HPB: Het bijzondere leven en de invloed van Helena Blavatsky / Sylvia Cranston, Carey Williams (research assistent)

bestel boek

Tweede, herziene druk 2008

© 2008  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

      Inhoudsopgave     

 

10 – Vreemde gebeurtenissen

 

‘Voor Helena leek heel de natuur bezield door een eigen geheimzinnig leven’, vertelt Vera. ‘Ze hoorde de stem van elk voorwerp en elke vorm, organisch of anorganisch. Ze beweerde dat bewustzijn en leven niet alleen aanwezig waren in sommige geheimzinnige krachten die alleen voor haar zichtbaar en hoorbaar waren in wat voor ieder ander lege ruimte was, maar zelfs in zichtbare maar onbezielde dingen zoals kiezelstenen, losse aarde en stukjes rottend fosforescerend hout.’72

Het was misschien aan zulke ervaringen toe te schrijven dat Helena zich aangetrokken voelde tot een honderdjarige, Baranij Boujerak genaamd, die dichtbij Saratov woonde. Hij werd door de bevolking in dat gebied vereerd als een heilige, een genezer en een magiër. Zijn huis lag in een woest ravijn in een naburig woud. ‘Hij had veel kennis van de occulte eigenschappen van planten en bloemen’, vertelt Vera, ‘en hij kon zoals men zei de toekomst voorspellen.’ Boujerak oefende ‘een onweerstaanbare aantrekkingskracht’ uit op Helena. Vera vervolgt:

[Ze] bezocht de vreemde oude man wanneer ze maar kon. . . . Was ze daar, dan stelde ze vragen en luisterde met hartstochtelijke ernst naar de antwoorden van de oude man en zijn uitleg hoe de taal van bijen, vogels en andere dieren kan worden verstaan. . . . Hij zei ons voortdurend over haar: ‘Deze kleine dame is heel anders dan jullie allemaal. Er staan haar in de toekomst grote dingen te wachten. Het spijt me dat ik er niet meer zal zijn om mijn voorspellingen te zien uitkomen; maar ze zullen allemaal in vervulling gaan!’73

Het schijnt dat nog een andere soort wijze dan Boujerak geïnteresseerd was in het welzijn van Helena. ‘Vanaf haar vroegste herinneringen’, merkt Sinnett op, ‘had ze soms visioenen van een volwassen beschermer, van wie de indrukwekkende verschijning al heel vroeg haar verbeelding overheerste. Deze beschermer was altijd dezelfde, zijn gelaatstrekken veranderden nooit; [later] in haar leven heeft ze hem in levenden lijve ontmoet en ze kende hem zo goed alsof ze in zijn aanwezigheid was opgevoed.74

Uit niets blijkt dat Helena tegen haar familie over deze persoon heeft gesproken, maar Vera zegt dat Helena als meisje vaak zei: ‘Wijzen hebben in alle eeuwen bestaan en ze bestaan zelfs in onze tijd. Ze maken zich alleen bekend aan degenen die waardig zijn hen te kennen en te zien, en die in hen geloven in plaats van om hen te lachen.’75

Het kan zijn dat ze haar onkwetsbaarheid te danken had aan haar zogenaamde beschermer, als men de volgende voorbeelden die door Sinnett zijn naverteld, mag geloven. Het eerste voorbeeld vond plaats in de familiegalerij waar de portretten van de voorouders Dolgoroeki hingen. Eén schilderij wekte Helena’s nieuwsgierigheid op. Het was bedekt door een gordijn en was buiten bereik hoog aan de muur opgehangen. Haar familieleden weigerden te zeggen wie het was, dus sloop Helena op een dag de kamer binnen toen er niemand in de buurt was. In de woorden van Sinnett:

Ze sleepte een tafel naar de muur en slaagde erin daarop nog een kleine tafel te plaatsen, en daarbovenop een stoel, en stap voor stap lukte het haar op dit onstabiele bouwwerk te klimmen. Ze kon het schilderij net bereiken . . . en met één hand leunend tegen de stoffige muur slaagde ze erin met de andere hand het gordijn weg te trekken. De aanblik van het schilderij had bij haar een schrikreactie tot gevolg en door die korte terugtrekkende beweging stortte het wankele platform in. Maar wat er precies gebeurde weet ze niet. Ze verloor het bewustzijn vanaf het moment dat ze wankelde en begon te vallen, en toen ze weer bijkwam lag ze geheel ongedeerd op de grond, stonden de tafels en stoel weer op hun gebruikelijke plaats, hing het gordijn weer aan zijn ringen en ze zou hebben gedacht dat het hele voorval een of andere vreemde droom was, als er geen afdruk van haar handje, hoog op de stoffige muur naast het schilderij stond.76

Bij een andere gelegenheid, zo bericht Sinnett, werd Helena’s leven gered onder even vreemde omstandigheden: ‘Een paard sloeg met haar op hol – ze viel met haar voet verstrikt in de stijgbeugel, en ze denkt dat ze eigenlijk op slag dood had moeten zijn voordat het paard tot stilstand was gebracht, als er geen vreemde ondersteunende kracht was geweest die ze duidelijk om zich heen voelde en die haar omhoog scheen te houden zonder zich aan de zwaartekracht te storen.’

Sinnett schrijft in zijn Incidents in the Life of Madame Blavatsky: ‘Als anekdotes van deze verrassende soort weinig voorkwamen en zeldzaam waren in het leven van Mw. Blavatsky, zou ik ze weglaten bij mijn poging haar biografie te schrijven, maar zoals we later zullen zien, vormen ze het hoofdbestanddeel van de verhalen die ieder die iets over haar te vertellen heeft, naar voren brengt.’

Wat de vreemde gebeurtenissen betreft die in dit hoofdstuk worden verteld, was HPB er kennelijk niet tevreden mee slechts het zichtbare middelpunt van zulke manifestaties te zijn. Ze wilde ze begrijpen, evenals haar eigen zich ontwikkelende psychische krachten. Waren er boeken beschikbaar waaruit ze zulke onderwerpen kon bestuderen? In een brief aan een vriend uit haar jeugd, vorst Alexander Dondoekov-Korsakov, spreekt HPB over een bibliotheek die haar grootmoeder had geërfd van haar vader, vorst Paul. Deze bevatte honderden boeken over alchemie, magie en andere occulte wetenschappen. ‘Ik had ze met de grootste belangstelling gelezen vóór ik vijftien jaar was, . . .’ schrijft ze. ‘Algauw zullen noch Paracelsus noch Kunrath of C. Agrippa mij iets kunnen leren.’77 Pas later, toen ze in het Oosten reisde, kreeg ze meer inzicht in deze onderwerpen.

* * *

In dit hoofdstuk komen de woorden magiër, magie en occult voor. De manier waarop HPB deze in haar boeken gebruikt, vereist toelichting. In haar Theosophical Glossary citeert ze onder magiër uit haar boek Isis Ontsluierd:

De betekenis van dit woord, dat eens een eretitel was, is nu volkomen ontaard. Eens was het een synoniem van alles wat eervol en eerbiedwaardig was, de titel van een geleerde en wijze; nu is het verworden tot een scheldwoord voor een huichelaar en zwendelaar; kortom voor een charlatan of iemand die ‘zijn ziel aan de duivel heeft verkocht’, die zijn kennis misbruikt voor lage en gevaarlijke doeleinden, volgens de beweringen van de geestelijkheid. . . . Het woord is afgeleid van magh, mah, in het Sanskriet maha – groot; iemand met een grote esoterische kennis.

HPB voegt eraan toe dat in het Latijn het woord magi wordt gebruikt, dat we allen kennen uit het verhaal van de geboorte van Christus en de drie wijzen of magiërs, die zijn ster zagen, de ster van Bethlehem.78

HPB definieert witte magie of goedaardige magie als ‘goddelijke magie, die vrij is van zelfzucht, machtswellust, eerzucht of gewin en er alleen op is gericht goed te doen aan de wereld in het algemeen en aan onze medemensen in het bijzonder. De geringste poging om zijn buitengewone krachten te gebruiken voor de bevrediging van zichzelf maakt deze krachten tot toverij of zwarte magie.’

Witte en zwarte magie hebben natuurlijk niets te maken met iemands huidskleur. In het artikel ‘Praktisch occultisme’ (Lucifer, augustus 1888) schrijft HPB dat ‘het motief en alleen het motief bepaalt of het uitoefenen van macht zwarte en verderfelijke, dan wel witte en goedaardige magie is.’

Het woordenboek geeft aan dat het woord occult is afgeleid van het Latijnse woord occultus, ‘verborgen’. HPB merkt op dat het ware occultisme niet hetzelfde is als de occulte kunsten zoals alchemie, mesmerisme en het ontwikkelen van verschillende psychische krachten. Het ware occultisme, dat in India atmavidya wordt genoemd, wordt door oriëntalisten eenvoudig gedefinieerd als ‘kennis van de ziel’ of ‘ware wijsheid’, maar het betekent veel meer. Iemand die dit pad volgt, wordt ‘een weldadige kracht in de natuur . . . ‘hij leeft niet voor zichzelf maar voor de wereld.’’’ Als het persoonlijke zelfzuchtige zelf wordt gereduceerd ‘tot nul, kan de vereniging met het ‘hogere Zelf’ plaatsvinden. . . . Dan kan de schitterende Augoeides, het goddelijke zelf, in bewuste harmonie resoneren met beide polen van de menselijke entiteit – de mens van gezuiverde materie, en de altijd zuivere spirituele ziel’, en ‘vermengt zich ermee, gaat erin op en wordt voorgoed één ermee.’79

 

 


HPB: Het bijzondere leven en de invloed van Helena Blavatsky, blz. 30-3

© 2008  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag