstaan. Zo hebben bijvoorbeeld de Demidovs en de Narishkine’s, hoewel hun herhaaldelijk de titel van vorst of graaf is aangeboden, altijd hooghartig voor de eer bedankt, en beweerden dat de tsaar op elk moment iemand tot vorst kon maken, maar nooit een Demidov of een Narishkine.

Nadat Peter de Grote de vorstelijke privileges van de Boyaren had afgeschaft, en de functies van ambtenaren in rijksdienst voor iedereen toegankelijk had gemaakt, schiep hij de tjin, of een kaste van gemeentelijke en staatsambtenaren, die in 14 klassen waren verdeeld; bij de eerste acht daarvan worden adellijke titels erfelijk overgedragen, en bij de laatste zes wordt slechts een persoonlijke titel toegekend aan de ambtsdrager, die niet op de kinderen overgaat. Het ambt verhoogt niet de adel van hen die reeds een titel dragen, maar verheft de ambtsdrager tot een hogere sociale rang (tjinovnik, staatsambtenaar, was jarenlang een term van minachting in de mond van de edelen). Pas toen Alexander de troon beklom, werd een oud edict nietig verklaard dat elke familie de adellijke titel ontnam en tot de boerenstand terugbracht als drie achtereenvolgende generaties ervan geen functie in rijksdienst hadden vervuld. Zulke families werden odnodvortzi genoemd, en in 1845, toen keizer Nicolaas een onderzoek naar de titels van de adel beval, bevonden zich onder hen enkele van de oudste families. Het fijne onderscheid tussen de bovenbedoelde 14 klassen is voor een buitenstaander even raadselachtig als de relatieve rang verbonden aan de verschillende knopen van de Chinese mandarijnen, of de paardenstaarten van de pasja’s.

Naast deze tegenstrijdige elementen onder de hoge en lage adel, de directe afstammelingen van de oude Boyaren – de Slavische edelen uit de bloeitijd van Rusland, verdeeld over kleine onafhankelijke staatjes, die zelf de vorst uitkozen die ze wilden dienen, en die ze als ze dat wilden ook weer verlieten, die vazallen waren, maar geen onderdanen, die hun eigen militaire gevolg hadden, en zonder hun goedkeuring kon geen enkele groothertogelijke ‘oekaze’ iets uitrichten – en de in de adelstand verheven tjinovniks, zonen van priesters en kleine handelaren, moet men in deze opsomming nog 79.000.000 andere mensen in aanmerking nemen. Deze kunnen worden verdeeld in de miljoenen bevrijde lijfeigenen (22.000.000), boeren van de keizerlijke domeinen (16.000.000), en stadsboeren (omstreeks 10.000.000), die steden bewonen, verschillende beroepen uitoefenen en in de landbouw actief zijn. De rest omvat 1) de meshtchanis, of kleinburgers, één stap hoger dan de boer; 2) het enorme aantal kooplieden en handelaren, onderverdeeld in drie gilden; 3) de erfelijke burgers, die niets met de adel te maken hebben; 4) de in het zwart geklede geestelijkheid, of de monniken en nonnen; en de wereldse geestelijkheid of getrouwde priesters – een afzonderlijke, erfelijke kaste; en 5) de militairen.

We zullen in onze classificatie niet de 3.000.000 moslims, de 2.000.000 joden, de 250.000 boeddhisten, de heidense Izors, de Savakots en de Karels opnemen, die heel tevreden schijnen te zijn over het Russische bestuur, dat volkomen verdraagzaam is ten opzichte van hun verschillende erediensten.1 Met uitzondering van de hoger ontwikkelde joden en enkele fanatieke moslims, kan het hun weinig schelen wie over hen regeert. Maar we willen de lezer herinneren aan het feit dat er meer dan 100 verschillende volkeren en stammen zijn, die meer dan 40 verschillende talen spreken en verspreid over een oppervlak van 21.580.000 km2 leven;2 dat de bevolkingsdichtheid van Europees en Aziatisch Rusland samen niet groter is dan vier per km2; dat er heel weinig spoorwegen zijn, die gemakkelijk te beheren zijn, en dat de andere vervoersmiddelen schaars zijn. In hoeverre het mogelijk zou zijn door het hele Russische rijk een volledige revolutie tot stand te brengen, blijft giswerk. Waar er zo weinig is om de vele nationaliteiten in één beweging samen te brengen, lijkt dit voor een vreemdeling zo’n hopeloze onderneming dat ze zelfs een internationalist of een nihilist zou ontmoedigen. Voeg hierbij de ontegenzeglijke toewijding van de bevrijde lijfeigenen en boerenbevolking aan de tsaar, in wie ze zowel de weldoener van de verdrukten als de stadhouder van God, het hoofd van hun kerk zien, en de zaak lijkt nog problematischer. Aan de andere kant moeten we de lessen van de geschiedenis niet vergeten die ons meer dan eens hebben laten zien dat juist de grote uitgestrektheid van een rijk en het gebrek aan gemeenschappelijke saamhorigheid onder zijn onderdanen bij een grote crisis de sterkste factoren voor het uiteenvallen ervan bleken te zijn. Het hart van Rusland klopt in Moskou, hoewel zijn hersenen in St. Petersburg plannen smeden; en elke beweging die succes wil hebben, moet deze twee centra voor zich zien te winnen.

1. Volgens de meest recente statistieken hebben de moslims 4189 moskeeën en 7940 mufti’s en mullahs in het Russische rijk; de boeddhisten 389 tempels en 4400 priesters; de joden hebben 445 synagogen en 4935 rabbi’s, enz.
2. Volgens een berekening die in 1856 is gemaakt door G. Schweizer, directeur van het observatorium in Moskou.

St. Petersburg is in werkelijkheid het aristocratische Parc aux Cerfs, een plaats van schaamteloze losbandigheid en verkwistende uitspattingen, met zo weinig nationaals dat zelfs haar naam Duits is. Ze is de natuurlijke toegangspoort voor alle continentale ondeugden, evenals voor de lichtzinnige denkbeelden over ethiek, religie en maatschappelijke plicht, die zo algemeen verspreid raken. Dezelfde verderfelijke invloed die Parijs op Frankrijk heeft, heeft St. Petersburg op Rusland. Een invloedrijk Russisch tijdschrift, Russkaya Ryetsj, gaf ons onlangs nog het volgende beeld van de hogere kringen in St. Petersburg:

De Russische hogere kringen sluimeren, of, beter gezegd, voelen zich loom en slaperig. Lui knikkebollen ze, openen slechts nu en dan hun levenloze ogen, zoals iemand die na een stevig diner gedwongen is in een onnatuurlijke houding te zitten, een lome slaperigheid niet kan onderdrukken, en voelt dat hij óf zijn uniform moet losmaken en diep moet ademhalen, óf stikken. Maar het is een officieel diner en zijn lichaam is geperst in een staatsuniform dat te nauw voor hem is. De man wordt door een onweerstaanbare slaperigheid bevangen; hij voelt dat het bloed naar zijn hoofd stijgt, zijn benen trillen en zijn hand friemelt onwillekeurig aan de knopen van zijn uniform, want hij snakt naar adem die de onverdraaglijke kwelling zou kunnen onderbreken. Dit is tegenwoordig de toestand van onze hogere kringen.

Maar terwijl ze gebukt gaan onder hun dreigende beroerte, door een overdaad aan onverteerbaar voedsel, slapen die vleesetende jakhalzen niet die altijd klaarstaan om te eten en te drinken en die alles wat ze opvreten kunnen verteren. De schending van het zevende gebod, zowel verstandelijk als lichamelijk, die lichaam, ziel en geest heeft verlaagd, nestelt zich in het hart van het publiek. Misbruikers van het lichaam, misbruikers van het denken, misbruikers van kennis en wetenschap en misbruikers van arbeiders – heersen in ons midden, komen van alle kanten naar voren als de vertegenwoordigers van de hogere kringen en het publiek. Ze beroemen zich op hun brutale meedogenloosheid, krijgen overal alles voor elkaar, en kennen geen enkele schaamte meer, schaamte om ten minste de grofheid van hun daden te verbergen, zelfs niet voor de ogen van hen die ze proberen te beïnvloeden, die ze alles afpersen wat maar kan worden afgeperst – dat kan alleen bij zo’n dwaas als de mens. Regerings- en schatkistdieven; verduisteraars van staats- en particulier bezit; oplichters en zwendelaars, die ingehuurd zijn door talloze nepfirma’s, door maatschappijen op aandelen, en frauduleuze ondernemingen; bedriegers en verkrachters van vrouwen en kinderen, die ze verleiden en ruïneren; aannemers, geldschieters, omgekochte rechters en corrupte advocaten, houders van gokkantoren en valsspelers van allerlei nationaliteiten, van elke religie, van elke maatschappelijke klasse – zo ziet de macht in ons maatschappelijk leven eruit. Als roofdieren die in troepen jagen, durft deze macht – die zich verlustigt aan haar slachtoffers, die zich verzadigt, en luidruchtig met haar rusteloze, onvermoeibare kaken maalt, die van iedereen misbruik maakt – zich voor te doen als de beschermer van alles: van wetenschap, letterkunde en zelfs van het denken zelf. Zo is het koninkrijk van deze wereld, vlees van het vlees, bloed van bet bloed, gemaakt naar het beeld van het dier waaruit de eerste menselijke kiem zich ontwikkelde.

Dit is de maatschappelijke gedragscode van ons huidige Rusland, volgens Russisch getuigenis. Als dat zo is, dan moet hij dat uiterste punt hebben bereikt vanwaar hij óf in de modder van ontbinding moet wegzakken, zoals het oude Rome, óf door alle gruwelen en chaos van een ‘schrikbewind’ tot regeneratie moet worden aangetrokken. De kranten staan vol met bedekte klachten over de machteloosheid van haar vertegenwoordigers, over de chronische tekenen van een snel naderende maatschappelijke ontbinding, en de diepgaande apathie waarin het hele Russische volk schijnt te zijn vervallen. De enigen die te midden van deze verdoving door oververzadiging volop leven en activiteit vertonen, schijnen de alomtegenwoordige en altijd onzichtbare nihilisten te zijn. Het is duidelijk dat er verandering moet komen.

Uit al deze maatschappelijke verdorvenheid is de donkere paddestoel van het nihilisme voortgekomen. Zijn broeinest is jarenlang voorbereid door de geleidelijke ondermijning van ethiek en zelfrespect, en door de uitspattingen van de hogere klassen, die altijd de impuls tot goed of kwaad geven aan hen die onder hen staan. Het enige wat ontbrak was de juiste gelegenheid en de juiste man. Onder het paspoortstelsel van Nicolaas waren de kansen om door het leven in Parijs besmet te worden beperkt tot slechts een handjevol rijke edelen, die door een gril van de tsaar mochten reizen. Zelfs zij die bevoorrecht waren met gunsten en fortuin, moesten zes maanden tevoren toestemming vragen, en duizend roebels voor hun paspoort betalen, met een zware boete voor elke dag waarmee ze de toegestane tijd overschreden, en met het vooruitzicht van confiscatie van hun hele bezit als hun verblijf in het buitenland langer dan drie jaar zou duren. Maar bij Alexander veranderde dit alles: de opheffing van de lijfeigenschap werd door talloze hervormingen gevolgd – het vrijmaken van de pers, berechting door een jury, het gelijkmaken van burgerrechten, vrije paspoorten, enz. Hoewel deze hervormingen op zichzelf goed waren, kwamen ze in zo’n stroom over een volk dat zelfs niet de geringste van deze privileges gewend was, dat het oververhit raakte. Toen kwam de Poolse revolutie in 1863, waaraan een groep Russische studenten deelnam. De reactie volgde, en onderdrukkende maatregelen werden, de ene na de andere, genomen; maar het was te laat. Het gekooide dier had, hoe kort ook, de vrijheid geproefd en kon vanaf dat moment niet meer zo volgzaam zijn als eerst. Terwijl onder het oude regime slechts een enkele Russische reiziger naar Parijs, Wenen en Berlijn was gegaan, waren er nu duizenden en tienduizenden; en er waren ook veel meer krachten aan het werk om populaire losbandigheid en wetenschappelijke scepsis te importeren. De namen van John Stuart Mill, Charles Darwin en Luise Büchner lagen op de lippen van elke baardeloze jongen en elk achteloos meisje aan de universiteiten en colleges. Eerstgenoemden predikten nihilisme, laatstgenoemde de rechten van de vrouw en vrije liefde. De een liet zijn haar groeien als een moezjiek en trok het rode nationale hemd en de kaftan van de boerenbevolking aan; de ander knipte het haar kort en droeg een blauwe bril. Vakverenigingen, besmet met de denkbeelden van de Internationale, schoten op als paddestoelen; en volksmenners oreerden in maatschappelijke verenigingen over de strijd tussen arbeid en kapitaal. De ketel begon te koken. Daarna verscheen de juiste man.

De geschiedenis van het nihilisme kan in twee woorden worden samengevat. De naam is te danken aan de grote romanschrijver Toergenjev, die Bazarov schiep en het type bestempelde als een nihilist. De beroemde schrijver van Vaders en zonen vermoedde op dat moment maar weinig tot wat voor een nationale verlaging zijn held het Russische volk 25 jaar later zou brengen. Maar ‘Bazarov’ – in wie de romanschrijver met satirische getrouwheid de kenmerken van sommige ‘Boheemse’ negativisten schilderde, die toen juist aan de horizon van het studentenleven begonnen te schijnen – had, behalve de naam en de materialistische neiging, weinig gemeen met de gemaskerde revolutionairen en terroristen van tegenwoordig. Deze student medicijnen, die oppervlakkig, humeurig en zenuwachtig is, is eenvoudig een onrustige geest die alles ontkent; doordrongen van die droevige en toch wetenschappelijke scepsis die nu hoogtij viert in de gelederen van het hoogste intellect; een geest van materialisme waarin oprecht wordt geloofd, en dat even oprecht wordt gepredikt; het resultaat van lange overdenkingen over de vergane overblijfselen van mens en kikker in de ontleedkamer, waar de dode mens voor zijn geest niet méér betekende dan de dode kikker. Buiten het dierlijke leven is er voor hem helemaal niets; ‘een distel’, die uit een ‘hoop modder omhoog groeit, is het enige waarnaar de mens na de dood kan uitkijken. En zo werd dit type – Bazarov – door de studenten aan de universiteit overgenomen als hun hoogste ideaal. De ‘zonen’ begonnen te vernietigen, wat de ‘vaders’ hadden opgebouwd . . . En nu wordt Toergenjev gedwongen de bittere vruchten van de boom die hij plantte, te proeven. Evenals Frankenstein, die het mechanische monster niet kon beheersen, dat zijn vindingrijkheid had opgebouwd uit de rottende resten van het kerkhof, merkt hij nu dat zijn ‘type’ – dat hij vanaf het begin haatte en verschrikkelijk vond – is uitgegroeid tot het bombastische schrikbeeld van het nihilistische delirium, de socialist met bloed aan zijn handen. De pers snijdt het onderwerp aan op initiatief van de Moskovskiya Vjedomostj – een honderd jaar oude krant – en beschuldigt het grootste literaire talent van Rusland – iemand van wie de sympathie altijd aan de kant van de ‘vaders’ lag en ligt – openlijk ervan dat hij de eerste is geweest die het giftige onkruid heeft gezaaid.

Als gevolg van de bijzondere overgangstoestand waarin de Russische maatschappij tussen 1850 en 1860 verkeerde, werd de naam toegejuicht en aanvaard, en de nihilisten kwamen aan alle kanten naar voren. Ze legden beslag op de nationale letterkunde, en hun nieuwe leringen werden snel door het hele keizerrijk verspreid. En nu is het nihilisme tot een macht uitgegroeid – een imperium in imperio. Rusland strijdt niet meer tegen het nihilisme, maar tegen de vreselijke gevolgen van de denkbeelden van 1850. Vaders en zonen moet voortaan een belangrijke plaats in de literatuur innemen, niet alleen omdat het ver boven het gewone schrijverspeil uitsteekt, maar ook als de schepper van een nieuwe bladzijde in de Russische politieke geschiedenis, waarvan niemand het einde kan voorzien.

 


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 273-81

© 2015  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag