Brieven die me hebben geholpen / William Q. Judge

Deel 1 bevat brieven die werden gepubliceerd in The Path, december 1888 – maart 1890. Deze verschenen voor het eerst in boekvorm in 1891.

Vertaling van Letters That Have Helped Me, 1943

isbn 9789070328580, paperback, bestel boek

Eerste druk 2001

Uit deze uitgave mag alleen met toestemming van de uitgever iets worden overgenomen.

© 2001  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

 

   
      Inhoudsopgave     

 

Brief 24

Over theosofie en de TS

Al het werk dat ieder van ons waar dan ook doet, draagt bij aan het belang en het voordeel van de hele TS, en daardoor weten we dat we verenigd zijn.

Het Zelf is één en almachtig, maar het zal de onderzoeker van tijd tot tijd overkomen dat hij of zij het vreemde van nieuwe omstandigheden aanvoelt; dit is geen reden tot angst. Als het denken op het Zelf gericht blijft en niet ervan wordt afgeleid, en het Zelf in alle dingen gaat zien, ongeacht wat, dan zou angst na enige tijd moeten wegebben. Ik zou je daarom willen aanraden om de Bhagavad Gita te bestuderen en erover te mediteren; het is een boek dat mij meer goed heeft gedaan dan alle andere in een hele reeks boeken, en het kan altijd worden bestudeerd.

Dit zal meer goed doen dan wat dan ook, als men de grote leringen in stilte in zich opneemt en in praktijk brengt, want ze gaat tot de diepste kern van de dingen en geeft de ware filosofie van het leven.

Als je probeert in praktijk te brengen wat je in je innerlijke leven juist acht, zul je meer gereed zijn om bruikbare gedachten op te vangen en het innerlijke leven zal meer werkelijk worden. Ik hoop met u dat uw huis een krachtig centrum voor theosofisch werk zal worden.

–––––

Je wilt de innerlijke situatie van de TS leren kennen, wel deze is als volgt: we hebben allen 18 jaar samengewerkt, en de TS als een organisatie heeft haar karma evenals iedereen daarbinnen. Zij die hard hebben gewerkt, hebben natuurlijk hun eigen karma, en hebben een punt bereikt verder dan de TS. Welnu, als de afdelingen niet sterk zijn in hun kennis van theosofie, en in het in praktijk brengen van haar voorschriften en in hun begrip van het geheel, dan verkeert de organisatie in de situatie van een kind dat uit zijn krachten is gegroeid, en als dat het geval is, zal ze in toom moeten worden gehouden. Van mijn kant wil ik geen snelle groei, omdat ik maar al te goed weet hoe zwak zelfs zij zijn die al lang meedraaien. Wat afzonderlijke individuen betreft, bijvoorbeeld jij, . . . enz. Op grond van hard en onafhankelijk werk heb je het innerlijke gebied bereikt waar je al snel de aandacht zult krijgen van de zwarte magiërs, die dan beginnen te proberen je uit te schakelen, dus pas op. Pogingen zullen stilletjes worden ondernomen om irritatie te wekken, en deze te laten toenemen waar zij nu bestaat. Dus het enige wat je kunt doen is dat ieder zoveel mogelijk in de hogere natuur leeft, en de kleine en onbenullige opwellingen van de lagere natuur die gewoonlijk over het hoofd worden gezien de kop indrukt; zo wordt kracht verkregen in je hele natuur, en de pogingen van de vijand worden verijdeld. Dit is van het hoogste belang, en als er geen aandacht aan wordt besteed zal dat bedroevend zijn. Dit is wat ik op het oog had bij al de brieven die ik aan jou en aan anderen heb gezonden. Ik hoop dat je in staat zult zijn hier en daar mensen te pakken te krijgen die de juiste, ware en degelijke zienswijze zullen hebben, en die dus als goede mensen en goede werktuigen achter je zullen staan.

–––––

Toen ik in –– was, bracht ik bij jou en anderen het plan ter sprake om theosofie onder de arbeiders te verspreiden. Is er iets op dat gebied gedaan? Ze moet op een eenvoudige manier worden gebracht. Ze kan worden begrepen. Dat is belangrijk. Laten we zien of dit niet kan worden gedaan; jullie hebben allemaal beloofd hieraan te werken. Waarom wenden jullie je niet af van al die mensen die toch niet zullen komen, en richt je je niet, zoals de bijbelmens, op kleinere wegen en plaatsen? Ik ben ervan overtuigd dat, als het op de juiste manier wordt georganiseerd, veel mensen die in theosofie geloven maar daar niet voor willen uitkomen, zo’n beweging zouden steunen, en inzien dat het zou betekenen dat je met de armen gaat praten en hen van praktisch materiaal voorziet. Zonodig zou ik iedere avond een bijeenkomst houden, en ze geen abstracte begrippen aanreiken. Omlijst het zo mogelijk met wat muziek, enz. Welnu, laat me jullie ideeën horen. De tijd rolt voort en vele vreemde maatschappelijke veranderingen zijn op komst.

–––––

Ik heb je lange brief van –– ontvangen en je hebt gelijk over het leiden van afdelingen. Geen afdeling zou van één persoon afhankelijk moeten zijn, want als dat zo is, zal ze zeker mislukken; evenmin van twee of drie mensen. Hier hebben ze lange tijd op mij gesteund, en mijn slechte gezondheid gedurende een jaar die op mijn stem sloeg was iets goeds omdat daardoor de anderen meer naar voren traden. –– heeft op zijn manier gelijk, maar hij zou zich zeker moeten gereedmaken voor iets anders dan het spreken, omdat de TS zowel een hoofd moet hebben als een tong; en als iemand weet dat hij slecht is in het organiseren van zijn werk, zou hij zichzelf moeten aanpakken door zich dit aan te leren, en zo een goede discipline aan te kweken. We hebben op alle plaatsen hard enkele echt enthousiaste mensen nodig. Maar dat alles zal na verloop van tijd komen. Het belangrijkste is dat de leden theosofie bestuderen en vertrouwd ermee zijn, want als ze haar niet kennen hoe kunnen ze haar dan aan anderen doorgeven? Natuurlijk komt het meeste werk altijd op de schouders van enkelen, zoals steeds het geval is, maar er moet worden geprobeerd, zoals je zegt, om andere mensen aan te trekken.

–––––

. . . . Ik ben er heel erg zeker van dat je groot gelijk hebt door te zeggen dat de afdelingen die actief zijn bloeien, en dat die waar men verslaafd is aan ‘salonpraat’ al snel tot gekibbel vervallen en achteruitgaan. Je bent rechtstreeks tot de kern van de zaak doorgedrongen. Dus ik ben het ook eens met je, met hart en ziel, over wat je zegt over het beleid van een schuchter vasthouden aan en uiteenzetten van de theosofie. Niets kan door zo’n beleid worden bereikt, en alle ervaring wijst erop dat energie en vastbeslotenheid essentieel zijn voor enige werkelijke vooruitgang.

–––––

Je hebt, denk ik, groot gelijk als je probeert alle leden voor hun eigen individuele vooruitgang te laten werken, door voor hun afdelingen te werken. Door dit op deze manier te doen, treffen ze extra maatregelen voor hun eigen veiligheid, terwijl ze een centrum vormen van waaruit het theosofische denken kan uitstralen om anderen te helpen en aan te moedigen die pas beginnen aan hun weg omhoog.

–––––

Ik zie dat je mijn zienswijze exact weergeeft. Die opvatting is dat het ABC van de theosofie altijd zou moeten worden geleerd, en dit niet alleen in het belang van de buitenstaanders, maar ook voor de leden die, ik weet dat heel zeker, niet zo ver zijn dat ze de behoefte hebben om de hele tijd inspannend werk te verrichten. En juist omdat de leden niet goed op de hoogte zijn van de leringen zijn ze niet zelf in staat meer belangstellenden aan te trekken. Precies zoals je zegt, als de praktische toepassingen van eenvoudige waarheden zoals die in de theosofie worden gevonden, worden aangereikt, zul je tenslotte enkele van de beste mensen, echte werkers en waardevolle leden aantrekken. En theosofie kan het beste in eenvoudige vorm worden aangeboden door iemand die zowel de grondslagen beheerst als kennis over ‘de aard van het absolute’ heeft verworven. Juist dit zweven in de wolken weerhoudt een afdeling soms ervan om vooruit te komen. En ik ben het helemaal ermee eens dat als het beleid waarnaar ik heb verwezen tijdelijk zou resulteren in het kwijtraken van enkele personen, dit een voordeel zou zijn, want je zou anderen vinden om hun plaatsen in te nemen. En ook op grond van mijn eigen ervaring kan ik het met je eens zijn.

–––––

Je hoeft je helemaal niet te verontschuldigen om mijn aandacht te vragen voor het feit dat je lid wilt worden van de Theosophical Society. Het is mijn grote verlangen en privilege aan alle oprechte onderzoekers die informatie te geven die ik bezit, en er kan zeker geen groter genoegen zijn dan de innerlijke vooruitgang van een oprechte student en aspirant te bevorderen. Ik denk dat je groot gelijk hebt dat je je wilt identificeren met de Theosophical Society, niet alleen omdat dat de natuurlijke en voor de hand liggende stap is die een oprecht geïnteresseerde kan zetten; maar ook omdat elk nieuw lid met de juiste geest de organisatie voor haar ontwikkeling en werk versterkt.

–––––

Door gebruik te maken van een gelegenheid om theosofie naar voren te brengen in de vrije pers doe je juist het werk dat zo onschatbaar is voor de Society; en ik moedig de leden voortdurend aan dit soort werk te doen. Op deze manier worden heel veel mensen bereikt die anders volledig onbereikbaar zouden zijn, en de hoeveelheid goed die zaden die zo zijn gezaaid kunnen teweegbrengen gaat ons begripsvermogen te boven. Je hebt mijn oprechte goedkeuring en aanmoediging voor je werk en ik ben er heel zeker van dat het werk niet vruchteloos zal zijn.

–––––

New York, 11 oktober 1892. – Dit is de tijd van het westerse occultisme. We moeten nu in de Verenigde Staten schouder aan schouder staan om het te presenteren en uitgebreid erover te spreken met het oog op de komende scheldpartijen, aanvallen die zullen bestaan uit pogingen om alleen oosterse discipelen aan ons op te dringen. De meesters zijn niet oosters of westers, maar universeel.

–––––

Ik zal je graag alle mogelijke informatie geven over theosofie en de Theosophical Society, maar ik denk dat je je vergist als je aanneemt dat het doel van een van beide is om de studie aan te moedigen van wat bekendstaat als de occulte kunst. Kennis over, en beheersing van, de meer verfijnde krachten van de natuur zijn geen dingen die moeten worden nagestreefd in het elementaire stadium van onze vooruitgang, noch zou het verkrijgen daarvan gepast zijn, zelfs als dat mogelijk zou zijn, voor iemand die geen grondige kennis heeft van de beginselen van de theosofie zelf.

Alleen maar een verlangen naar vermogens is een vorm van zelfzucht, en wordt niet aangemoedigd door onze leraren. Mw. Blavatsky heeft deze zaak heel duidelijk gesteld in een artikel gepubliceerd in Lucifer, getiteld ‘Occultisme tegenover de occulte kunst’. Wanneer mensen zonder een brede voorbereidende training in de werkelijke wijsheidsreligie kennis zoeken op het occulte gebied, glijden ze door gebrek aan ervaring en onvoldoende ontwikkeling al heel snel af naar zwarte magie. Ik heb niet het vermogen je in contact te brengen met een adept om je te leiden bij een cursus in de occulte studie, noch zou je er iets aan hebben als dat mogelijk zou zijn. De Theosophical Society werd niet opgericht voor dat doel, noch zou iemand instructies kunnen ontvangen van een adept voordat hij daarvoor rijp is. Met andere woorden, hij moet een lange voorbereidende training in kennis, zelfbeheersing, en het onderwerpen van de lagere natuur ondergaan voordat hij in enig opzicht geschikt zou zijn om over de hogere gebieden te worden onderwezen. Ik raad je aan om de elementaire beginselen van de theosofie te bestuderen en enig idee te krijgen van je eigen natuur als mens en als individu, maar elke ambitie naar kennis of macht die ongepast zou zijn in je huidige stadium geheel te laten vallen, en je hele opvatting over theosofie en occultisme te wijzigen.

 

 


Brieven die me hebben geholpen, blz. 162-168

© 2001  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag