H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen
Deel 1: 1874 – 1882

isbn 9789491433122, paperback, eerste druk 2015, bestel boek

© 2015  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

      Inhoudsopgave     

 

Een geval van bezetenheid

[‘A case of obsession’, The Theosophist, april 1880, blz. 174, en mei 1880, blz. 207-8; CW 2:390, 395-400]

Een heel interessante en leerzame brief is aan de Society gestuurd door een achtenswaardige arts in Engeland, waarin advies wordt gevraagd voor de behandeling van een man die, sinds hij enkele spiritistische seances bijwoonde om van het vreemde verschijnsel van ‘materialisatie’ getuige te zijn, door een kwaadwillige invloed of ‘kwade geest’ bezeten is, ondanks zijn inspanning om die van zich af te schudden. Het geval is zo belangrijk dat er in het volgende nummer van The Theosophist een speciale beschrijving van zal worden gegeven.

De bijzonderheden van het geval van ‘bezetenheid’, waarop in het aprilnummer van dit tijdschrift werd gedoeld, worden in de volgende brief van een achtenswaardige Engelse arts, die het slachtoffer behandelt, gegeven:

Ik neem de vrijheid mij in het belang van de mensheid tot u te richten, met de bedoeling uw medeleven op te wekken en alle hulp te verkrijgen die u kunt geven voor een geval van ‘controle’. U moet begrijpen dat deze man tegen zijn wens tot een medium is gemaakt, doordat hij enkele seances heeft bijgewoond met het doel getuige te zijn van ‘materialisatie’.

Vanaf die tijd is hij min of meer onderworpen aan een reeks achtervolgingen door de ‘controlegeest’ en, ondanks al zijn inspanningen om die invloed van zich af te schudden, heeft hij op heel veel manieren en onder de meest benarde en bezwarende omstandigheden schandelijk moeten lijden, in het bijzonder omdat zijn gedachten gedwongen worden in verboden richtingen te gaan, zonder dat uiterlijke oorzaken daartoe aanleiding geven – waarbij de lichamelijke functies door de ‘controlegeest’ worden overheerst, zelfs zodanig dat hij daardoor bij het eten hevig op zijn tong en wangen bijt, enz., en dat hij onderworpen is aan allerlei kleine kwellingen, die voor de (onbekende) ‘controle’ als een middel dienen om de verbinding te maken en gaande te houden. De bijzonderheden zijn in hun meest pijnlijke kenmerken zodanig dat ik ze niet aan u kan schrijven; maar als u een manier weet waardoor de invloed kan worden afgewend, en als u het nodig acht dat ik in mijn beschrijving van dit geval meer bijzonderheden vermeld, zal ik u graag alle informatie sturen waarover ik beschik.

In India is zo weinig bekend over de laatste en meest opzienbarende fase van de westerse mediamieke verschijnselen – ‘materialisatie’ – dat hier een korte toelichting nodig is om dit geval begrijpelijk te maken. Kort samengevat: men heeft al enkele jaren in het bijzijn van sommige mediums, vaak onder goede experimentele omstandigheden, verschijningen van overleden personen gezien, die in elk opzicht levende mensen schijnen te zijn. Ze lopen rond, schrijven boodschappen aan aanwezige en afwezige vrienden, spreken hoorbaar in de talen die ze tijdens hun leven kenden, ook als het medium deze taal misschien niet kende, en dragen kleding die ze tijdens hun leven droegen. Vele gevallen van bedrog waarbij een overleden persoon werd uitgebeeld, zijn ontmaskerd; zogenaamde mediums hebben soms jarenlang de goedgelovigen bedrogen, en echte mediums, van wie de paranormale vermogens duidelijk boven alle twijfel zijn bewezen, zijn erop betrapt dat ze op een slecht moment streken uithaalden om toe te geven aan de zucht naar geld of roem. Maar zelfs als we met al deze gevallen rekening houden, resteert er een aantal werkelijke gevallen van materialisatie, of het zichtbaar, tastbaar en hoorbaar maken van het beeld van overleden mensen. Deze wonderbaarlijke verschijnselen zijn door de onderzoekers verschillend opgevat. De meeste spiritisten hebben ze beschouwd als heel waardevolle bewijzen van het voortbestaan van de ziel; terwijl theosofen, die bekend zijn met de opvattingen van de oude theürgen, en de nog oudere Indo-Europese filosofen, ze op hun best zien als bedrieglijke misleidingen van de zintuigen, vol gevaar voor de fysieke en morele aard van zowel het medium als de toeschouwer – indien laatstgenoemde toevallig vatbaar is voor bepaalde psychische invloeden. Deze occultisten hebben opgemerkt dat de gezondheid van de mediums die materialisaties teweegbrengen maar al te vaak is verwoest doordat ze te veel van hun gestel eisen, en dat ze zich moreel te gronde hebben gericht. Ze hebben het spiritistische publiek keer op keer gewaarschuwd dat mediumschap een hoogst gevaarlijke gave is, die alleen onder grote voorzorgsmaatregelen toelaatbaar is. En hiervoor hebben ze veel scheldwoorden en weinig dank geoogst. Toch moeten we tot elke prijs onze plicht doen, en het geval dat we hier bespreken, biedt ons een waardevolle gelegenheid om nog wat vriendschappelijke raad te geven.

We hoeven niet stil te staan bij de vraag of de zogenaamde gematerialiseerde vormen die hierboven zijn beschreven, al of niet die zijn van de overledenen waarop ze lijken. Dit kan wachten tot de basisfeiten van de oosterse psychologie beter worden begrepen. Ook hoeven we niet erover te twisten of er ooit een authentieke materialisatie heeft plaatsgevonden. De ervaringen van William Crookes, frs, in Londen en die van kol. Olcott in Amerika, die overal bekend zijn en heel overtuigend van aard, geven ons voldoende feitenmateriaal om erover te spreken. We gaan ervan uit dat de materialisaties werkelijk bestaan en zullen als voorbeeld het door de Engelse arts genoemde geval aan een diagnose onderwerpen.

Volgens de beschrijving wordt de patiënt ‘gecontroleerd’ sinds hij seances heeft bijgewoond waar materialisaties plaatsvonden, en is hij de slaaf geworden van kwaadwillige krachten die hem dwingen pijnlijke en zelfs walgelijke dingen te zeggen en te doen ondanks dat hij zich hiertegen verzet. Hoe komt dit? Hoe kan iemand gedwongen worden op die manier tegen zijn wil te handelen? Wat is bezetenheid? Dit zijn drie korte vragen die voor een niet-ingewijd publiek heel moeilijk zijn te beantwoorden. De wetten van bezetenheid kunnen alleen goed worden begrepen door iemand die de diepten van de Indiase filosofie heeft gepeild. De enige sleutel tot het geheim, die het Westen bezit, is te vinden in die zeer heilzame wetenschap van het magnetisme of mesmerisme. Deze onderwijst het bestaan van een levensfluïdum in en rondom de mens; het feit van verschillende menselijke polariteiten; en de mogelijkheid dat de ene mens dit fluïdum of deze kracht met zijn wil uitzendt naar en over een ander mens met een andere polarisatie. Baron Reichenbachs theorie over odyle of odische kracht maakt ons duidelijk dat ditzelfde fluïdum in het mineralen- en plantenrijk en ook in het dierenrijk bestaat. Om de reeks bewijzen af te ronden: Buchanans ontdekking van het psychometrische vermogen in de mens stelt ons in staat om met behulp van dit vermogen te bewijzen dat er door mensen een subtiele invloed wordt uitgeoefend op de huizen en zelfs op de plaatsen waarin ze wonen, op het papier waarop ze schrijven, op de kleren die ze dragen, op het gedeelte van de universele aether (het akasa) waarin ze bestaan – en dat dit een permanente invloed is die zelfs waarneembaar is op tijdstippen die ver afliggen van de tijd waarop die persoon leefde en deze invloed uitoefende. Kortom, we kunnen zeggen dat de ontdekkingen van de westerse wetenschap de hints die door Griekse wijzen zijn gegeven, en de meer omlijnde theorieën van bepaalde Indiase filosofen, volledig bevestigen.

Zowel hindoes als boeddhisten geloven dat een gedachte en een daad allebei stoffelijk zijn, dat ze voortbestaan, dat slechte en goede verlangens van een mens hem omringen in een wereld die hijzelf heeft gemaakt, dat deze verlangens en gedachten vormen aannemen die na de dood werkelijkheden voor hem worden, en dat moksha in het ene geval, en nirvana in het andere, niet kunnen worden bereikt zolang de ontlichaamde ziel deze schaduwwereld van hem achtervolgende gedachten niet volledig achter zich heeft gelaten en van het laatste vlekje van aardse besmetting is bevrijd. De vooruitgang van de westerse ontdekkingen in deze richting gaat heel geleidelijk en dat zal altijd zo zijn. De moeilijke weg die vereist wordt door de voorschriften van Aristoteles, gaat van de verschijnselen van grove tot die van meer verfijnde stof, en vandaar verder naar de mysteries van de geest. De westerse wetenschap stelde eerst vast dat de door ons uitgeademde lucht verzadigd is met koolzuur, en dat een overmaat hiervan voor het menselijk leven noodlottig is; vervolgens dat bepaalde gevaarlijke ziekten van mens op mens overgaan in de kiemen die uit het zieke lichaam de lucht in worden gestoten; verder dat de mens op iedereen en op alles wat hij tegenkomt, een magnetische aura werpt, die hem eigen is; en ten slotte wordt beweerd dat het proces van gedachteontwikkeling een fysieke verstoring in de ether veroorzaakt. Een andere stap vooruit zal zijn het magische scheppende vermogen van het menselijk verstand te beseffen, en het feit dat morele besmetting evengoed overdraagbaar is als fysieke. Dan zal men begrijpen dat de ‘invloed’ van slecht gezelschap een verlagend persoonlijk magnetisme met zich meebrengt, subtieler dan de indrukken die aan het oog en het oor worden overgebracht door de aanblik en de geluiden van zulke verdorven mensen. Laatstgenoemde kunnen worden afgehouden door vastberaden het zien en horen van wat slecht is te vermijden; maar eerstgenoemde invloed wikkelt zich om de gevoelige mens en doordringt zijn hele wezen, zodra hij maar even stilstaat waar het morele vergif in de lucht zweeft. Gregory’s Animal Magnetism, Reichenbachs Researches en Dentons The Soul of Things zullen de westerse onderzoeker veel hiervan duidelijk maken, hoewel geen van deze schrijvers het verband tussen zijn geliefde tak van wetenschap en de moeder-stam – de Indiase psychologie – beseft.

Wanneer we nu het aan ons voorgelegde geval beschouwen, zien we een man die heel gevoelig is voor magnetische indrukken, onbekend met de aard van de ‘materialisaties’ en daarom niet in staat om zich te beschermen tegen slechte invloeden, die in contact is gebracht met kringen bestaande uit allerlei soorten mensen, waar het ontvankelijke medium lange tijd het onbewuste centrum van slecht magnetisme is geweest met een gestel dat doortrokken is van de emanaties van de voortlevende gedachten en verlangens van hen die nog leven en van hen die al dood zijn. Voor een heldere uiteenzetting over dit onderwerp van aan de aarde gebonden zielen, of pisacha’s, verwijzen we de lezer naar een interessant artikel van rechter Gadgil van Baroda: ‘Hindoedenkbeelden over contact met de doden’.1 ‘Men is van mening’, zegt die schrijver, ‘dat de ziel, die in deze toestand beroofd is van de middelen om door middel van haar eigen fysieke lichaam zinnelijke genoegens te ervaren, voortdurend gekweld wordt door honger, lust en andere lichamelijke begeerten, en dat ze deze alleen indirect kan ervaren door de levende lichamen van anderen binnen te gaan, of door de fijne essences van plengoffers en andere offergaven die ter ere van hen worden gebracht, in zich op te nemen.’2 Wat is er voor verrassends aan het feit dat een negatief gepolariseerd mens, iemand met een gevoelig temperament, die plotseling in een stroom van immorele emanaties van een verderfelijk mens, die nog leeft of misschien dood is, wordt gebracht, het verraderlijke gif even snel in zich opneemt als ongebluste kalk vocht absorbeert, totdat hij ervan doortrokken is? Zo zal een lichaam met een zwak immuunsysteem het virus van pokken of cholera of tyfus opnemen, en als we hieraan denken, kunnen we de vergelijking maken die volgens de occulte wetenschap gerechtvaardigd is.

1. Zie ‘Hindu ideas about communion with the dead’, The Theosophist, dec. 1870, blz. 68-9.
2. Op.cit., blz. 68.

Dichtbij het aardoppervlak hangt als het ware een zwoele morele mist over ons, die samengesteld is uit de samengepakte uitwasemingen van menselijke ondeugden en hartstochten. Deze mist doordringt de gevoelige mens tot in de kern van zijn ziel; zijn psychische zelf neemt hem op zoals een spons water opneemt, of verse melk dampen uit de lucht. Hij verlamt zijn gevoel voor ethiek, zet zijn lagere instincten aan tot activiteit, en doet zijn goede teniet. Evenals de uitwasemingen van een wijnkelder de hersenen in een roes brengen, of het mijngas iemand in een mijn verstikt, zo voert deze zware wolk van immorele invloeden de gevoelige mens voorbij de grenzen van zijn zelfbeheersing, en wordt hij ‘bezeten’, zoals onze Engelse patiënt.

Welke remedie kunnen we aanraden? Geeft onze diagnose zelf dit niet aan? De gevoelige mens moet ervoor zorgen dat zijn gevoeligheid wordt tenietgedaan; de negatieve polariteit moet in een positieve worden omgezet; hij moet actief in plaats van passief worden. Hij kan geholpen worden door een magnetiseur die de aard van bezetenheid begrijpt, en die moreel zuiver en fysiek gezond is; het moet een krachtige magnetiseur zijn, een man met gebiedende wilskracht. Maar de strijd om de vrijheid zal ten slotte door de patiënt zelf moeten worden gestreden. Zijn wilskracht moet worden opgewekt. Hij moet het vergif uit zijn gestel drijven. Stap voor stap moet hij het verloren terrein herwinnen. Hij moet beseffen dat het een zaak van leven of dood is, redding of ondergang, en naar de overwinning streven als iemand die een laatste heldhaftige poging doet om zijn leven te redden. Zijn dieet moet zo eenvoudig mogelijk zijn, hij moet geen dierlijk voedsel eten en geen opwekkende middelen gebruiken, en zich niet in gezelschap begeven waar ook maar de geringste kans bestaat dat er onzuivere gedachten worden opgewekt. Hij moet zo weinig mogelijk alleen zijn, maar hij moet zijn vrienden zorgvuldig uitkiezen. Hij moet lichaamsbeweging nemen en veel in de open lucht zijn; voor zijn vuur hout gebruiken in plaats van kolen. Elke aanwijzing dat de kwade invloed nog in hem werkt, moet worden aangegrepen als een uitdaging om zijn gedachten te beheersen en ze te dwingen zich op zuivere, verheffende, spirituele zaken te richten, koste wat het kost, en met het vaste besluit liever alles te verdragen dan toe te geven. Indien deze man zo’n spirituele instelling kan verwerven, en zijn arts de welwillende hulp van een krachtige, gezonde magnetiseur met een zuiver karakter weet te krijgen, dan kan hij worden gered. Een geval dat hieraan bijna gelijk is, behalve dat de patiënt een vrouw was, trok mijn aandacht in Amerika; hetzelfde advies als het bovenstaande werd gegeven en gevolgd, en de ‘duivel’ die bezit van haar had genomen werd uitgedreven, en is sindsdien steeds op een afstand gehouden.

 


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 292-7

© 2015  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag