Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

Brief 1 – 1888

Tweede jaarlijkse conventie – 22-23 april

Amerikaanse afdeling van de Theosophical Society
Sherman House, Chicago, Illinois

Brief van H.P. Blavatsky, gedateerd 3 april, voorgelezen door William Q. Judge, middagzitting 22 april

Vertaling van de oorspronkelijke getypte brief in het archief van de Theosophical Society, Pasadena

Brief 1a Blavatsky


Aan William Q. Judge,

Algemeen secretaris van de Amerikaanse afdeling van de Theosophical Society

Mijn beste broeder en medeoprichter van de Theosophical Society,

Nu ik deze brief tot je richt met het verzoek hem voor te lezen op de conventie die is bijeengeroepen op 22 april, wil ik eerst de gezamenlijke afgevaardigden en geachte leden van onze Society en jezelf – het hart en de ziel in Amerika van deze organisatie – uit het diepst van mijn hart feliciteren en mijn beste wensen aanbieden. We waren met een paar mensen toen we haar in 1875 in het leven riepen. Sindsdien ben je als enige overgebleven om dat leven in stand te houden, ongeacht de mening van anderen. Het is voornamelijk, zo niet geheel, aan jou te danken dat de Theosophical Society in 1888 nog bestaat. Laat me je daarvoor openlijk voor de eerste en misschien laatste keer bedanken, uit de grond van mijn hart, dat slechts klopt voor de zaak die je zo goed vertegenwoordigt en zo trouw dient. Ik vraag je tevens te bedenken dat bij deze belangrijke gelegenheid mijn stem slechts de zwakke echo is van andere, heiliger stemmen, en de waardering overbrengt van Hen van wie de tegenwoordigheid leeft in meer dan één waarachtig theosofisch hart, en, zoals ik weet, vooral in dat van jou. Ik hoop dat de bijeengekomen leden van de Society de hartelijke groeten even diep ervaren als ze zijn gedaan, en dat de zegen die ze vergezelt ten goede komt aan ieder hier aanwezig lid dat beseft deze te hebben verdiend.

De theosofie heeft de laatste tijd in Amerika een nieuw begin gemaakt, wat duidt op het aanbreken van een nieuwe cyclus in de zaken van de Society in het Westen. En het beleid dat je nu volgt, is uitstekend erop berekend ruimte te scheppen voor de grootst mogelijke uitbreiding van de beweging, en een stevige basis te leggen voor een organisatie die, naast het bevorderen van broederlijke sympathie, maatschappelijke eenheid en solidariteit, ruimschoots gelegenheid laat voor individuele vrijheid en inspanning voor de gemeenschappelijke zaak – het helpen van de mensheid.

Je moet in de eerste plaats denken aan de vermeerdering van het aantal plaatselijke centra, en ieder mens moet ernaar streven zelf een centrum van activiteit te worden. Als zijn innerlijke ontwikkeling een zeker punt heeft bereikt, zal hij de mensen met wie hij in aanraking komt op natuurlijke wijze onder dezelfde invloed brengen; er zal een kern worden gevormd, waaromheen andere mensen zich zullen verzamelen, en er ontstaat een centrum waarvan kennis en spirituele invloeden uitstralen en waarop hogere invloeden worden gericht.

Maar laat niemand zich als een paus gedragen in plaats van theosofie te verkondigen, want dit zou zelfmoord zijn en is altijd fataal afgelopen. We zijn allemaal leerlingen, wat meer of wat minder gevorderd, maar niemand die tot de Theosophical Society behoort, moet zichzelf hoger aanslaan dan op zijn best een leerling-leraar: iemand die niet het recht heeft te dogmatiseren.

Sinds de Society werd opgericht, heeft de tijdgeest een duidelijke verandering ondergaan. Zij die ons opdracht gaven de Society te stichten, hebben deze nu snel rijzende golf van transcendentale invloed voorzien, die volgde op die andere golf van enkel fenomenalisme. Zelfs de spiritistische tijdschriften laten langzamerhand verschijnselen en wonderen buiten beschouwing, om ze te vervangen door filosofie. De Theosophical Society vormde de voorhoede van deze beweging; maar al zijn theosofische denkbeelden doorgedrongen in elke ontwikkeling of vorm die het spirituele ontwaken heeft aangenomen, toch moet de zuivere, onvermengde theosofie nog een zware strijd om erkenning leveren. De dagen van weleer zijn voorgoed voorbij, en er zijn heel wat theosofen die, door bittere ervaring wijs geworden, zich vast hebben voorgenomen van de Society niet langer een ‘miracle-club’* te maken. Twijfelaars hebben in alle tijden om tekenen en wonderen gevraagd, en toen deze niet werden gegeven, weigerden ze te geloven. Dat zijn niet degenen die echte theosofie ooit zullen begrijpen. Maar er zijn anderen onder ons die intuïtief beseffen dat de erkenning van zuivere theosofie – de filosofie die de dingen op rationele wijze verklaart, en geen dogma’s – van essentieel belang is in de Society, omdat alleen zij het lichtbaken kan verschaffen dat nodig is om de mensheid de juiste weg te wijzen.

*In mei 1875 probeerde kolonel Olcott ‘onder de naam ‘Miracle-Club’ een eigen onderzoekscommissie’ te vormen om paranormale verschijnselen te bestuderen. De onderneming mislukte. In haar ‘Scrap Book’ (deel 1, blz. 27) schreef H.P. Blavatsky dat deze poging werd gedaan volgens een in die tijd ontvangen opdracht om ‘te beginnen het publiek de waarheid over de verschijnselen en hun mediums te vertellen’. Zie Old Diary Leaves, deel 1, blz. 25; en ook H.P. Blavatsky: Collected Writings, deel 1, blz. 88-9. Kirby Van Mater

Dit moet nooit worden vergeten, en ook het volgende feit moet men niet over het hoofd zien. Op de dag waarop de theosofie haar heilige en belangrijke opdracht zal hebben vervuld – namelijk om een groep mensen uit alle landen, die zich richt op zuiver altruïstisch werk en niet op werk uit egoïstische motieven, in broederlijke liefde hecht te verenigen – pas op die dag zal de theosofie meer betekenen dan een broederschap in naam. Dat zal werkelijk een verbazingwekkend wonder zijn, waarop de mensheid al 18 eeuwen vergeefs heeft gewacht, en dat geen enkele organisatie tot nu toe tot stand heeft kunnen brengen.

Orthodoxie is in de theosofie noch mogelijk noch wenselijk. Door verscheidenheid van opvattingen, binnen zekere grenzen, blijft de Theosophical Society levend en gezond, ondanks de vele andere onaangename aspecten ervan. Als er niet tevens in het denken van onderzoekers van de theosofie een grote mate van onzekerheid zou bestaan, dan waren zulke gezonde verschillen niet mogelijk, en zou de Society ontaarden in een sekte, waarin een bekrompen en verstard geloof de plaats zou innemen van de levende en ademende geest van waarheid en van steeds groeiende kennis.

Nieuwe theosofische leringen zullen worden gegeven naarmate men gereed is ze te ontvangen. Maar er zal niet méér worden gegeven dan waarvan de wereld in haar huidige stadium van spiritualiteit kan gebruikmaken. Het hangt af van de verbreiding van de theosofie – de assimilatie van wat al is gegeven – hoeveel méér er zal worden onthuld en hoe snel.

Men moet bedenken dat de Society niet werd opgericht als kweekplaats om snel occultisten te leveren – als een fabriek voor het maken van adepten. Ze was bedoeld om de stroom van materialisme en van spiritistisch fenomenalisme en dodenverering te stuiten. Ze moest leiding geven aan het spirituele ontwaken dat nu is begonnen, en niet tegemoetkomen aan verlangens naar paranormale verschijnselen, die slechts een andere vorm van materialisme zijn. Want met ‘materialisme’ wordt niet alleen een anti-filosofische ontkenning van de zuivere geest bedoeld, en bovendien materialisme in gedrag en daad – onmenselijkheid, huichelarij en bovenal egoïsme – maar ook de vruchten van ongeloof in alles, behalve in stoffelijke dingen, een ongeloof dat in de laatste eeuw enorm is toegenomen, en dat, na de ontkenning van alle vormen van bestaan behalve die in de stof, velen heeft gebracht tot een blind geloof in de materialisatie van de geest.

De moderne beschaving is geneigd terug te keren tot het dierlijke, tot het ontwikkelen van die eigenschappen die leiden tot succes in het leven van de mens als dier in de strijd om het dierlijke bestaan. Theosofie probeert in de mens de menselijke natuur tot ontwikkeling te brengen naast de dierlijke, en wel ten koste van het overdreven dierlijke dat het moderne leven en de materialistische leringen hebben ontwikkeld in een mate die voor de mens in dit stadium van zijn groei abnormaal is.

Niet alle mensen kunnen occultist zijn, maar ze kunnen wel allemaal theosoof zijn. Velen die nooit van de Society hebben gehoord, zijn theosoof zonder dit zelf te weten; want de essentie van theosofie is het volkomen in harmonie brengen van het goddelijke met het menselijke in de mens, het afstemmen van zijn goddelijke eigenschappen en aspiraties, en hun overwicht op de aardse of dierlijke begeerten in hem. Vriendelijkheid, de afwezigheid van alle vijandige gevoelens of egoïsme, menslievendheid, welwillendheid tegenover alle wezens, en volkomen rechtvaardigheid zowel tegenover anderen als zichzelf, zijn de belangrijkste kenmerken daarvan. Hij die theosofie onderwijst, predikt het evangelie van welwillendheid; en het omgekeerde is ook waar – hij die het evangelie van welwillendheid predikt, onderwijst theosofie.

Dit aspect van de theosofie heeft altijd de nodige en volledige erkenning gekregen in de bladzijden van The Path, een tijdschrift waarop de Amerikaanse afdeling met recht trots is. Het is een leraar en een kracht; en het feit dat een tijdschrift als dit in de Verenigde Staten kan verschijnen en wordt gesteund, is een schitterende hulde aan zowel de redacteur als zijn lezers.

Amerika kan ook worden gelukgewenst met de groei van het aantal branches of loges die nu plaatsvindt. Het is een teken dat de grote Amerikaanse Republiek in zowel spiritueel als werelds opzicht gereed is voor onafhankelijkheid en zelfbestuur. De stichters van de Society willen dat elke afdeling, zodra ze krachtig genoeg is om zichzelf te besturen, zo onafhankelijk zal zijn als verenigbaar is met haar trouw aan de Society als geheel en aan de Grote Ideale Broederschap, die in haar laagste formele graad door de Theosophical Society wordt vertegenwoordigd.

Hier in Engeland ontwaakt de theosofie tot nieuw leven. De laster en dwaze verzinsels van de Society for Psychical Research hebben haar bijna verlamd, hoewel slechts voor heel korte tijd, en het voorbeeld van Amerika heeft de Engelse theosofen tot hernieuwde activiteit aangespoord. Lucifer blies de reveille, en het eerste resultaat was de oprichting van de ‘Theosophical Publishing Society’. Deze organisatie is van groot belang. Ze heeft de zeer noodzakelijke taak op zich genomen om de hindernissen zoals vooroordeel en onwetendheid weg te nemen die voor de verspreiding van de theosofie zo’n grote belemmering vormen. Ze zal optreden als wervingsbureau voor de Society door op ruime schaal eenvoudige literatuur over het onderwerp te verspreiden onder mensen die er op een of andere manier naar willen luisteren. De reeds ontvangen correspondentie laat zien dat ze bezig is belangstelling voor het onderwerp te wekken, en bewijst dat er in elke grote stad in Engeland voldoende individuele theosofen bestaan om groepen of loges te vormen onder het charter van de Society. Maar op dit moment weten deze belangstellenden zelfs niet van elkaars bestaan, en velen van hen hebben nog nooit van de Theosophical Society gehoord. Ik ben volkomen overtuigd van het grote nut van deze nieuwe organisatie, die voor een groot deel bestaat uit leden van de Theosophical Society, en onder toezicht staat van prominente theosofen zoals jijzelf, mijn beste broeder W.Q. Judge, Mabel Collins en gravin Wachtmeister.

Ik ben er zeker van dat, als de ware aard van de theosofie wordt begrepen, aan het vooroordeel ertegen, dat nu helaas overheerst, een einde zal komen. Theosofen zijn noodzakelijkerwijs alle bewegingen in de wereld goedgezind die zich inzetten om de omstandigheden van de mensheid te verbeteren, ongeacht of ze verstandelijk of eenvoudig praktisch werk doen. We zijn de vriend van iedereen die vecht tegen dronkenschap, tegen wreedheid tegenover dieren, tegen onrecht tegenover vrouwen, tegen corruptie in de maatschappij of de regering, hoewel we ons niet bezighouden met politiek. We zijn de vriend van hen die praktisch menslievend werk doen, die proberen de zware last van ellende die de armen verplettert, enigszins te verlichten. Maar als theosofen kunnen we ons met geen van deze grote taken in het bijzonder bezighouden. Persoonlijk kunnen we dat wel, maar als theosofen hebben we een groter, belangrijker en veel moeilijker werk te doen. Men zegt dat theosofen moeten tonen wat in hen leeft, dat ‘de boom wordt gekend aan zijn vruchten’. Laten ze opvanghuizen voor de armen bouwen, zegt men, laten ze ‘gaarkeukens’ openen, enz., en dan zal de wereld geloven dat er wel wat in de theosofie zit. Deze beste mensen vergeten dat theosofen als zodanig arm zijn en dat de stichters zelf de armsten onder hen zijn, en dat in ieder geval één van hen, de dienstwillige schrijfster van deze regels, geen eigen bezittingen heeft, en hard moet werken voor haar dagelijks brood in de tijd die niet door haar theosofische plichten in beslag wordt genomen. Het is de taak van theosofen om hart en verstand van de mens toegankelijk te maken voor menslievendheid, rechtvaardigheid en edelmoedigheid, eigenschappen die in het bijzonder tot de mens behoren en die de mens van nature eigen zijn wanneer deze de kwaliteiten van het mens-zijn heeft ontwikkeld. Theosofie leert de dierlijke mens een menselijke mens te zijn; en als mensen hebben geleerd te denken en te voelen zoals werkelijke mensen moeten voelen en denken, dan handelen ze menswaardig en verrichten ze allemaal spontaan menslievende, rechtvaardige en edelmoedige daden.

En nu wat De geheime leer betreft, op de publicatie waarvan sommigen van u enige tijd geleden zo vriendelijk en in zulke hartelijke bewoordingen hebben aangedrongen. Ik ben heel dankbaar voor de oprecht beloofde steun en voor de manier waarop die tot uitdrukking werd gebracht. De manuscripten van de eerste drie delen zijn nu persklaar; en de publicatie ervan wordt alleen vertraagd door de moeite die we hebben om het daarvoor benodigde geld te verzamelen. Hoewel ik het niet schreef met het oog op geld, moet ik, nu ik Adyar heb verlaten, toch in mijn eigen onderhoud voorzien, zolang ik in de wereld verblijf. Bovendien heeft de Theosophical Society voor veel doeleinden dringend geld nodig, en ik vind dat ik niet het recht heb bij De geheime leer net zo te handelen als ik bij Isis ontsluierd heb gedaan. Voor mijn eerdere werk heb ik persoonlijk in totaal niet meer ontvangen dan een paar honderd dollar, hoewel er negen oplagen van zijn verschenen. Onder deze omstandigheden probeer ik voor de uitgave van De geheime leer betere voorwaarden te bedingen, en nu wil men me er zo goed als niets voor geven. U moet me daarom, mijn beste broeders en medewerkers in de transatlantische landen, de vertraging vergeven, en niet mij daarvan de schuld geven maar de ongelukkige omstandigheden waarin ik verkeer.

Ik zou Amerika graag weer bezoeken, en doe dat misschien ooit nog eens, als mijn gezondheid dat toelaat. Men heeft mij dringend gevraagd me te vestigen in uw grote land dat me om zijn edele vrijheid zo lief is. Kolonel Olcott dringt op zijn beurt krachtig eropaan dat ik terugkeer naar India, waar hij bijna alleen de grote en zware strijd voert voor de zaak van de waarheid; maar ik voel dat mijn plicht op dit moment in Engeland en bij de westerse theosofen ligt, waar op dit moment de hardste strijd tegen vooroordeel en onwetendheid moet worden gestreden. Maar of ik nu in Engeland of in India ben, een groot deel van mijn hart en veel van mijn verwachtingen voor de theosofie liggen bij u in de Verenigde Staten, waar de Theosophical Society werd opgericht en van welk land ik met trots staatsburger ben. Maar u moet bedenken dat, hoewel er plaatselijke branches van de Theosophical Society moeten zijn, er geen plaatselijke theosofen kunnen zijn; en zoals ieder van u tot de Society behoort, zo behoor ik tot u allemaal.

Ik zal het aan mijn beste vriend en collega, kolonel Olcott, overlaten u alles te vertellen over de stand van zaken in India, waar, naar ik hoor, alles er gunstig uitziet, want ik twijfel er niet aan dat ook hij zijn beste wensen en felicitaties aan uw conventie heeft gestuurd.

Aanvaard intussen, mijn verre en beste broeder, de meest hartelijke en oprechte wensen voor het welzijn van je ondernemingen en van jezelf persoonlijk; en verzeker al je medewerkers, als je mijn broederlijke groeten overbrengt, dat ik op het moment dat je deze regels voorleest – als ik nog in leven ben – in geest, ziel en gedachte bij u allemaal zal zijn.

Altijd strijdend voor de waarheid van de GROTE ZAAK waarvoor we allemaal werken,

Met vriendelijke groeten,

H.P. Blavatsky
Londen, 3 april 1888
17 Lansdowne Road

Brief 1b Blavatsky


H.P. Blavatsky aan de Amerikaanse conventies: 1888-1891, blz. 11-22

© 2022 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag