H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen
Deel 1: 1874 – 1882

isbn 9789491433122, paperback, eerste druk 2015, bestel boek

© 2015  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

      Inhoudsopgave     

 

Dr. Carpenter over de ‘boomtruc’ en H.P. Blavatsky over ‘gegoochel’ van fakirs

[‘Dr. Carpenter on ‘tree-trickery’ and H.P. Blavatsky on fakir-‘jugglery’’, Religio-Philosophical Journal, Chicago, 22 december 1877, blz. 8; CW 1:272-7]

Een wijs gezegde verzekert dat hij die te veel wil bewijzen, ten slotte niets bewijst. Prof. W.B. Carpenter, frs (en lid van nog meer societies) is een opvallend voorbeeld hiervan in zijn strijd met mensen die beter zijn dan hijzelf. Zijn aanvallen worden steeds bitterder in elk nieuw tijdschrift waarin hij schrijft; en zijn argumenten worden minder krachtig en overtuigend naarmate zijn beledigingen toenemen. Niettemin leest hij zijn tegenstanders de les over hun onvermogen om ‘rustig van gedachten te wisselen’, alsof hij niet zelf juist het kruitvat-type is! Meer dan eens geeft hij zijn mening wanneer hij hen bestormt met zijn bewijzen, die alleen in zijn ogen ‘onbetwistbaar’ zijn. Van één van zulke gevallen wil ik vandaag gebruikmaken door over een bijzondere ervaring van mijzelf te vertellen.

Het doel van dit schrijven is helemaal niet om mee te doen aan deze woeste aanval op reputaties. Wallace en Crookes zijn heel goed in staat om voor zichzelf op te komen. Ieder van hen heeft op zijn bijzondere terrein meer bijgedragen tot werkelijke vooruitgang in nuttige kennis dan dr. Carpenter op het zijne. Beiden zijn geëerd wegens waardevol oorspronkelijk onderzoek en ontdekkingen, terwijl hun aanklager vaak ervan is beschuldigd dat hij niet méér is dan een heel slimme verzamelaar van de denkbeelden van anderen. Als men de knappe antwoorden van de ‘gedaagden’, en het vernietigende overzicht van de scepter zwaaiende prof. Buchanan heeft gelezen, kan iedereen – behalve zijn vrienden, de psychofoben – zien dat dr. Carpenter volledig is verslagen. Hij is zo dood als een pier.

In het decembersupplement van de Popular Science Monthly (blz. 116) lees ik de interessante erkenning dat een arme hindoegoochelaar een truc kan verrichten die de grote professor de adem beneemt! In vergelijking daarmee stellen de mediamieke verschijnselen van Miss Nichol (Mrs. Guppy) niets voor. ‘De beroemde ‘boomtruc’,’ zegt dr. Carpenter, ‘die de meeste mensen die lang in India zijn geweest, hebben gezien en die beschreven is door verschillende van onze meest gerespecteerde burgers en wetenschappers, is eenvoudig het grootste wonder, waarvan ik [hij] ooit heb gehoord. Het feit dat een mangoboom eerst uitloopt en opschiet tot een hoogte van 25 cm, vanuit een grasveldje waartoe de bezweerders vooraf geen toegang hadden, onder een omgekeerde cilindervormige mand, waarvan is aangetoond dat hij tevoren leeg was, en dat deze boom in de loop van een half uur blijkt te groeien van 25 cm tot 1,8 m onder een opeenvolging van steeds grotere manden, overtreft de verschijnselen van Miss Nichol volledig.’

Ja dat vind ik ook. In elk geval overtreft het alles wat een frs kan laten zien bij daglicht of in het donker, in het Royal Institution of elders. Zou men niet denken dat zo’n verschijnsel dat zoveel mensen verklaren te hebben gezien en dat onder omstandigheden plaatsvindt die bedrog uitsluiten, tot wetenschappelijk onderzoek zou aansporen? Zo nee, wat zou dat dan wél doen? Maar let op het oog van de naald waardoor een frs kan kruipen. En dan vraagt de professor ironisch, ‘Schrijft Wallace dit toe aan een spirituele middelaar? Of beschouwt hij het, zoals de wereld in het algemeen [hij bedoelt natuurlijk de wereld die door de wetenschap is geschapen en waardoor Carpenter wordt gedreven] en degenen die de ‘boomtruc’ uitvoeren in het bijzonder, als een staaltje van handige goochelarij?’

Terwijl we het aan Wallace (als hij deze bliksem van Jupiter overleeft) overlaten om hierop zelf te antwoorden, moet ik wat de ‘goochelaars’ betreft zeggen dat ze beide vragen nadrukkelijk met ‘nee’ zouden beantwoorden. De ‘hindoegoochelaars’ maken voor hun uitvoering geen aanspraak op een ‘spirituele middelaar’, en bekennen evenmin dat het ‘handige goochelarij’ is. Ze zijn van mening dat de trucs worden teweeggebracht door bepaalde krachten die de mens zijn ingeboren, en die voor een goed of slecht doel kunnen worden gebruikt. En het standpunt dat ik inneem, waarbij ik eenvoudig diegenen volg van wie het oordeel gebaseerd is op werkelijke exacte psychologische experimenten en kennis, is dat noch dr. Carpenter noch zijn lijfwacht van wetenschappers, al worden hun namen door nog zoveel titels gevolgd, tot nu toe ook maar enig begrip van deze vermogens hebben. Als ze daarover iets meer te weten willen komen, moeten ze hun wetenschappelijke en filosofische methoden veranderen. In navolging van Wallace en Crookes moeten ze beginnen met het ABC van het spiritisme, dat dr. Carpenter cynisch ‘het centrum van verlichting en vooruitgang’ noemt. Ze moeten niet alleen de lessen van de echte maar ook van de onechte verschijnselen ter harte nemen, van wat zijn (Carpenters) hoogste autoriteit, de ‘aartspriester van de nieuwe godsdienst’, terecht classificeert als ‘misleidingen, dwaasheden en bedrog’. Na dat alles te hebben uitgezocht, zoals elke verstandige onderzoeker heeft moeten doen, krijgt hij misschien enkele flitsen van de waarheid. Het is even nuttig te leren wat de verschijnselen niet zijn als wat ze wél zijn.

Dr. Carpenter heeft twee voortreffelijke sleutels die gegarandeerd elke geheime deur van het mediamieke kabinet ontsluiten. Het zijn ‘verwachting’ en ‘vooroordeel’. De meeste wetenschappers hebben zo’n haaksleutel. Maar bij de ‘boomtruc’ kunnen ze nauwelijks worden toegepast; want noch zijn ‘gerespecteerde burgers’ noch zijn ‘wetenschappers’ konden hebben verwacht dat ze een spiernaakte hindoe op een vreemd grasveldje in het volle daglicht zouden zien, die een zaadje van een mangoboom in een half uur tot 1,8 m liet uitgroeien; hun ‘vooroordeel’ zou ertegen in opstand komen. Het kan geen ‘spiritueel middelaarschap’ zijn, het moet ‘gegoochel’ zijn. Nu hebben Maskelyne en Cooke, twee handige Engelse goochelaars, heel Londen met open mond verbaasd doen staan met hun ontmaskeringen van het spiritisme. Ze worden door alle wetenschappers bewonderd, en traden bij het verhoor van Slade op als getuige-deskundige van de openbare aanklagers. Voor dr. Carpenter zijn ze niet ver weg. Waarom roept hij hun hulp niet in om deze knappe goochelarij te verklaren, en Wallace en Crookes van schaamte te laten blozen over hun eigen dwaasheid? Alle knepen van het vak zijn hun bekend; waar kan de wetenschap betere bondgenoten vinden? Maar we moeten erop staan dat de omstandigheden volledig identiek zijn. De ‘boomtruc’ moet niet bij gaslicht op het podium van een Egyptische zaal worden verricht, en evenmin moeten de goochelaars in avondkleding verschijnen. Het moet in het volle daglicht gebeuren, op een voor de goochelaars onbekend grasveldje, waartoe ze vooraf geen toegang hadden. Er mogen geen apparaten en geen helpers zijn. Witte dassen en rokkostuums moeten achterwege blijven en de Engelse kampioenen moeten verschijnen in de primitieve kleding van Adam en Eva – een nauwsluitende ‘rok van vellen’, en alleen met toevoeging van een dhoti, of een lendendoek, 18 cm wijd. Alle hindoes dragen deze, en we vragen slechts om eerlijk spel. Als ze onder deze omstandigheden een jonge mangoboom kunnen laten uitgroeien, zal dr. Carpenter volkomen vrij zijn om daarmee het laatste restje hersenen uit elke ‘dwaze spiritist’, die hij misschien tegenkomt, weg te vagen. Maar zolang dit nog niet is gebeurd: hoe minder hij over hindoegoochelarij zegt, des te beter voor zijn wetenschappelijke reputatie.

Het valt niet te ontkennen dat er in India, China en elders in het Oosten echte goochelaars zijn die hun trucs vertonen. Even waar is het dat sommige van hun vertoningen alles overtreffen waarmee westerlingen bekend zijn. Maar deze zijn noch fakirs, noch degenen die het wonder van de mangoboom verrichten, zoals dit door dr. Carpenter is beschreven. Zelfs dit wordt soms nagebootst door zowel Indiase als Europese goochelaars, maar onder heel andere omstandigheden. Ik wil nu, terwijl ik me bescheiden aansluit bij de ‘gerespecteerde burgers en wetenschappers’, iets vertellen wat ik met eigen ogen heb gezien.

Toen ik in Kanpur was, op weg naar Benares, de heilige stad, werd een dame, mijn reisgezellin, van de volledige inhoud van een kleine koffer beroofd. Juwelen, kleren en zelfs haar notitieboekje dat een dagboek bevatte dat ze meer dan drie maanden zorgvuldig had bijgehouden, waren op mysterieuze wijze verdwenen, zonder dat het slot van de koffer was geforceerd. Enkele uren, misschien een dag en een nacht, waren voorbijgegaan sinds de diefstal, toen we ’s ochtends vroeg waren vertrokken om enige naburige ruïnes te bezoeken, ook al behoorden deze tot het gebied waar Nana Sahib represaillemaatregelen tegen de Engelsen organiseerde. De eerste gedachte van mijn vriendin was de hulp van de plaatselijke politie in te roepen – mijn gedachte ging uit naar de hulp van een of andere Indiase ‘gosain’ (een heilige man die van alles op de hoogte zou zijn) of ten minste een ‘jadugar’, of tovenaar. Maar de opvattingen van de beschaving overheersten, en een hele week werd verspild met vruchteloze bezoeken aan het ‘chabutara’ (politiebureau) en besprekingen met zijn ‘kotwal’ – of chef. Uit wanhoop werd ten slotte toevlucht gezocht bij mijn redmiddel, en werd de hulp van een gosain ingeroepen. We verbleven in een kleine bungalow aan de buitenrand van een van de voorsteden op de rechteroever van de Ganges, en vanaf de veranda had men vol zicht op de rivier, die op die plek heel smal was.

Ons experiment werd op die veranda gedaan, in bijzijn van de familie van de verhuurder – een Portugese halfbloed uit het zuiden – mijn vriendin en mijzelf, en twee pas aangekomen Fransen, die mateloos lachten om ons bijgeloof. Tijd: drie uur in de namiddag. Het was snikheet, maar niettemin vroeg de heilige man – een koffiekleurig, levend skelet – om de beweging van de punkah (een opgehangen waaier, bediend door een koord) te laten stoppen. Hij zei niet waarom, maar het was omdat stromende lucht alle gevoelige magnetische experimenten hindert. We hadden allemaal gehoord van de ‘rollende pot’ als middel om in India diefstal te ontdekken, een gewone ijzeren pot die door de hindoebezweerder uit zichzelf aan het rollen wordt gebracht, zonder dat iemand hem aanraakt, en naar de juiste plaats rolt waar de gestolen goederen worden verborgen. De gosain ging op een andere manier te werk. Eerst vroeg hij om een voorwerp dat het laatst in contact was geweest met de inhoud van de koffer; een paar handschoenen werd hem overhandigd. Hij drukte ze tussen zijn dunne palmen en rolde ze voortdurend; daarna liet hij ze op de grond vallen en draaide met uitgestrekte armen en gespreide vingers langzaam rond, alsof hij de richting zocht waarin de voorwerpen lagen. Plotseling hield hij met een schok stil, zonk langzaam neer op de grond en bleef bewegingloos zitten met gekruiste benen en met zijn armen nog in dezelfde richting uitgestrekt, alsof hij in een cataleptische trance was verzonken. Dit duurde meer dan een uur, wat in die verstikkende atmosfeer voor ons één lange kwelling was. Plotseling sprong de verhuurder op van zijn stoel, ging naar de balustrade en begon onmiddellijk naar de rivier te turen, waarheen zich toen ook onze ogen richtten. Waar het vandaan kwam en hoe, konden we niet zeggen; maar daar, boven het water en dicht bij de oppervlakte ervan naderde een donker voorwerp. Wat het was, konden we niet uitmaken; maar de massa scheen, aangedreven door een of andere inwendige kracht, te draaien, eerst langzaam, maar daarna sneller en sneller, naarmate ze dichterbij kwam. Het leek alsof ze werd ondersteund door een onzichtbaar wegdek en haar loop was in een rechte lijn, zoals de bij vliegt. Ze bereikte de oever, verdween weer onder de hoge plantengroei, en daarna, terwijl ze krachtig opveerde toen ze over de lage tuinmuur heen sprong, vloog ze eerder over de veranda dan dat ze rolde, en viel met een zware plof neer onder de uitgestrekte handpalmen van de gosain. Een hevige schok ging door het lichaam van de oude man toen hij met een diepe zucht zijn halfgesloten ogen opende. We waren allemaal met stomheid geslagen, maar de Fransen staarden naar de massa met een uitdrukking van waanzinnige schrik in hun ogen! Toen hij opstond, opende de heilige man het geteerde linnen omhulsel en daarin werden alle gestolen artikelen zonder uitzondering teruggevonden. Zonder een woord en zonder dank af te wachten, boog hij diep voor het gezelschap en verdween door de deur, voordat we onze verrassing te boven waren. We moesten een heel eind achter hem aan lopen, vóór we hem een dozijn roepies konden toestoppen die hij in zijn houten nap opborg.

Dit lijkt misschien een heel verbazingwekkend en ongelooflijk verhaal voor Europeanen en Amerikanen die nooit in India zijn geweest. Maar we hebben de autoriteit van dr. Carpenter, dat zelfs ‘gerespecteerde burgers’ en ‘wetenschappers’ – voor wie het even weinig waarschijnlijk is dat ze er iets mystieks in vinden, als dat dr. Carpenter zoiets daarin ziet met zijn telescopische, microscopische dubbelvergrotende wetenschappelijke ogen in Engeland – getuige waren van de mango ‘boomtruc’ die nog veel wonderbaarlijker is. Indien laatstgenoemde ‘handig gegoochel’ is, moet de andere dat ook zijn. Willen de heren met witte dassen en rokkostuums van Egyptian Hall zo goed zijn aan de Royal Society te tonen hoe beide worden verricht?

H.P. Blavatsky

 


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 60-5

© 2015  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag