Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

Dood en onsterfelijkheid

[‘Death and immortality’, The Theosophist, november 1882, blz. 28-9; CW 4:250-6]

De volgende brief verwoordt een probleem waarop heel waarschijnlijk ook andere lezers van de geciteerde passage dan onze correspondent zijn gestuit.

Occulte fragmenten en het Boek van Kiu-te

Aan de redactrice van The Theosophist:

In het artikel over ‘de dood’ door wijlen Éliphas Lévi, in het oktobernummer van The Theosophist,1 zegt de schrijver dat ‘teneinde onsterfelijk in het goede te zijn men zich moet vereenzelvigen met God; om onsterfelijk in het kwade te zijn, met Satan. Dit zijn de twee polen van de wereld van de zielen; tussen deze twee polen vegeteert en sterft het nutteloze deel van de mensheid zonder herinnering.’ In uw verklarende aantekening over deze passage citeert u het Boek van Kiu-te dat zegt:

1. Oktober 1881, blz. 12-15. Zie H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, 1:427-32.

‘Om de stroom van onsterfelijkheid in te gaan, of beter gezegd voor zichzelf een eindeloze reeks wedergeboorten als bewuste entiteit te verzekeren, moet men een medewerker met de natuur worden, ten goede of ten kwade, in haar werk van schepping en herschepping, of in dat van vernietiging. Alleen van de nutteloze luilakken ontdoet ze zich, door hen met geweld uit te werpen en ze met miljoenen tegelijk als zelfbewuste entiteiten te vernietigen. Dus, terwijl de goeden en zuiveren ernaar streven nirvana . . . te bereiken, zullen de verdorven mensen daarentegen een reeks levens zoeken als bewuste, duidelijk afgebakende bestaansvormen of wezens, die liever steeds lijden onder de wet van vergeldende rechtvaardigheid dan hun levens op te geven als delen van het allesomvattende, universele geheel. Terwijl ze zich goed bewust zijn dat ze nooit kunnen verwachten uiteindelijke rust in zuivere geest of nirvana te bereiken, hechten ze zich liever aan het leven in elke vorm, dan dat ze afstand doen van dat ‘verlangen naar het leven’, of tanha, dat ervoor zorgt dat een nieuwe verzameling skandha’s, of individualiteit, wordt wedergeboren. . . . Er zijn door en door slechte en verdorven mensen die toch even verstandelijk en spiritueel op het kwade zijn gericht, als spirituele mensen op het goede. De ego’s van zulke mensen kunnen de wet van algehele vernietiging nog eeuwenlang ontlopen. . . . Warmte en koude zijn de twee polen, namelijk goed en kwaad, geest en stof. De natuur spuwt het ‘lauwe’ of ‘nutteloze deel van de mensheid’ uit, d.w.z. vernietigt het.’

In hetzelfde nummer waarin het bovenstaande voorkomt, staan de ‘Fragments of occult truth’ en we vernemen daaruit dat er zeven entiteiten of beginselen zijn die een mens samenstellen. Wanneer de dood plaatsvindt, worden de eerste drie beginselen (namelijk het lichaam, de levensenergie en het astrale lichaam) ontbonden; en voor de vier overblijvende beginselen ‘zijn er twee mogelijkheden’. Indien het spirituele ego (zesde beginsel) zich tijdens het leven richtte op stoffelijke zaken, dan gaat het na de dood verder met zich blindelings vast te klampen aan de lagere elementen van zijn vroegere samenstelling, en de ware geest maakt zich daarvan los en gaat ergens anders heen, terwijl het spirituele ego ook uiteenvalt en ophoudt te bestaan. Onder zulke omstandigheden blijven slechts twee entiteiten over (het vierde en het vijfde, namelijk kamarupa en het fysieke ego), en de schillen hebben lange perioden nodig om uiteen te vallen.

Als daarentegen het ego zich vooral op spirituele dingen heeft gericht, zal het zich aan de geest hechten, en met deze overgaan naar de aangrenzende wereld van gevolgen, en daar uit zichzelf met de hulp van de geest een nieuw ego ontwikkelen dat wordt wedergeboren (na een korte periode van vrijheid en geluk) in de eerstvolgende hogere objectieve wereld van oorzaken.

De ‘Fragments’ leren dat er, met uitzondering van het geval van de hogere adepten, twee toestanden zijn: Ten eerste die waarin de geest verplicht is zijn band te verbreken; en ten tweede die waarin de geest in staat is zijn band met het vierde, vijfde en zesde beginsel voort te zetten. In beide gevallen vallen het vierde en vijfde beginsel na een langere of kortere periode uiteen, en in het geval van spirituele mensen ondergaat het spirituele ego een reeks van steeds hogere geboorten, terwijl in het geval van heel slechte mensen er geen spiritueel ego overblijft en het vierde en vijfde beginsel na ontzaglijk lange tijd eenvoudig uiteenvallen.

De ‘Fragments’ schijnen geen ruimte te laten voor een derde of tussenliggend geval dat de toestand zou kunnen verklaren van Éliphas Lévi’s ‘nutteloze deel’ van de mensheid na de dood. Ik denk ook dat er maar twee gevallen kunnen zijn: (1) de geest behoudt de band, of (2) hij verbreekt de band. Wat wordt dan bedoeld met het ‘nutteloze deel van de mensheid’, dat, zoals u het voorstelt, met miljoenen tegelijk wordt vernietigd? Zijn ze een combinatie van minder dan zeven beginselen? Dat kan niet het geval zijn, want zelfs de heel slechte en verdorven mensen hebben ze alle zeven. Wat gebeurt er dan met het vierde, vijfde, zesde en zevende beginsel in het geval van het zogenaamde ‘nutteloze deel van de mensheid’?

Verder vertellen de ‘Fragments’ ons dat in het geval van slechte mensen het vierde en vijfde beginsel eenvoudig uiteenvallen na lange tijdperken, terwijl u in uw boven geciteerde aantekening zegt dat ze ‘een reeks levens zoeken als bewuste, duidelijk afgebakende bestaansvormen of wezens’, en ook schrijft u in de aantekening bij het woord ‘hel’, dat ze ‘een wereld van bijna absolute stof’ is ‘en een die voorafgaat aan de laatste in de ‘kringloop van noodzakelijkheid’, waaruit ‘geen verlossing is, want daar heerst absolute spirituele duisternis’. Deze beide aantekeningen schijnen aan te geven dat in het geval van verdorven mensen het vierde en vijfde beginsel opnieuw geboren worden in lagere werelden en een reeks bewuste bestaansvormen hebben.

De ‘Fragments’ zijn, zoals wordt toegegeven, het product van de ‘broeders’, en wat ik daaruit na zorgvuldige bestudering kon opmaken, is schijnbaar niet in overeenstemming met uw aantekeningen die hierboven zijn geciteerd. Blijkbaar is er ergens een leemte, en omdat het ‘nutteloze deel van de mensheid’ in zoverre is vermeld, is een verdergaande verklaring over hen nodig om uw overigens geleerde aantekening met de ‘Fragments’ te laten overeenstemmen. Ik wil nog noemen dat bij elke stap de woorden ‘stof’ en ‘geest’ de meerderheid van uw lezers in verwarring brengen, en het is heel belangrijk en nodig dat deze beide woorden naar tevredenheid worden verklaard, zodat de gemiddelde lezer kan begrijpen waar het verschil tussen beide ligt; wat er wordt bedoeld met stof die uit geest emaneert, en of geest niet in zoverre beperkt wordt door emanatie van stof daaruit.

N.D.K., lid van de TS


⁂ De schijnbare tegenstrijdigheid tussen de twee verklaringen die onze correspondent citeert, betreft helemaal geen echte tegenspraak, en evenmin is er een ‘leemte’ in de verklaring. De verwarring ontstaat doordat gewone denkers, voor wie occulte denkbeelden ongebruikelijk zijn, niet vertrouwd zijn met het onderscheid tussen de persoonlijke en individuele entiteiten in de mens. In moderne occulte geschriften is al vaak naar dit onderscheid verwezen, en ook in Isis zelf, waarin de verklaringen van wel honderd mysteries maar halfverborgen liggen – in vroegere werken over occulte filosofie waren ze volledig verborgen – ze wachten slechts tot er wordt gebruikgemaakt van intelligentie die wordt geleid door een beetje occulte kennis, om aan de dag te treden. Toen Isis werd geschreven, dachten zij die de impuls gaven om het boek voor te bereiden dat de tijd niet rijp was voor de gedetailleerde verkondiging van een groot aantal waarheden die ze nu bereid zijn in duidelijke taal mee te delen. Daarom werden de lezers van dat boek veeleer voorzien van wenken, schetsen en aanduidingen van de filosofie waarop het betrekking had, dan van systematische uiteenzettingen. Zo wordt bovengenoemd denkbeeld, het verschil tussen de persoonlijke en individuele identiteit, daarin aangestipt, zo niet volledig uiteengezet. Daar wordt het standpunt gegeven van bepaalde filosofen, waarmee, zoals men gemakkelijk inziet, de schrijfster instemt: ‘Mens en ziel moesten hun onsterfelijkheid veroveren door naar het éénzijn op te stijgen, waarmee ze, indien ze slaagden, ten slotte werden verbonden. . . . De individualisatie van de mens na de dood hing af van de geest, niet van zijn ziel en zijn lichaam. Hoewel het woord ‘persoonlijkheid’, in de zin waarin het gewoonlijk wordt opgevat, iets absurds is wanneer men het letterlijk toepast op onze onsterfelijke essentie, is laatstgenoemde toch een afzonderlijke entiteit, en noodzakelijkerwijs onsterfelijk en eeuwig.’1 En wat verderop staat: ‘Iemand kan onsterfelijkheid hebben bereikt, en eeuwig hetzelfde innerlijke zelf blijven dat hij op aarde was, maar dit betekent niet noodzakelijk dat hij de meneer Smit of De Bruin moet blijven die hij op aarde was.’2

1. Isis ontsluierd, 1:409.
2. Op.cit., 1:409.

Een volledige beschouwing van deze denkbeelden zal het probleem oplossen waarop onze correspondent is gestuit. Éliphas Lévi spreekt over persoonlijkheden – de ‘Fragments’ over individualiteiten. Wat de persoonlijkheden betreft, is het ‘nutteloze deel van de mensheid’, waarnaar Éliphas Lévi verwijst, het overgrote deel daarvan. De blijvende instandhouding van een persoonlijke identiteit na de dood is een heel zeldzame prestatie die alleen wordt geleverd door hen die zich meester maken van de geheimen van de natuur en die hun eigen bovenstoffelijke ontwikkeling aansturen. Op zijn geliefde symbolische manier duidt Éliphas Lévi de mensen die erin slagen dit te doen aan als degenen die onsterfelijk in het goede zijn door vereenzelviging met God, of onsterfelijk in het kwade door vereenzelviging met Satan. Dat wil zeggen, de instandhouding van de persoonlijke identiteit na de dood (of beter gezegd die ver voorbij de dood gaat, waarbij we ons nu een verklaring van dit onderscheid voorbehouden) wordt alleen volbracht door adepten en tovenaars – waarbij de ene groep de hoogste geheime kennis door heilige methoden en met welwillende motieven heeft verworven, terwijl de andere ze door onheilige methoden en uit onedele motieven heeft verkregen. Maar dat wat het innerlijk zelf vormt – de zuiverder delen van de aardse persoonlijke ziel verenigd met de spirituele beginselen, die de essentiële individualiteit vormen – is verzekerd van een doorgaand leven in nieuwe geboorten, ongeacht of de persoon, van wie de aardse omgeving zijn huidige leefgebied is, met hogere kennis wordt begiftigd, of dat hij zijn leven lang een doodgewoon mens blijft.

Deze leer kan niet worden behandeld als een die onmiddellijk aansluit bij de inzichten van mensen van wie de opvattingen over onsterfelijkheid zijn verwrongen door de verachtelijke leer van de moderne kerken. Weinig exoterische religies vragen van hun aanhangers om hun verbeelding te verheffen boven de gedachte dat het leven na de dood een soort verlenging van het leven hier op aarde is. Ze worden aangemoedigd te geloven dat wanneer ze in dit leven goed zijn, ze tot in ‘eeuwigheid’ zullen voortleven in een of andere weelderige hemel, alsof ze naar een of ander ver land werden gebracht, waar ze wonderbaarlijk beschermd zijn tegen ziekte en verval, om voor altijd de meneer Smit of De Bruin te blijven die ze ook vóór hun verhuizing zijn geweest. De opvatting is precies even absurd, wanneer men er dieper over nadenkt, als die andere dat ze op grond van de verdiensten of zonden van dit korte leven – slechts een flits in de loop van de eeuwigheid – in staat zullen zijn zich van oneindige gelukzaligheid te verzekeren of zich de grootste verschrikking van een eeuwige straf op de hals te halen. Doel en middelen, oorzaken en gevolgen, moeten in gepaste verhouding tot elkaar blijven zowel in de werelden van de geest als in die van de stof. Het is onzin dat iemand die niet eerst zijn persoonlijkheid tot iets volkomen abnormaals heeft gemaakt, zou denken dat deze redelijkerwijs kan worden beschouwd als eeuwig voortbestaand.

Het zou dwaas zijn zelfs maar te wensen dat ze zo zou kunnen voortbestaan, want hoe kunnen mensen die een minderwaardig, ellendig leven leiden, van wie de persoonlijkheid slechts een opeenhoping van ongelukkige en onwaardige herinneringen is, gelukkig zijn, als ze met hun ellende voor altijd een stereotype zouden worden dat eeuwig in contrast staat met de betere persoonlijkheden van andere stereotypen. De herinnering van elk persoonlijk leven wordt werkelijk onuitwisbaar bewaard in de mysterieuze verslagen van elk bestaan, en de onsterfelijke individuele spirituele entiteit zal op een dag – maar in een zo verre toekomst dat het nauwelijks de moeite waard is daarover nu veel na te denken – in staat zijn erop terug te zien, als op één van de bladzijden in het grote levensboek dat hij tegen die tijd zal hebben samengesteld. Maar laten we van deze heel transcendentale overdenkingen terugkeren tot de lotsbestemmingen die meer direct voor de deur staan voor de grote meerderheid van ons, over wie Éliphas Lévi zo onbeleefd spreekt als ‘het nutteloze deel van de mensheid’ – alleen nutteloos, laten we dit bedenken, met het oog op de huidige chaotische omstandigheden in de wereld, niet met het oog op het innerlijk zelf dat bestemd is om in de toekomst onder gunstiger omstandigheden heel vaak actief van het leven en zijn ervaringen te genieten, zowel op deze aarde als op hogere planeten.

De meeste mensen zullen maar al te zeer geneigd zijn te denken dat, hoe onbevredigend de omstandigheden misschien ook zijn, die hun tegenwoordige persoonlijkheden vormen, deze toch zichzelf zijn – ‘niet veel zaaks, meneer, maar van mijzelf’ – en dat de innerlijke spirituele monaden, waarvan ze zich maar heel vaag bewust zijn, tegen de tijd dat deze in nieuwe levens in heel andere omstandigheden verkeren, totaal andere mensen zullen zijn, in het lot van wie die mensen nu niet geïnteresseerd zijn. In feite zullen ze, als dat moment aanbreekt, het lot van die mensen heel interessant vinden, evenzeer als hun eigen lot hun nu interesseert. Maar terwijl we van dit deel van ons onderwerp afstappen, is er nog enige troost voor zwakke broeders die de gedachte dat ze hun tegenwoordige persoonlijkheid aan het einde van hun huidige leven moeten opgeven te somber achten om te kunnen verdragen. Éliphas Lévi’s uiteenzetting van de leringen is – wat de geciteerde passage betreft – heel kort en gaat aan heel veel zaken voorbij die, vanuit het standpunt dat we nu innemen, van groot belang zijn. Als de grote occultist over onsterfelijkheid spreekt, denkt hij aan de lange tijdsperioden waarin een adept en een tovenaar zijn persoonlijkheid kan doen voortleven. Wanneer hij spreekt over de vernietiging na dit leven, gaat hij aan een bepaalde tussenperiode voorbij, die misschien niet het overdenken waard is in vergelijking met het immense totaal van het bestaan, maar die niettemin zeker de aandacht waard is van mensen die gehecht zijn aan het kleine stukje van hun levenservaring die de persoonlijkheid, waarover we gesproken hebben, belichaamt.

In verschillende artikelen die de laatste maanden in dit tijdschrift zijn gepubliceerd, is verklaard dat de overgang van de spirituele monade naar een wedergeboorte niet onmiddellijk volgt op haar bevrijding van het lichaam van vlees dat het meest recent hier werd bewoond. In kamaloka, of de atmosfeer van deze aarde, vindt de scheiding van de twee groepen etherische beginselen plaats, en in de grote meerderheid van de gevallen, waarin de vroegere persoonlijkheid – het vijfde beginsel – iets oplevert dat kan blijven voortbestaan en kan worden verenigd met het zesde, gaat de spirituele monade die op die manier het bewustzijn van de vroegere persoonlijkheid voorlopig behoudt, over in een toestand die devachan wordt genoemd, waar ze gedurende heel lange perioden, vergeleken met die van het leven op aarde, een bestaan leidt van pure voldoening en bewuste vreugde. Natuurlijk is deze toestand er niet een van activiteit en evenmin van stimulerende contrasten tussen vreugde en pijn, het ‘streven naar resultaten’ en succes, zoals de toestand van het fysieke leven, maar het is er één waarin de persoonlijkheid waarover we spreken, blijft bestaan, voor zover dit verenigbaar is met het niet voortduren van haar pijnlijke ervaringen. Vanuit deze toestand wordt de spirituele monade wedergeboren in het volgende actieve leven, en vanaf de dag van die wedergeboorte is het met de oude persoonlijkheid gedaan. Maar voor wie het denkbeeld ‘wedergeboorte’ en een nieuwe persoonlijkheid niet aantrekkelijk is, zal de leer van devachan – en bedenk dat deze ‘leringen’ een wetenschappelijk feit weergeven, waarvan de adepten hebben vastgesteld dat het even werkelijk is als de sterren, hoewel het voor de meesten van ons even ver buiten ons bereik ligt – zal de leer van devachan, zeggen we, voor mensen die hun herinneringen aan het aardse bestaan niet allemaal tegelijk kunnen opgeven, een warm plekje verschaffen om zich aan vast te houden.


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 2: 1882 – 1887, blz. 55-61
isbn 9789491433177, paperback, eerste druk 2016, bestel boek

© 2016 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag