H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen
Deel 1: 1874 – 1882

isbn 9789491433122, paperback, eerste druk 2015, bestel boek

© 2015  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

      Inhoudsopgave     

 

Spiritisme en occulte waarheid

[‘Spiritualism and occult truth’, The Theosophist, februari 1882, blz. 113-5; CW 3:468-76]

The Spiritualist van 18 november schenkt aandacht aan het artikel ‘Fragments of occult truth’ gepubliceerd in het oktobernummer van The Theosophist, maar ze heeft het doel van dat artikel niet helemaal begrepen, en nog minder de betekenis van de inhoud ervan. Om verdere toelichting voor onze eigen lezers begrijpelijk te maken, moeten we echter eerst de huidige opmerkingen van The Spiritualist weergeven, die onder de kop ‘speculaties en verzinsels’ als volgt luiden:

De zeer gewaardeerde schrijver van het beste Engelse handboek over scheikunde, wijlen prof. W. Allen Miller, maakte in de loop van een lezing gehouden voor het Royal Institution, bepaalde feiten bekend, maar maakte er bezwaar tegen om een speculatieve hypothese te presenteren die de oorzaken van de feiten scheen te verklaren. Hij zei dat wanneer aantrekkelijke, maar onvoldoende bewezen hypothesen zich eenmaal in het denken vastzetten, ze heel moeilijk zijn uit te roeien, dat ze soms in de weg stonden om de waarheid te ontdekken, dat ze vaak experimenten in een verkeerde richting stuurden, en dat het beter was dat ze niet in het hoofd van jonge studenten van de wetenschap zouden zitten.

Iemand die oorspronkelijk onderzoek doet, moet enige speculatie in zijn hoofd hebben terwijl hij elk nieuw experiment uitvoert. Zulke experimenten zijn vragen aan de natuur, en door haar antwoorden worden vaak de ene speculatie na de andere de bodem ingeslagen, maar geleidelijk wordt de onderzoeker op het juiste pad gebracht, en wordt de voorheen onbekende wet onthuld, die daarna veilig en voor altijd ten dienste van de mensheid kan worden gebruikt.

Heel anders is de werkwijze onder sommige psychologen. Bij hen wordt in het denken een aantrekkelijke en plausibele hypothese ontwikkeld, maar in plaats dat ze het verkeerd vinden om deze als gezaghebbend te verkondigen voordat ze wordt gecontroleerd, vindt men het handig om dat wel te doen; de noodzaak van feiten en bewijzen wordt genegeerd, en het kan zijn dat een kerk of school van denken wordt opgericht, waar mensen worden uitgenodigd om mee te doen en voor het nieuwe dogma te strijden. Zo worden door een groep mensen onbewezen speculaties met veel trompetgeschal aan de wereld opgedrongen, in plaats van te worden getest, en in de meeste gevallen in de kiem te worden gesmoord, overeenkomstig de methode van de wetenschapper.1

De huidige religieuze tijdschriften staan vol met artikelen die niets anders dan speculaties bevatten die door de schrijvers ervan als waarheden naar voren worden gebracht en als ideeën die moeten worden gesteund en waarvoor moet worden gestreden. Zelden wordt daarbij bescheiden opgemerkt: ‘Dit verklaart misschien enkele punten die ons verbijsteren, maar totdat de waarheid van de hypothese door feiten grondig is aangetoond, moet u ervoor oppassen haar in uw denken niet als waarheid te beschouwen.’ Met ‘feiten’ bedoelen we niet noodzakelijkerwijs fysieke feiten, want er zijn aantoonbare waarheden buiten het gebied van de fysica.

De bovenstaande gedachten zijn vaak bij ons opgekomen tijdens het lezen van de bladzijden van The Theosophist, en werden opnieuw gewekt door een interessant artikel in het laatste nummer van het tijdschrift, waarin de aard van lichaam en geest van de mens duidelijk in kaart worden gebracht in zeven onderdelen.2 Er staat geen woord als poging tot bewijs, en de uitspraken zijn alleen van belang voor degenen die hun mening baseren op de gezaghebbende beweringen van anderen, in plaats van op bewijsmateriaal dat zijzelf hebben overwogen en onderzocht; en het is opmerkelijk dat de schrijver zich er niet van bewust schijnt te zijn dat enig bewijs noodzakelijk is. Als de wetenschappelijke methode was gevolgd, dan zouden bepaalde feiten of waarheden zijn gegeven voorafgaand aan de beschrijving van elk van de zeven onderdelen, in combinatie met de stelling dat die waarheden de beweringen over de onderdelen aantonen en de onjuistheid van alle hypothesen die ermee in strijd zijn.

Eindeloze speculaties en verzinsels zijn een soort mentale losbandigheid die de wereld of de mensen die zich daaraan overgeven weinig goed doet, en ze hebben in Europa soms een lichte neiging vertoond om aan laatstgenoemden de kenmerken te geven van een farizees zelfbewustzijn dat ze gevorderde religieuzen en filosofen zijn die in een goddelijker sfeer verblijven dan degenen die werken om hun meningen op goed gecontroleerde waarheden te baseren. Als de schrijvers van die speculaties hun verantwoordelijkheid zouden inzien en het voorbeeld zouden volgen van de grote en goede prof. Allen Miller, zou negen tiende van hun tijd vrijkomen om goed werk te doen, zou het verspillen van oceanen van drukinkt worden vermeden, en zou mentale energie die besteed kan worden aan edele toepassingen niet langer worden verspild. Het denken van mensen die altijd maar dromen en bespiegelingen houden kan worden vergeleken met windmolens die onophoudelijk bezig zijn met het vermalen van niets.3

Op dit moment wordt er veel te veel gespeculeerd, en veel te weinig mensen geven aan goede ideeën een praktische vorm. Hier in Londen vond in het afgelopen jaar veel onrecht plaats dat voorkomen had kunnen worden, en er waren veel ernstige misstanden die hadden kunnen worden rechtgezet, en te weinig mensen hebben zich ingezet om in hun directe omgeving leed en misdaad tegen te gaan.

1. We willen niet wreed zijn, maar waar kan men gemakkelijker ‘onbewezen speculaties’ vinden die meer onbewezen zijn, of die door ‘de wetenschapper in de kiem zouden worden gesmoord’, dan bij die welke wekelijks in The Spiritualist worden geformuleerd?
2. ‘Fragments of occult truth’, The Theosophist, Bombay, oktober, 1881, blz. 18-19.
3. Inderdaad. Al meer dan 30 jaar hebben zij die dromen en bespiegelingen houden over de verklaring van ‘spiritistische’ verschijnselen hun molens dag en nacht laten draaien, en toch hebben stervelingen en helpende ‘geesten’ de wereld tot nu toe niets anders gebracht dan kaf.

We willen deze vragen niet met The Spiritualist bespreken op de manier waarop rivaliserende religieuze sekten over hun meningsverschillen in debat gaan. Bij het zoeken naar waarheid is geen plaats voor sektarisme, en hoewel we denken dat de spiritisten er bij veel van hun belangrijkste conclusies volledig naast zitten, moeten ze beslist worden erkend als zoekers naar waarheid – zoals wijzelf. Als groep hebben ze werkelijk recht op alle mogelijke respect omdat ze dapper hun onderzoek hebben voortgezet ondanks de impopulaire conclusies ervan, en zich meer bekommerden om wat hen als waarheid toescheen dan om de publieke opinie. De wereld lachte om hen omdat ze dachten dat hun boodschappen méér waren dan bedrieglijke trucs, omdat ze de verschijningen in hun seancekamer beschouwden als bezoekers uit een andere wereld. Ze wisten heel goed dat de boodschappen in veel gevallen evenmin bedrog waren als gebakken aardappelen, dat mensen die ze bedrog noemden volkomen onzin praatten, en eveneens dat de gematerialiseerde ‘geesten’, wat ze ook waren, niet in alle gevallen de kussens en nachthemden van een assistent van het medium waren, hoewel dat in sommige gevallen wel zo was.

Dus gingen ze dapper door, en oogstten een beloning die het dwaze succes van onwetende buitenstaanders meer dan goedmaakte: de gedachte in contact te staan met bovenmenselijke verschijnselen, en de opwinding van baanbrekend onderzoek. Zelfs de opwinding die door vroege zeevaarders op onbekende zeeën werd ervaren, was niet te vergelijken met de diepe interesse die spiritistische onderzoekers (van een ontwikkelde soort) aanvankelijk moeten hebben gevoeld toen ze zich in de fragiele boot van het mediumschap begaven op de oceaan van de onbekende wereld. En als ze alle risico’s daarvan hadden beseft, dan zou men bijna juichen over de moed waarmee ze vertrokken, en evenzeer over hun onverschilligheid voor spot. Maar de ketters van het ene tijdperk worden soms de orthodoxen van het volgende, en de menselijke natuur is zo geneigd om haar fouten te herhalen, dat de erfgenamen van de martelaren zich soms kunnen ontwikkelen tot de vervolgers van een nieuwe generatie. Het moderne spiritisme neigt die richting op te gaan, en we zijn vooral bezig om tegen die neiging, met al haar kenmerken, te protesteren. De conclusies van het spiritisme, onjuist en voorbarig als ze zijn, nemen de vorm aan van een orthodox dogma; terwijl de feiten van het grote onderzoek, talrijk als ze zijn, nog steeds chaotisch en ongeordend zijn, dringen hun verzamelaars eropaan om ze uit te bouwen tot specifieke leringen over de toekomstige staat, en ze zijn vaak even intolerant voor een mening die afwijkt van hun leringen als de ouderwetse geloofsfanatici dat waren.

In feite hebben ze precies datgene gedaan waarvan The Spiritualist ons nu beschuldigt, en ten onrechte omdat ze totaal niet begrijpen wat occulte wetenschap werkelijk is: ze hebben zich volledig overgegeven aan ‘speculaties en verzinsels’. Het is nogal belachelijk dat deze beschuldiging aan ons wordt gericht op grond van onze ‘Fragments’. De inhoud van dat artikel kwam erop neer dat spiritisten zich niet overhaast een oordeel moeten vormen, niet haastig theorieën moeten ontwikkelen op basis van experimenten in de seancekamer. Er kunnen zich allerlei verschijnselen voordoen; pas ervoor op om ze verkeerd te interpreteren. U kunt een verschijning voor u zien waarvan u weet dat deze volkomen echt is, dat wil zeggen geen waardeloos bedrog door een frauduleus medium, en deze kan eruitzien als een overleden vriend, maar concludeer daaruit niet overhaast dat ze de geest van uw overleden vriend is, vorm geen speculaties op basis van zo’n bedrieglijk verschijnsel. Luister eerst naar de wijsheid van de oude filosofieën over zulke verschijningen, en sta ons toe te wijzen op de redenen waarom we de ogenschijnlijk duidelijke en begrijpelijke conclusie die uit de feiten wordt afgeleid, ontkennen. En we zullen vervolgens uitleggen wat volgens ons – en we hebben goede redenen om dit te denken – de aanvaarde theorie van serieuze studenten van de oude filosofie is.

We herhaalden leringen die zo oud zijn als de piramiden, maar The Spiritualist, die er tot nu toe geen aandacht aan heeft besteed, schijnt werkelijk te denken dat wij ze spontaan als een hypothese hebben ontwikkeld, zoals Figuier dat doet met zijn vermoedens in Le lendemain de la mort, of Jules Verne met de zijne in zijn Autour de la lune. Het is waar dat we geen gedrukte editie van de oude filosofieën kunnen citeren, en de lezer niet naar een hoofdstuk en vers kunnen verwijzen voor een tekst over de zeven beginselen. Maar alle diepzinnige studenten van de mystieke literatuur zullen ongetwijfeld erkennen dat de door ons gegeven uiteenzetting op verschillende manieren wordt gesteund door de cryptische want voorzichtige geschriften van occulte schrijvers. Natuurlijk zijn de voorwaarden van occulte studie zo ongewoon dat er niets moeilijker is dan om voor elke verklaring die daarmee samenhangt zijn ‘gezaghebbende bronnen’ te geven, maar niettemin staat die studie wel heel ver af van ‘zweven in een luchtballon’.

Meerdere keren is verklaard dat de continuïteit van occulte kennis onder ingewijde adepten het kenmerk is waardoor hun verklaringen aanbeveling verdienen – iets wat volledig aanvaardbaar is voor mensen die gaan begrijpen wat inwijding betekent en wat voor soort mensen de adepten zijn. Sinds de tijd van Swedenborg waren er veel zieners die beweren hun kennis over andere werelden uit feitelijke waarneming te hebben verkregen, maar ze waren alleenstaande figuren, en waren door hun isolatie het slachtoffer van misleidingen. Ieder intelligent mens zal dit intuïtief beseffen, wat tot uitdrukking komt in zijn terughoudendheid om volledig te vertrouwen op de uitspraken van zulke helderzienden. Maar in het geval van regulier ingewijde zieners moet men bedenken dat we te maken hebben met een bijzonder lange reeks personen die, omdat ze gewaarschuwd zijn voor de verwarrende omstandigheden waarin ze komen te verkeren wanneer hun spirituele waarnemingsvermogens worden getraind om stoffelijke grenzen te overstijgen, in staat zijn om door te dringen tot de diepere werkelijkheid van de dingen. Ze vormen een grote georganiseerde groep zieners die elkaars conclusies controleren, elkaars ontdekkingen toetsen en hun inzichten formuleren in een wetenschap van de geest die even nauwkeurig en volkomen betrouwbaar is als de conclusies van elke tak van de natuurwetenschap. Zulke ingewijden verkeren wat spirituele kennis betreft in een positie waarin een regulier opgeleide professor van een grote universiteit verkeert – wat literaire kennis betreft – en iedereen kan inzien dat het onderwijs dat men van hem zou kunnen ontvangen van hogere kwaliteit moet zijn dan het ruwe en onvolledige onderwijs dat kan worden aangeboden door een autodidact. De speculaties van de ingewijde worden in feite helemaal niet bedacht; ze worden door de verzamelde wijsheid van eeuwen aan hem voorgelegd, en hij heeft ze alleen maar gevolgd, gecontroleerd en in zich opgenomen.

Maar wanneer we verzekeren dat onze verklaring over de leringen van deze absoluut betrouwbare occulte wetenschap méér is dan een bewering en hypothese, dan kan men aanvoeren dat het bestaan van zo’n groep ingewijden die continu wordt onderwezen, toch slechts een bewering is en, voor de wereld in het algemeen, een hypothese. Met betrekking tot dit bezwaar kunnen twee opmerkingen worden gemaakt. Ten eerste dat er over het onderwerp een grote hoeveelheid geschriften bestaat die kunnen worden geraadpleegd, en zoals spiritisten tegen de buitenwereld zeggen ‘als u de literatuur van het spiritisme leest, zult u weten hoe belachelijk het is om de werkelijkheid van spiritistische verschijnselen te blijven ontkennen of eraan te twijfelen’, zo zeggen wij tegen de spiritisten, ‘als u de literatuur van het occultisme leest, dan zou het heel vreemd zijn als u nog twijfelt aan de continuïteit van de inwijdingen’. Ten tweede kunnen we erop wijzen dat u de vraag over het bestaan van ingewijden helemaal opzij kunt schuiven, en toch in de filosofie van het occultisme, zoals uiteengezet door degenen die wél in de veronderstelling verkeren dat ze hun onderricht van bevoegde leraren hebben ontvangen, zulke logische redeneringen kunt vinden dat het vreemd zal zijn als u het niet als een hypothese begint te respecteren.

We zeggen niet dat de ‘Fragments’ die in ons oktobernummer zijn gegeven een voldoende compleet schema van de dingen vormen om in dit opzicht op grond van hun inherente waarde overtuigd te raken, maar we zeggen dat ze zelfs op zichzelf genomen geen intuïtieve kritiek oproepen zoals de alternatieve spiritistische theorie dat doet. Naarmate we meer erts mogen putten uit de mijn waaruit de ‘Fragments’ zijn gehaald, zal geleidelijk blijken dat elk nieuw denkbeeld dat ter overweging wordt voorgelegd aansluit bij wat eraan is voorafgegaan, het versterkt, en op zijn beurt wordt versterkt. Is het niet opmerkelijk dat zelfs enkele aantekeningen die we in ons decembernummer publiceerden in antwoord op vragen over schepping, het denken helpen begrijpen hoe, en met welke materialen, in het ene geval de elementaren, en in het andere het automatisch werkende kamarupa van het medium, de gematerialiseerde verschijning kunnen vormen die de spiritist beschouwt als de geest van zijn overleden vriend?

Het gebeurt soms dat een gematerialiseerde geest als aandenken aan zijn bezoek een kleine stukje van zijn spirituele (?) gewaad achterlaat. Denkt de spiritist dat het stukje katoen uit het gebied van zuivere geest is gekomen van waaruit de ontlichaamde ziel neerdaalt? Geen enkele filosofisch ingestelde spiritist zou dat denken, maar als zo iemand wat het gewaad betreft zou erkennen dat dit wordt gevormd uit de kosmische stof van het heelal door de wil van de geest, die deze zichtbaar maakt (als hij tot zover onze theorie aanneemt), volgt er dan niet redelijkerwijs uit dat alle ‘stof’ van de gematerialiseerde bezoeker waarschijnlijk ook op die manier moet zijn gevormd? En in dat geval, als de wil van een geest zonder vorm de bijzondere vorm kan voortbrengen die de bezoeker van een seance als zijn dode vriend herkent, doet hij dit dan niet door de benodigde kenmerken te kopiëren uit een of ander register waartoe hij als geest toegang heeft; en is het in dat geval niet duidelijk dat een andere ‘geest’ eveneens dat vermogen heeft? Alleen al door na te denken over de beginselen van schepping komt men in feite rechtstreeks tot het inzicht dat uiterlijke gelijkenis van een gematerialiseerde geest als bewijs van identiteit waardeloos is.

Nogmaals, de feiten van de spiritistische ervaring zelf bevestigen de uitleg die we hebben gegeven. Is het niet zo dat de meeste spiritisten met veel ervaring – afgezien van de enkelingen zoals ‘M.A. (Oxon.)’, die helemaal niet op zoek zijn naar dode vrienden – vroeg of laat altijd in een toestand van grote intellectuele ergernis raken omdat hun onderzoek geen enkele vooruitgang boekt? Hoe komt het dat na al die 20 jaar dat spiritisten met hun overleden vrienden hebben gesproken hun kennis van de levensomstandigheden in de volgende wereld óf nog zo wazig is als de verwarde verbeelding van een kanselredenaar, óf, als ze al nauwkeurig is, grotesk materialistisch in haar zogenaamde spiritualiteit? Als de geesten waren wat de spiritisten denken dat ze zijn, is het dan niet duidelijk dat ze de hele situatie veel begrijpelijker hadden moeten maken dan ze voor de meeste mensen is, maar als ze zijn wat wij verzekeren dat ze werkelijk zijn, is het dan niet duidelijk dat het enige wat ze kunnen doen precies is wat ze hebben gedaan?

Maar om nu te besluiten, er hoeft toch geen vijandigheid te zijn, zoals sommige spiritistische schrijvers schijnen te hebben gedacht, tussen de spiritisten en onszelf, alleen omdat wij ter overweging een nieuwe voorraad ideeën aanreiken – in feite alleen nieuw wat hun toepassing op de huidige controverses betreft, maar oud genoeg gemeten naar de eeuwen die op aarde zijn verstreken sinds ze werden ontwikkeld. Een tuinman is niet vijandig tegenover rozen omdat hij zijn struiken snoeit en verkondigt dat het ongepast is om slechte scheuten te laten uitlopen beneden de enting. Met de spiritisten moeten de studenten van het occultisme altijd banden van sympathie hebben, banden die ondenkbaar zijn in de rumoerige wereld van aards materialisme en bijgeloof. Laten ze een keer naar ons luisteren; laten ze ons erkennen als broeder-zoekers naar de waarheid, al wordt die op onverwachte plaatsen gevonden. Ze kunnen niet zo onbewust zijn van hun eigen gewoonten dat ze elke nieuwe redenering weigeren aan te horen, omdat deze een geloof waar ze zich goed bij voelen kan verstoren. Het was ongetwijfeld niet om zich goed te voelen dat ze op het gebied van het religieuze denken weigerden om met de stroom mee te zwemmen, en de beschutte gemeenschap van de achtenswaardige orthodoxie verlieten, die het volste vertrouwen had in de toekomstige staat zoals die wordt voorgeschreven door de aartsbisschop van Canterbury, en in een veilige aankomst, zoals iemand die een kaartje heeft voor de juiste zitplaats, alsof het een doorgaand rijtuig betreft naar het paradijs zonder te hoeven overstappen. Zal het spiritisme het ongeloof slechts overwinnen om dan te ontdekken dat het is afgegleden tot een nieuwe kerk, en in zijn tweede jeugd, bij wijze van spreken, bezig is in fauteuils weg te zakken, en geen recht meer heeft om geloofd te worden of krachtig genoeg is voor verdere vooruitgang? Het is geen veelbelovend teken voor een religieuze filosofie als men zich er te gemakkelijk bij voelt, wanneer deze voor onze gespikkelde zielen te coulant een toevlucht belooft met hoeri’s uit het islamitische Elysium, of de al te huiselijke wereld van het ‘zomerland’ van de spiritisten. We brengen onze vrienden en broeders in het spiritisme niet zomaar vederlichte fantasieën, geen luchtige speculaties, als we hen een aantal moeizaam verkregen fragmenten aanbieden van de machtige berg van occulte kennis, waar we aan de voet van de nauwelijks toegankelijke hoogten hebben geleerd om hun betekenis te begrijpen en naar waarde te schatten. En misschien stelt men de vraag waarom we niet in een keer de hele boekrol van deze zo geroemde filosofie ter beoordeling voorleggen, en op die manier duidelijk haar alomvattende samenhang laten zien. Die vraag zal in elk geval door nadenkende mensen die beseffen wat een alomvattende filosofie van het heelal zou moeten zijn, bijna nooit worden gesteld. Men had evengoed van Columbus kunnen verwachten dat hij Amerika in zijn schepen naar Spanje meebracht. ‘Beste vrienden, Amerika zal niet naar u toekomen,’ zou hij misschien hebben gezegd, ‘maar ligt aan de overkant van het water, en als u reist zoals ik heb gedaan, en de golven u niet opslokken, zult u het misschien eveneens vinden.’

 


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 492-500

© 2015  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag