HPB: Het bijzondere leven en de invloed van Helena Blavatsky / Sylvia Cranston, Carey Williams (research assistent)

bestel boek

Tweede, herziene druk 2008

© 2008  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

      Inhoudsopgave     

 

13 – Nieuwe boeken en nieuwe plaatsen

 

Laat in het voorjaar van 1889, toen de Coues-Collins zaak de kop opstak, vonden meer gebeurtenissen plaats, die gelukkig van een andere aard waren. HPB schreef aan Franse vrienden: ‘Mijn arts verlangt dat ik tenminste veertien dagen rust neem. Ik heb verandering van omgeving nodig.’199 Ze had een uitnodiging gekregen om naar Fontainebleau te komen, niet ver van Parijs. Het aanbod kwam van een Amerikaanse vriendin uit Boston, de vrouw van een senator van de Verenigde Staten, Ida Candler, die daar met haar dochter verbleef. HPB bleef er drie weken.

Kort na aankomst schreef ze in twee opgewekte brieven aan Nadja dat de verandering haar veel goed had gedaan. Toen die in The Path (november 1895) werden opgenomen, merkte de redacteur op dat de brieven lieten zien ‘hoe open Mw. Blavatsky stond voor nieuwe indrukken, zelfs op haar oude dag’. HPB schreef:

Heerlijke lucht, geheel doordrongen van de hars van het dennenbos en opgewarmd door de zon, waaraan ik hele dagen ben blootgesteld, terwijl ik in het prachtige park rondrijd – heeft me doen herleven, heeft me mijn lang verloren kracht teruggegeven. Stel je voor, gisteren kwamen er enkele theosofen uit Londen om me op te zoeken; en dus gingen we allen het kasteel bezoeken. Van de achtenvijftig statiezalen van het paleis, heb ik er vijfenveertig met mijn eigen ongeleende benen bezocht!! Het is meer dan vijf jaar geleden dat ik zoveel heb gelopen!

Ik ben de toegangstreden opgelopen, waar Napoleon I afscheid nam van zijn garde; ik heb de kamers van de arme Marie Antoinette bezocht, haar slaapkamer en de kussens waarop haar verdoemde hoofd rustte; ik heb de balzaal gezien, galerie de François I; en de kamers van de ‘jongedames’ Gabrielle d’Estrée en Diane de Poitiers, en de kamers van Madame de Maintenon zelf, en de satijnen wieg van le petit roi de Rome, allemaal door motten opgevreten; en talrijke andere dingen. De gobelins, het Sèvres-porselein en sommige schilderijen zijn volmaakte wonderen! . . . Ook heb ik mijn vingers op de tafel gelegd waarop de grote Napoleon zijn aftreden tekende. Maar wat me het meest van alles beviel, waren de afbeeldingen geborduurd in zijde par les demoiselles de St. Cyr voor Madame de Maintenon. Ik ben er vreselijk trots op dat ik geheel op eigen kracht het hele paleis ben rondgelopen. Denk je eens in, sinds jouw verblijf in Würzburg heb ik bijna mijn benen verloren; en nu, zie je, kan ik goed lopen. . . .

Maar wat een bomen in dit doyen des forêts! Ik zal dit bos vol leven nooit vergeten. Reusachtige eiken en Schotse sparren en ze hebben allemaal historische namen. Hier ziet men de eiken van Molière, van Richelieu, van Montesquieu, van Mazarin, van Béranger. Ook een eik van Henri III en twee enorme zevenhonderd jaar oude bomen des deux frères Faramonds. Ik heb eenvoudig hele dagen in het bos gewoond. Ze hebben me er in een rolstoel heengebracht of in een landauer heengereden. Het is hier zo mooi, ik voelde geen enkele behoefte om de tentoonstelling te gaan zien.

Onlangs ging een Franse theosoof, Jean-Paul Guignette, naar Fontainebleau om oude documenten te onderzoeken, om te zien wat hij kon vinden over het bezoek van HPB. Hij vond een notitie in L’Abeille de Fontainebleau, dat de aankomsten in het hotel aangaf: Mw. Candler en haar dochter kwamen op 7 juni 1889 aan in het Hôtel de la Ville de Lyons et de Londres; Mw. Blavatsky op 5 juli en Annie Besant op 15 juli. Hij vond ook prachtige oude foto’s van het hotel en de tuinen.200

Het bezoek aan Fontainebleau was in de theosofische geschiedenis niet opmerkelijk omdat HPB erheen ging voor een verandering van omgeving, in een bepaald hotel sliep of het beroemde paleis bezocht, maar vooral omdat ze daar het grootste deel van De Stem van de Stilte schreef. Misschien droeg de ontsnapping aan de mistige, vervuilde atmosfeer van Londen ertoe bij om dit kostbare werk te schrijven.

Mw. Besant maakte melding van haar bezoek aan Fontainebleau in haar autobiografie, waar ze het ontstaan van de Stem beschrijft:

Ik werd naar Parijs weggeroepen om met Herbert Burrows het grote arbeidscongres bij te wonen, dat daar van 15 tot 20 juli werd gehouden, en bracht een dag of twee door in Fontainebleau bij Blavatsky, die voor een paar weken rust naar het buitenland was gegaan. Daar vond ik haar bezig met het vertalen van de prachtige fragmenten uit ‘Het boek van de gulden voorschriften’, dat nu algemeen bekendstaat onder de naam De Stem van de Stilte. Ze heeft het snel geschreven, zonder enige tastbare kopij voor zich; ’s avonds liet ze het me hardop lezen om te zien of het ‘Engels aanvaardbaar was’. Herbert Burrows was daar en Mw. Candler, een loyale Amerikaanse theosofe; en we zaten om HPB heen terwijl ik las. De vertaling was in volmaakt en prachtig Engels, vloeiend en muzikaal; we konden maar een paar woorden vinden om te veranderen en ze keek naar ons als een verrast kind, verwonderd over onze lof – lof die ieder met literair gevoel, die dat voortreffelijke gedicht zou lezen, zou onderschrijven.201

In de hoofdstukken over Tibet in deze biografie, hebben oosterse geleerden getuigenis afgelegd van de echtheid van De Stem van de Stilte. Vooraanstaande personen in het Westen hebben dit boek ook op prijs gesteld. Lord Alfred Tennyson, hofdichter van Engeland, zou dit gedicht kort voor zijn dood hebben gelezen.202 HPB gaf het volgende commentaar op een van de laatste gedichten van Tennyson: ‘Het lijkt erop dat Lord Tennyson theosofische boeken heeft gelezen, of door dezelfde grootse waarheden wordt geïnspireerd die ons inspireren.’203

In zijn beroemde Gifford-lezingen, The Varieties of Religious Experience, citeert William James een aantal passages uit De Stem van de Stilte en suggereert: ‘Er bestaat een grensgebied van de geest waar deze dingen rondspoken; en influisteringen daarvan vermengen zich met de werkingen van ons begripsvermogen, zoals de wateren van de oneindige oceaan hun golven zenden om te breken op de kiezelstenen die aan onze kusten liggen.’ Hier zijn de passages:

Hij die de stem van Nada, ‘het geluidloze geluid’, zou willen horen en begrijpen, moet de aard van dharana* leren kennen. . . . Als zijn vorm hem onwerkelijk voorkomt, zoals bij het ontwaken alle vormen die hij in dromen ziet; als hij heeft opgehouden het vele te horen, kan hij het ENE onderscheiden – de innerlijke klank die de uiterlijke doodt. . . . Want dan zal de ziel horen en zich herinneren. En dan zal tot het innerlijke oor spreken – de stem van de stilte. . . . En nu is uw zelf verloren in het zelf, uzelf in uzelf, opgegaan in dat zelf waaruit u eens bent uitgestraald. . . . Zie! U bent het licht geworden, u bent de klank geworden, u bent uw meester en uw god. U bent zelf het voorwerp van uw zoeken: de ononderbroken stem die door de eeuwigheid weerklinkt, vrij van verandering, vrij van zonde, de zeven klanken in één, de stem van de stilte.

*Dharana is de intense en volkomen concentratie van het denken op een of ander innerlijk onderwerp, waarbij alles wat tot het uiterlijke heelal of de wereld van de zinnen behoort, volkomen wordt losgelaten. (HPB)

Er is een zin die voorafgaat aan de woorden ‘Zie! U bent het licht geworden’, die James wegliet en die zou hebben geholpen de rest van zijn keuze te begrijpen:

En nu, rust onder de bodhiboom, die de volmaaktheid van alle kennis is, want weet, u bent de meester van samadhi – de staat van volmaakt inzicht.204

Een passage die James in het bijzonder schijnt te hebben aangesproken, is deze, die is gericht tot een volgeling: ‘U moet leren uw lichaam van uw bewustzijn te scheiden . . . en in het eeuwige te leven’,205 want in de alinea die volgt op zijn selecties uit De Stem, merkt hij op (cursivering toegevoegd):

De leer . . . dat de eeuwigheid tijdloos is, dat onze ‘onsterfelijkheid’, als we in het eeuwige leven, niet zozeer de toekomst is dan wel wat reeds nu en hier is – die we tegenwoordig zo vaak uitgedrukt vinden in bepaalde filosofische kringen – vindt haar steun in een ‘heel juist’ of een ‘amen’, dat naar boven komt drijven uit dat geheimzinnige diepere niveau. We herkennen de wachtwoorden tot het mystieke gebied als we ze horen, maar we kunnen ze niet zelf gebruiken; alleen dit heeft het beheer over ‘het oerwachtwoord’.206

Een andere westerling die belangstelling toonde voor de Stem, is een vooraanstaande Britse boeddhist, Dennis Lingwood, die het best bekend staat als Bhikshu Samgharakshita. Hij heeft Pali gestudeerd en was goed thuis in zowel theravada- als mahayana-boeddhisme. In de jaren vijftig hield Lingwood een lezing over De Stem van de Stilte aan het Indian Institute of World Culture, een van de vijf die hij daar gaf. De eerste vier werden gepubliceerd als A Survey of Buddhism, waarbij een recensent deze begroette als de belangrijkste gebeurtenis van het vijfentwintighonderdste Boeddha-Jayanti-Jaar. De vijfde, Paradox and Poetry in The Voice of the Silence, werd als boekje uitgegeven. Een gedeelte ervan luidt:

Hoewel De Stem van de Stilte er geen aanspraak op maakt van een boeddha afkomstig te zijn, lijkt het type tekst niettemin eerder op een sutra dan op een sastra. . . . Het tracht meer te inspireren dan te instrueren, doet meer een beroep op het hart dan op het hoofd. Volgens de classificatie van De Quincey behoort het boek niet tot de informatieliteratuur, waarvan het doel is kennis te vermeerderen, maar eerder tot de krachtliteratuur, waarvan het doel is te ontroeren. Zo belangrijk is het om duidelijk het verschil te zien, niet alleen tussen de verschillende gevolgen die ze zouden teweegbrengen en de organen waarop ze zouden moeten inwerken, dat in De Stem van de Stilte de discipel aan het eerste begin van zijn zoektocht wordt aangemaand: ‘Leer vooral verschil te zien tussen verstandelijke kennis en zielenwijsheid, tussen de ‘leer van het oog’ en die van het ‘hart’. . . .’

We moeten [echter] op onze hoede zijn tegen de veel voorkomende fout om te veronderstellen dat met het mystieke iets irrationeels en onlogisch wordt bedoeld. Zoals T.S. Eliot cynisch opmerkt: voordat men het intellect kan overstijgen, moet men eerst een intellect hebben.

Maar intussen blijft het communicatieprobleem bestaan. Hoe is het mogelijk de aard van samadhi mee te delen aan iemand die er geen persoonlijke ervaring mee heeft, als de taal, het belangrijkste communicatiemiddel, wordt afgeleid van juist die ervaringsniveaus, die in samadhi worden overstegen? Natuurlijk lossen bepaalde Zen-meesters het probleem op hun eigen manier op door te proberen het geheel zonder taal te stellen. De traditionele boeddhistische oplossing van het probleem is veel minder drastisch. Eén groep sutra’s stelt zijn vertrouwen hoofdzakelijk in de methode van de systematische paradox. Een andere groep . . . neemt haar toevlucht tot de dichtkunst, vooral in de hoogontwikkelde vorm van de kosmische mythe. De Stem van de Stilte is waarschijnlijk uniek in zijn gebruik van een combinatie van beide methoden, een procedure die ongetwijfeld een grote rol speelt bij de buitengewone doeltreffendheid van deze kleine verhandeling om de sluimerende zielenwijsheid van de bevoegde discipel te doen ontwaken.207

* * *

Nadat ze Fontainebleau had verlaten, werd HPB door Ida Candler overgehaald om naar de kust te gaan voor wat zeelucht. Zo brachten ze twee weken door op het eiland Jersey voor de Franse kust. HPB schreef aan Nadja: ‘Wel, oude kameraad, ik maak gebruik van een ogenblik tussen het werk door, dat me eenvoudig verstikt na mijn traagheid en luiheid in Fontainebleau; en ik schrijf je in bed, ondanks het feit dat ik helemaal goed ben. De dokter heeft me uit voorzorg daarheen verwezen, omdat mijn knieën de laatste tijd een beetje pijn doen.’208

Het werk waarnaar ze verwijst, betreft de volgende uitgave van Lucifer. George Mead bericht: ‘Ik kwam pas begin augustus 1889 permanent bij HPB werken. Ze was toen in Jersey, en de kopij en proeven van Lucifer werden druk over en weer gebracht, vergezeld van een oneindige hoeveelheid karakteristieke aantekeningen en telegrammen. Ik had slechts tijd gehad om twee boeken te recenseren toen er een dringend telegram van HPB kwam en ik op weg ging naar Jersey.’

Een van de taken die ze Mead gaf, was het doorlezen van het manuscript van De Stem, waarvan hij tot dat moment niet wist dat het in voorbereiding was. Hij bericht:

Ik zei haar dat het het meest grootse in onze hele theosofische literatuur was; en in tegenstelling tot mijn gewoonte, probeerde ik in woorden iets van het enthousiasme uit te drukken dat ik voelde. . . . HPB was niet tevreden met haar werk en gaf uitdrukking aan grote bezorgdheid dat ze in haar vertaling er niet in was geslaagd recht te doen aan het origineel. . . . Dit was een van haar voornaamste karaktertrekken. Ze was nooit zeker van haar eigen literaire werk en luisterde opgewekt naar alle kritiek, zelfs van personen die hun mond hadden moeten houden. Vreemd genoeg was ze altijd het meest bezorgd over haar beste artikelen en werken, en had ze het meeste vertrouwen in haar polemische geschriften.209 . . . de verfrissende levendige sfeer en de werkelijkheid waarmee ze haar grote uiteenzettingen inkleedde – dit alles leidde volgens mij tot haar duurzame reputatie. Ze was een reus onder stervelingen; . . . onze reus was ruw zoals alle reuzen, maar als men fundamenten legt, zijn reuzen noodzakelijk; en als ze zich bewegen, kunnen reuzen niet anders doen dan de afgodsbeelden in de heilige plaatsen van dwergen omvergooien.

Terwijl HPB uit Londen weg was, werd haar Sleutel tot de Theosofie uitgegeven. Na terugkomst zond ze een exemplaar aan William Stead. ‘Ik vraag je niet het te bespreken, maar om het te lezen,’ zei ze hem, ‘want je zult dit boek tenminste begrijpen [omdat] er geen metafysica in voorkomt. Oscar Wilde gaf me zijn erewoord dat hij er een recensie van zou maken – daar kom ik niet ver mee, en het kan me ook niet schelen. Waar ik wel om geef, is dat je het zult lezen; want dan zul je er de hele waarheid over weten.’210

De Sleutel heeft de vorm van een dialoog tussen een belangstellende en een theosoof. In het voorwoord wordt verklaard:

Het doel van dit boek wordt door zijn titel nauwkeurig weergegeven . . . Het is geen volledig en alomvattend handboek over theosofie, maar alleen een sleutel die de deur ontsluit naar een diepere studie. Het schetst de hoofdlijnen van de wijsheid-religie en verklaart de grondbeginselen daarvan; het weerlegt tegelijk de verschillende bezwaren die de westerse onderzoeker meestal opwerpt en probeert onbekende begrippen in een zo eenvoudig mogelijke vorm en zo duidelijk mogelijke taal te kleden.

Dat het erin zou slagen de theosofie begrijpelijk te maken zonder mentale inspanning van de kant van de lezer, zou te veel verwacht zijn . . . Voor hen die mentaal lui of afgestompt zijn, moet de theosofie een raadsel blijven; want zowel in de mentale als in de spirituele wereld moet iedereen door eigen inspanning vooruitkomen. De schrijfster kan niet voor de lezer denken en die zou ook niet beter af zijn als zo’n plaatsvervangend denken mogelijk was.

Onderwerpen die worden behandeld, zijn onder andere de aard van de bewustzijnstoestanden na de dood, het mysterie van de geest, de zevenvoudige aard van de mens en de kosmos, en reïncarnatie en karma. Verschillende gedeelten bespreken de sociale problemen van onze tijd en de oplossingen die door de theosofische filosofie worden geboden. Een deel betreft het onderwijs aan kinderen en jonge volwassenen. Het onderwerp wordt ingeleid als de belangstellende opmerkt:

Een van de krachtigste argumenten voor de ontoereikendheid van de bestaande vormen van religie in het Westen, en tot op zekere hoogte ook van de materialistische filosofie die nu zo populair is, maar die u als een troosteloze gruwel schijnt te zien, is de grote en rampzalige ellende die er ontegenzeglijk bestaat, vooral in onze grote steden. Maar u moet toch toegeven dat er veel is en wordt gedaan om deze toestand te verhelpen, door uitbreiding van het onderwijs en verspreiding van kennis.

De theosoof antwoordt:

U heeft een onderwerp aangesneden dat ons theosofen zeer ter harte gaat en ik wil graag zeggen wat ik op mijn hart heb. Ik ben het helemaal ermee eens dat het voor een klein kind dat in de sloppen wordt grootgebracht waar het alleen de goot als speelterrein heeft, en dat voortdurend is omgeven door ruwe taal en daden, een groot voordeel is als het in een lichte en schone klas wordt geplaatst met platen aan de muur en vaak met bloemen opgevrolijkt. Daar wordt het geleerd schoon, vriendelijk en ordelijk te zijn; het leert er zingen en spelen; er is speelgoed dat zijn intelligentie doet ontwaken; het leert handig met zijn vingers te zijn; er wordt met een glimlach in plaats van met afkeuring tegen hem gesproken; het wordt vriendelijk terechtgewezen of vermaand, in plaats van uitgescholden. Dit alles maakt de kinderen menselijker, stimuleert hun brein en maakt ze ontvankelijk voor intellectuele en morele invloeden. De scholen zijn niet allemaal wat ze zouden kunnen en moeten zijn; maar in vergelijking met hun ouderlijk huis zijn ze een paradijs en langzaam aan ondervindt hun huis de weerslag ervan. Maar al geldt dit voor vele kostscholen, toch verdient uw stelsel de strengste afkeuring. . . .

In antwoord op de vraag, ‘Wat is het werkelijke doel van het huidige onderwijs?’ vraagt HPB:

Is het de ontwikkeling van het verstand in de goede richting; de onterfde en ongelukkige mensen te leren de last van het leven (hun door karma toebedeeld) moedig te dragen; hun wil sterker te maken; hun liefde voor de medemens en het gevoel van onderlinge afhankelijkheid en broederschap bij te brengen; om zo het karakter te oefenen en te vormen voor de praktijk van het leven? Niets daarvan. . . . Elke jongen en jongeman, ja heel de jongere generatie van onderwijzers zal antwoorden: ‘Het doel van het moderne onderwijs is slagen voor examens’, een stelsel dat niet een goede wedijver bevordert, maar dat jaloezie en afgunst en bijna haat kweekt onder de jongeren, en daardoor worden ze getraind voor een leven van wrede zelfzucht en de strijd om eer en salaris in plaats van welwillendheid.

En wat betekenen die examens – de schrik van de moderne jeugd? Ze zijn niet meer dan een methode om te classificeren, waardoor men een overzicht krijgt van de resultaten van uw schoolonderwijs. . . . Nu leert de ‘wetenschap’ dat het verstand het gevolg is van de mechanische wisselwerking van de hersenstof; het is daarom niet meer dan logisch dat het moderne onderwijs vrijwel geheel mechanisch is – een soort automaat voor het vervaardigen van intellect per ton. Men behoeft slechts weinig ervaring met examens te hebben om te zien dat de ontwikkeling waarvan ze blijk geven, neerkomt op een oefening van het fysieke geheugen, en vroeg of laat zullen al uw scholen tot dat peil afzakken. Een echte, gezonde ontwikkeling van het denk- en onderscheidingsvermogen is eenvoudig onmogelijk, omdat alles moet worden beoordeeld aan de hand van de resultaten van de vergelijkende examens.

Toen haar verder werd gevraagd, ‘Wat zou u dan willen?’ antwoordde HPB:

Als we geld hadden, zouden we scholen stichten . . . waar kinderen vooral zelfvertrouwen wordt geleerd, liefde voor alle mensen, altruïsme, onderlinge verdraagzaamheid en in de allereerste plaats zelfstandig en logisch denken. We zouden het zuiver mechanische geheugenwerk tot een volstrekt minimum terugbrengen en die tijd besteden aan de ontwikkeling en oefening van de innerlijke zintuigen, vermogens en latente capaciteiten. We zouden ernaar streven ieder kind als een eenheid te behandelen en het zo opvoeden, dat zijn vermogens zich op de meest harmonische en gelijkmatige wijze ontplooien, zodat zijn bijzondere aanleg zich volledig en natuurlijk ontwikkelt. We zouden ons richten op het vormen van vrije mannen en vrouwen, intellectueel vrij, moreel vrij, in alle opzichten onbevooroordeeld en bovenal onbaatzuchtig. En we geloven dat veel hiervan, zo niet alles, zou kunnen worden bereikt door een juiste en echt theosofische opvoeding.211

Nadat ze in De Sleutel tot de Theosofie de aandacht had gevestigd op diverse sociale behoeften van die tijd, verbreedde Blavatsky het terrein van haar onderzoek in haar redactionele artikelen in Lucifer en in artikelen zoals ‘De vloedgolf’, ‘De ondergang van idealen’, ‘De cyclus gaat verder’, ‘Vooruitgang en cultuur’ en ‘Beschaving, de dood van kunst en schoonheid’.

 

 


HPB: Het bijzondere leven en de invloed van Helena Blavatsky, blz. 379-86

© 2008  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag