Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

De theosofen en Irenaeus

[‘The Theosophists and Ireanaeus’, The Theosophist, februari 1884, blz. 129-30; CW 6:148-55]

De eerw. redacteur van het Christian College Magazine heeft kolonel Olcott scherp aangevallen. Hij spreekt van iemands ‘onverbeterlijke onwetendheid’ en merkt op dat ‘kol. Olcotts grote ontdekking dat Irenaeus het evangelie van Johannes schreef op dezelfde manier kan worden beschouwd’.

Dat Magazine is een uitstekend tijdschrift en de hoofdredacteur zonder twijfel een achtenswaardig man. Waarom zou hij zich dan schuldig maken aan het schrijven van zulke – het spijt me het te moeten zeggen – grove onjuistheden? Kol. Olcott heeft nooit willen zeggen dat Irenaeus – de veronderstelde bisschop van Gallië (wie hij ook was), van wie het weinig kritische en goedgelovige karakter door iedereen wordt opgemerkt en erkend, zelfs door christelijke apologeten – ooit de ideële verhandeling vol schoonheid en poëzie kon hebben geschreven die nu als het vierde evangelie wordt beschouwd; maar eenvoudig dat de overijverige kerkvader met die naam ervoor zorgde dat het werd geschreven en verscheen om zo te winnen van de gnostici en ketters van zijn tijd. Irenaeus1 zelf vertelt ons dat deze ‘ketters’ het vierde evangelie verwierpen toen het verscheen, want ze hadden eerder al het bestaan ervan ontkend.

1. Zie Tegen ketterijen, 3:11:9.

Het is voor theologen een gevaarlijke discussie om zich overhaast op te storten. Het is te laat om iets te ontkennen wat door bijna elke bijbelcriticus en ook door sommige apologeten zelf algemeen wordt erkend, namelijk dat het vierde evangelie het voortbrengsel is van een volledig onbekende, waarschijnlijk Griekse schrijver, en onmiskenbaar een platonist. Dr. G. Ewalds poging om het feit dat het evangelie niet de naam van de schrijver draagt toe te schrijven aan de ‘ongeëvenaarde bescheidenheid’ van de auteur, de apostel Johannes, is al te vaak grondig weerlegd en onnozel gebleken om verdere discussie te rechtvaardigen. Maar we kunnen de geleerde redacteur van het C.C. Magazine – die zijn tegenstanders maar al te royaal van het etiket ‘onwetend’ voorziet als hij hun argumenten niet kan weerleggen – aan een paar feiten herinneren die te goed bekend zijn om gemakkelijk te worden weerlegd.

Kan hij ontkennen dat tot ruim anderhalve eeuw na de dood van Jezus er geen greintje bewijs was om de schrijver van het vierde evangelie in verband te brengen met de ‘discipel die Jezus liefhad’, hij die de schrijver van de Openbaring zou zijn geweest? Nee, sterker nog, dat er zelfs tot aan de dagen van Irenaeus geen duidelijk spoor bestond dat zo’n evangelie ooit was geschreven? Er zijn zowel interne als externe bewijzen tegen de veronderstelling dat het genoemde evangelie ooit het werk van de schrijver van de Apocalyps, de kluizenaar van Patmos, kon zijn geweest. Het verschil in schrijfstijl en taal van die twee, en het grote contrast tussen hun denkbeelden zijn te opvallend om te worden ontkend. Als men het ruwe hebraïstische Grieks van de Apocalyps vergelijkt met de gepolijste elegantie van de taal die door de auteur van het vierde evangelie wordt gebruikt dan houdt de genoemde veronderstelling geen seconde stand. De details van dit vierde evangelie komen in de meeste gevallen niet overeen met die van de drie synoptische. Zal kanunnik Westcott ook van ‘onverbeterlijke onwetendheid’ worden beschuldigd als hij zegt:

Het is onmogelijk van de synoptische evangeliën over te gaan naar dat van Johannes zonder het gevoel te hebben dat men van de ene denkwereld in een heel andere komt . . . [Niets] kan de tegenstelling wegnemen die in vorm en geest bestaat tussen de vroege en de latere verhalen.1

1. An Introduction to the Study of the Gospels, 1860, blz. 231.

En W.R. Cassels zegt:

Het verschil tussen het vierde evangelie en de synoptische evangeliën is zo groot, niet alleen ten aanzien van de leer van Jezus, maar ook de feiten van het verhaal, dat het onmogelijk is om ze met elkaar in overeenstemming te brengen . . . ze kunnen niet beide als juist worden aanvaard. Als we geloven dat de synoptische evangeliën een waarheidsgetrouwe weergave van het leven en de leer van Jezus geven, volgt noodzakelijkerwijs dat we het vierde evangelie, in welke categorie we het ook plaatsen, als een historisch werk moeten verwerpen.1

1. W.R. Cassels, Supernatural Religion, 4de ed., 1874, deel 2, blz. 449.

In de synoptische evangeliën wordt Jezus gekruisigd op de 15de nisan, terwijl hij in het vierde evangelie ter dood wordt gebracht op de 14de – een punt dat moet worden gemaakt om naar het paaslam te kunnen verwijzen; en de algemene onnauwkeurigheid van alle evangeliën blijkt uit het feit dat geen twee ervan het eens zijn over zelfs zoiets eenvoudigs als de inscriptie op het kruis. De synoptici zijn volledig onbekend met de opwekking van Lazarus, ‘slechts een denkbeeldig tafereel’, zegt de schrijver van Supernatural Religion, ‘ter illustratie van het dogma: ‘Ik ben de opstanding en het leven’, waarop het is gebaseerd. . . . Het vierde evangelie . . . heeft geen echte historische waarde’.1 Het absolute verschil tussen de leringen wordt pas begrijpelijk wanneer we in het laatste evangelie de stijl van de filosofie van Alexandrië herkennen, de mystiek van de christelijke platonisten die ‘artistiek is verweven met het ontwikkelde christendom van Paulus, en Jezus in de mond wordt gelegd’.2

1. Op.cit., deel 2, blz. 459-60, 467.
2. Op.cit., deel 2, blz. 467.

Over dit onderwerp kan men het beste een uittreksel geven van ‘een welsprekende passage uit een ongepubliceerd essay van een vooraanstaande levende docent Grieks’,1 zegt Wordsworth, de geleerde rector van het Elphinstone College (Bombay), die deze citeert in een lezing van hem:

1. W. Wordsworth, The Church of Thibet, and the Historical Analogies of Buddhism and Christianity, 1877, blz. 43vn.

Bestaat er een groter verschil in stijl dan tussen Paulus en Johannes, en tussen beiden, of ieder van hen, en Mattheus, Marcus en Lucas? Toch zijn de brieven en het vierde evangelie even sterk doordrongen van de beste geest van de eerste drie evangeliën, als van zinnen en vormen en associaties die betrekking hebben op de kern van de filosofische scholen. Als de pasgeboren mythos in Judea zich dus kon verenigen met de oorspronkelijke verbeelding van de Grieken, hoeven we ons niet te verwonderen dat de filosofische theologie van beide kanten al snel punten van overeenkomst vond. Het stoïcisme van Seneca herhaalt Paulus om de andere bladzijde, en het vierde evangelie wordt pas echt duidelijk als men het leest in het licht van het platonisme van Alexandrië.1

1. Op.cit., blz. 45vn.

We nodigen de eerwaarde redacteur uit om de twee delen te lezen die zijn geschreven door de koning van de geleerden, de schrijver van Supernatural Religion, de anonieme schrijver die ooit volgens de roddelpers in Londen nauwe banden had met een bepaalde bisschop. Onze criticus lijkt te vergeten, of heeft misschien nooit geweten, dat dit werk 21 drukken heeft gehad in minder dan drie of vier jaar; en dat de rooms-katholieke kerk vergeefs £ 40.000 heeft uitgeloofd voor wie de argumenten en bewijzen ervan kan weerleggen; het geld daarvoor is volgens ons nog steeds beschikbaar. We zijn ons goed bewust dat – zoals dezelfde geleerde prof. Wordsworth het uitdrukt – ‘een te grote haast om negatieve bewijzen te leveren het effect dat zo’n knap boek als Supernatural Religion had kunnen hebben misschien voor een deel heeft ondermijnd’.1

1. Op.cit., blz. 19vn.

Maar als Matthew Arnold evenals zijn bewonderaars – die te bevooroordeeld zijn om in deze zaak te kunnen worden vertrouwd – denkt dat hij de ‘echtheid’ van het vierde evangelie heeft aangetoond, dan zijn er anderen, die onpartijdiger en veel wetenschappelijker te werk gaan, die beweren dat hij dat helemaal niet heeft gedaan. In elk geval kan niemand ontkennen dat zulke eminente theologen als Bauer, Lücke, Davidson, Hilgenfeld, Schenkel, Volkmar, Nicolas, Bretschneider en een groot aantal anderen die we zouden kunnen noemen,1 de volgende punten hebben aangetoond: (a) het vierde evangelie werd – wie het ook heeft geschreven – nooit door een jood geschreven, zelfs niet door een inwoner van Palestina, want de vele geografische en topografische fouten en blunders in namen en toelichtingen sluiten die mogelijkheid volledig uit; (b) dat het evangelie nooit kon zijn geschreven vóór het einde van de 2de eeuw, d.w.z. de periode waarin Irenaeus leefde; en (c) dat het waarschijnlijk in opdracht van hem is geschreven. De eerste schrijver die we vinden die een passage uit dit evangelie citeert met vermelding van zijn auteur is Theophilus van Antiochië, in Ad Autolycum, 2:22, een werk dat volgens Tischendorf dateert uit 180-190 n.Chr., en dat was precies de tijd waarin Irenaeus in Gallië presbyter werd, en zijn onenigheid met de ‘ketters’ had. Het heeft geen zin om veel tijd te besteden aan een figuur die – zo niet geheel mythisch – in zijn leven nog een hiaat vertoont, zoals de openstaande vraag over zijn martelaarschap kan aantonen.

1. Zie G.C.F. Lücke, Versuch einer vollständigen Einleitung in die Offenbarung des Johannes, 1852, deel 2, blz. 504.

Over Irenaeus is bekend, en uit zijn eigen geschriften blijkt, dat hij de eerste schrijver is die de vier evangeliën duidelijk nummert, terwijl hij voor hun bestaan en aantal heel interessante zo niet geheel overtuigende redenen aanvoert. ‘Het aantal evangeliën kan ook niet groter zijn,’ zegt hij, ‘en ook niet kleiner. Want, omdat de wereld waarin we leven vier hoofdstreken heeft, en er vier hoofdwindrichtingen zijn . . . en het evangelie de steunpilaar van de kerk is . . . is het juist dat ze vier steunpilaren moet hebben.’1 Na zelf dit heel logische en onweerlegbare argument te hebben geleverd, voegt Irenaeus eraan toe dat: ‘omdat de cherubijnen ook vier gezichten hebben’ en ‘de levende wezens quadriform zijn, is het evangelie quadriform, en is de weg van de Heer quadriform. . . . Zij die de vorm van het evangelie afwijzen en verklaren dat er meer of minder zijn dan vermeld, zijn daarom verwaand en onwetend, en bovendien aanmatigend.’2

1. Tegen ketterijen, 3:11:8.
2. Op.cit., 3:11:8, 9.

We hopen maar dat de redacteur van het C.C. Magazine niet in de voetstappen van deze verstandelijke en logisch denkende kerkvader wilde volgen, toen hij dacht dat het zijn heilige plicht was om kol. Olcott en iedereen die gelooft dat het vierde evangelie gewoon een latere theologische toevoeging is, als ‘onwetend’ te bestempelen. We zijn ons volkomen bewust van de bittere noodzaak om vast te houden aan het vierde evangelie voor iedereen die de kwelling van het kerkelijk christendom zou willen verlengen. Daar zijn een aantal belangrijke redenen voor. Bijvoorbeeld: De auteurs van de drie synoptische evangeliën zijn joden zonder vooroordeel tegen hun ongelovige volk, en ze kennen Jezus als ‘de zoon van David’; terwijl het vierde evangelie duidelijke minachting toont voor de niet-christelijke joden, en Jezus niet meer van het volk van David is maar de zoon van God en God zelf. De eerste drie onderwijzen zuivere ethiek en geen theologie; integendeel, priesterschap en farizeïsme worden daarin krachtig verworpen. Het vierde evangelie onderwijst een duidelijke theologie en een heel andere religie. Vandaar het gerechtvaardigde vermoeden van de meeste bijbelgeleerden dat het zogenaamde ‘Evangelie volgens Johannes’ eenvoudig was geschreven om aan de logische conclusies van Irenaeus – zoals hierboven geciteerd – tegemoet te komen.

Maar of het nu aan hem moet worden toegeschreven of onafhankelijk is ontstaan – het is zo kunstmatig als elk ander kunstwerk, ongeacht de grote intrinsieke waarde van zijn uiterlijke vorm. Realisme is misschien minder aantrekkelijk dan idealisme; hoe dan ook, het eerste betreft de nuchtere feiten en is als zodanig te verkiezen boven pure fictie – hoe mooi ook. En deze verklaring wordt ruimschoots bevestigd door de schrijver van Supernatural Religion, die een kwart van zijn twee boekdelen aan de bespreking van dit onderwerp heeft gewijd. In de afsluitende woorden van zijn hoofdstuk 2, deel 2, staat: ‘Er is genoeg gezegd om aan te tonen dat het getuigenis van het vierde evangelie van geen waarde is om de waarheid van wonderen en het werkelijke bestaan van de goddelijke openbaring vast te stellen.’1 We denken dat de zaak hierdoor, en door de bezwarende verklaring van kanunnik Westcott, is opgelost.

1. Cassels, Op.cit., deel 2, blz. 476.


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 2: 1882 – 1887, blz. 382-7
isbn 9789491433177, paperback, eerste druk 2016, bestel boek

© 2016 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag