HPB: Het bijzondere leven en de invloed van Helena Blavatsky / Sylvia Cranston, Carey Williams (research assistent)

bestel boek

Tweede, herziene druk 2008

© 2008  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

      Inhoudsopgave     

 

5 – Een ontmoeting met HPB

 

Charles Johnston, een jonge Ier, bezocht HPB toen ze in Maycott woonde. Hij was een van de stichters van de Theosophical Society in Dublin, waartoe William Butler Yeats en andere Ierse schrijvers behoorden. Tegenwoordig is Johnston het meest bekend door zijn geïnspireerde vertalingen van enkele klassieke hindoe-werken.90 Hij had Sanskriet geleerd toen hij zich voorbereidde op een opdracht als ambtenaar van het Indiase bestuur; en nadat hij uit India was teruggekeerd, onderwees hij het in Londen. Zijn boek over deze oude taal werd geprezen door de oriëntalist Max Müller. Rond de eeuwwisseling en vele jaren daarna woonde Johnston in de stad New York, waar hij actief werkte in de theosofische beweging en geschiedenis onderwees aan Columbia University.

Hier volgt in verkorte vorm zijn onderhoud met HPB:

Ik ontmoette de dierbare oude ‘HPB’, zoals ze zich door al haar vrienden liet noemen, in het voorjaar van 1887. Enkele van haar leerlingen hadden een mooi huis in Norwood gehuurd, waar het enorme glazen schip en de twee torens van het Crystal Palace schitterden boven een doolhof van straten en huizenblokken. Het was Londen op zijn best – dus een vuile boel.

HPB was juist haar dagtaak aan het afmaken. Eerst zag ik haar golvende haar terwijl ze zich omkeerde, dan haar prachtige indringende ogen, toen ze me verwelkomde: ‘Mijn beste kerel! Ik ben zo blij je te zien! Kom binnen en laten we ergens over praten! Je bent net op tijd voor de thee!’ Toen klonk er een doordringende roep om ‘Louise’, en haar Zwitserse dienstmeisje verscheen om een stortvloed van aanwijzingen in het Frans aan te horen.

Toen we ongestoord alleen waren, vertelde ze me een aardig verhaal over de toewijding van Louise. HPB was ergens in België, denk ik, afgesneden van haar bron van inkomsten en ze had het enige tijd nogal krap. Een rijke heer kwam de beroemde Russische heks opzoeken en gaf haar dienstmeisje een royale fooi. Zodra hij weg was, verscheen Louise en al blozend verontschuldigde ze zich: ‘Hopelijk is mevrouw niet beledigd’, stamelde ze, ‘maar ik heb geen geld nodig’; en ze probeerde de gift aan haar meesteres te geven.

Door de komst van Louise werd het verhaal afgekapt en HPB ging met een grappige, komische glimlach over op een ander onderwerp: ‘Natuurlijk heb je het rapport van de SPR gelezen? – de Vereniging voor spookachtig onderzoek – en weet je dat ik een Russische spion ben en de kampioen-bedriegster van de eeuw?’

Ja, ik had het rapport gelezen. Maar ik kende de inhoud al. Ik was bij de bijeenkomst toen het voor het eerst werd gelezen, twee jaar geleden. Maar voor zover ik kon zien, had [Hodgson] nooit werkelijk een occult verschijnsel onderzocht; hij had eenvoudig vage en verwarde herinneringen daarover bij ongeïnteresseerde getuigen onderzocht. [Myers] kwam na de bijeenkomst naar ons toe en vroeg me glimlachend wat ik van het rapport dacht. Ik antwoordde dat het het meest onrechtvaardige en eenzijdige stuk was waarvan ik ooit had gehoord; en dat als ik niet al lid van de Society was geweest, ik het zou zijn geworden op basis van die aanval. Hij wierp me een ziekelijke glimlach toe en liep door.

‘Het grappige bij onderzoekers van de SPR is’, zei ik, ‘dat ze voor zichzelf hebben bewezen dat de meeste van deze magische krachten precies zijn wat jij hebt gezegd dat ze zijn; en ze schijnen jouw lering over het astrale licht voor het grootste deel te hebben overgenomen, om niet te zeggen gestolen. Neem bijvoorbeeld dat waarmee het meest de draak is gestoken: de reizen van adepten en hun leerlingen in hun astrale lichaam; je weet hoe sarcastisch ze zijn over de arme Damodar en zijn reizen in zijn astrale lichaam van het ene deel van India naar het andere, en zelfs van India naar Londen. Wel, ze hebben zelf een volkomen betrouwbaar bewijs van precies hetzelfde. Ik ken iemand in hun commissie, een professor in de natuurkunde, die gedachteoverdracht heeft ontdekt en de eerste experimenten daarmee deed. Hij heeft me een aantal van hun niet gepubliceerde verhandelingen laten zien en daaronder was een verslag van precies zulke astrale reizen die volledig bewust waren gemaakt. Ik denk dat de astrale reiziger een jonge doctor was, maar dat is een detail. Het punt is dat hij een dagboek bijhield van zijn bezoeken, en een aantekening ervan werd ook bewaard door de persoon die hij bezocht, en de twee stemmen volledig overeen. Ze hebben de hele zaak geverifieerd en afgedrukt en toch, als jij precies hetzelfde beweert, noemen ze jou een bedrieger. Waarom?’

‘Ze zullen nooit veel uitrichten. Ze zijn veel te materieel bezig’, zei HPB, ‘en ze zijn veel te bang. Dat was de geheime reden waardoor ze zich tegen me keerden. Ze waren bang dat ze een storm zouden teweegbrengen als ze zeiden dat onze verschijnselen echt waren. Denk je eens in wat dat zou hebben betekend! Nou, het zou de moderne wetenschap praktisch aan onze mahatma’s hebben overgeleverd en aan alles wat ik heb verkondigd over de bewoners van de occulte wereld en hun geweldige vermogens.’

Als ik ooit echt ontzag en eerbied in een menselijk gezicht heb gezien, dan was het in het hare toen ze over haar eigen meester sprak. Ik vroeg haar iets over zijn leeftijd. Ze antwoordde: ‘Mijn beste, dat kan ik je niet precies vertellen, want dat weet ik niet. Maar ik zal je dit vertellen. Ik heb hem voor het eerst ontmoet toen ik twintig was – in 1851. Hij was toen in de kracht van zijn leven. Ik ben nu een oude vrouw, maar hij is geen dag verouderd. Dat is alles wat ik kan zeggen. Je kunt je eigen conclusies trekken.’

Toen vertelde ze me iets over andere meesters en adepten die ze had gekend – want ze maakte een onderscheid, in de zin dat de adepten de kapiteins van de occulte wereld zijn en de meesters de generaals. Ze had adepten van veel rassen gekend, uit Noord- en Zuid-India, Tibet, Perzië, China, Egypte; uit verschillende Europese landen: Griekenland, Hongarije, Italië, Engeland; van bepaalde rassen in Zuid-Amerika, waar volgens haar een loge van adepten was.

‘De Spaanse conquistadores troffen deze traditie aan’, zei ze, ‘de gouden stad van Manoah of El Dorado. Het ras is verwant aan de oude Egyptenaren en de adepten hebben nog steeds het geheim van hun woonplaats ongeschonden bewaard. Er zijn bepaalde leden van de loges die van centrum naar centrum gaan en de verbindingslijnen daartussen openhouden. Maar ze zijn altijd verbonden op andere manieren.’

‘In hun astrale lichamen?’ ‘Ja’, antwoordde ze, ‘en op andere nog hogere manieren. Ze hebben een gemeenschappelijk leven en een gemeenschappelijke kracht. Naarmate ze in spiritualiteit groeien, komen ze boven de verschillen in ras te staan, en gaan op in onze mensheid als geheel. De reeks is ononderbroken. Adepten zijn een noodzaak in en boven de natuur. Ze vormen de schakels tussen mensen en de goden; deze ‘goden’ zijn de zielen van grote adepten en meesters van vroegere rassen en eeuwen, enz., tot op de drempel van nirvana. De continuïteit is niet verbroken.’

‘Wat doen ze?’

‘Je zou het nauwelijks begrijpen, tenzij je een adept was. Maar ze houden het spirituele leven van de mensheid in stand.’

‘Hoe leiden de adepten de zielen van de mensen?’

‘Op veel manieren, maar voornamelijk door hun zielen direct te onderwijzen, in de spirituele wereld. Dat is moeilijk voor je te begrijpen. Maar dit is heel begrijpelijk: Op geregelde tijden proberen ze de wereld als geheel een juist begrip van spirituele dingen te geven. Eén van hen komt naar voren om de massa te onderwijzen en gaat de overlevering in als de stichter van een religie. Krishna was zo’n meester; evenals Zarathoestra; en ook Boeddha en Sankaracharya, de grote wijze van Zuid-India. En de Nazarener [Jezus] was er een.’

‘Hebben de adepten geheime optekeningen van zijn leven?’

‘Dat moeten ze wel hebben’, antwoordde ze, ‘want ze hebben verslagen van het leven van alle ingewijden. Ik was eens met mijn meester in een grote grottempel in het Himalayagebergte. Er waren daar veel standbeelden van adepten; hij wees op een ervan en zei: ‘Dit is degene die jullie Jezus noemen. We rekenen hem tot een van de grootsten onder ons.’

‘Maar dat is niet het enige werk van de adepten. Voor veel kortere perioden zenden ze een boodschapper uit die probeert de wereld te onderwijzen. Zulke perioden komen in het laatste kwart van elke eeuw en de Theosophical Society vertegenwoordigt hun werk voor dit tijdperk.’

‘Hoe komt dit de mensheid ten goede?’

‘Welk voordeel heeft het voor jou als je de wetten van het leven kent? Helpt het je niet om aan ziekte en dood te ontsnappen? Wel, er is een ziekte van de ziel en een zielendood. Alleen de ware lering van het leven kan die genezen. De dogmatische kerken, met hun hel en verdoemenis, hun metalen* hemel en hun vuur en zwavel, hebben het bijna onmogelijk gemaakt voor denkende mensen om in de onsterfelijkheid van de ziel te geloven. En als ze niet in een leven na de dood geloven, dan hebben ze geen leven na de dood. Dat is de wet.’

*Straten bedekt met goud.

‘Hoe is het mogelijk dat wat de mensen geloven invloed op hen heeft? Ofwel deze is er of deze is er niet, ongeacht wat men gelooft.’

‘Hun geloof heeft op de volgende manier invloed op hen. Hun leven na de dood wordt gevormd door hun aspiraties en spirituele ontwikkeling; en deze ontplooien zich in de spirituele wereld. Overeenkomstig die groei van elk [in onze wereld], zal zijn leven na de dood zijn. Het is de aanvulling van zijn leven hier. Alle niet bevredigde spirituele verlangens, alle verlangens naar een hoger leven, alle aspiraties en dromen over edele dingen, komen tot bloei in het spirituele leven; en de ziel heeft zijn dag, want het leven op aarde is zijn nacht. Maar als je geen aspiraties hebt, geen hogere verlangens, geen geloof in een leven na de dood, dan is er niets waaruit je spirituele leven zou kunnen bestaan; je ziel is onbeschreven.’

‘Wat gebeurt er dan met je?’

‘Je reïncarneert onmiddellijk, bijna zonder tussenpoos en zonder tot bewustzijn te komen in de andere wereld.’

‘Wat onderwijzen jullie nog meer, als theosofen?’

‘Wel, meneer! Ik wordt deze avond streng verhoord, lijkt het wel’, antwoordde ze met een glimlach. ‘We onderwijzen iets dat heel oud is en toch moet worden onderwezen. We onderwijzen universele broederschap.’

‘Laten we niet vaag en algemeen worden. Vertel me precies wat je daarmee bedoelt.’

‘Laat ik een concreet geval nemen’, zei ze. ‘Neem bijvoorbeeld de Engelsen. Wat zijn ze wreed! Wat behandelen ze mijn arme hindoes slecht!’

‘Ik heb altijd begrepen dat ze op materieel gebied heel wat voor India hadden gedaan’, wierp ik tegen.

‘Maar wat is het nut van materieel voordeel als je de hele tijd wordt veracht en moreel wordt vertrapt? Als je idealen van nationale eer en roem in de modder worden getrapt en men je de hele tijd laat voelen dat je een minderwaardig ras bent – een lagere orde van stervelingen – varkens, noemen de Engelsen hen en ze geloven het oprecht. Wel, precies het tegenovergestelde is universele broederschap. Geen enkele hoeveelheid materieel voordeel kan opwegen tegen het krenken van hun zielen en het vernietigen van hun idealen. Bovendien is er een andere kant aan de zaak, waar wij als theosofen altijd op wijzen. Er zijn in werkelijkheid geen ‘inferieure rassen’, want allen zijn één in onze gemeenschappelijke mensheid; en omdat we allen incarnaties hebben gehad in elk van deze rassen, zouden we broederlijker tegenover hen moeten zijn. Ze zijn onze beschermelingen die aan ons zijn toevertrouwd; en wat doen we? We vallen hun land binnen en schieten hen neer voor hun eigen huis; we verkrachten hun vrouwen en roven hun goederen en dan keren we ons met schoonschijnende hypocrisie van hen af en zeggen dat we het voor hun bestwil doen. Maar er is een rechtvaardige wet, ‘de valse tong is gedoemd door zijn leugen; de rover rooft om het eens terug te geven. U zult niet tevoorschijn komen voordat u de allerlaatste cent heeft terugbetaald.’’

‘De adepten hebben dus jou uitgezonden om dat te onderwijzen?’

‘Ja, dat en andere zaken – dingen die heel belangrijk zijn en die binnenkort nog veel belangrijker zullen zijn. Er is het gevaar van de zwarte magie, waarop de wereld en vooral Amerika zo snel mogelijk afstormt. Alleen een brede kennis van de werkelijke psychische en spirituele aard van de mens kan de mensheid tegen ernstige gevaren beschermen.’

‘Heksenverhalen in deze zogenaamde negentiende eeuw, in deze verlichte eeuw?’

‘Ja, meneer! Heksenverhalen in deze verlichte eeuw! En let op mijn woorden! Je zult heksenverhalen krijgen waarvan zelfs de middeleeuwen niet hebben gedroomd. Hele landen zullen onwetend afglijden in zwarte magie,* ongetwijfeld met goede bedoelingen, maar niettemin zullen ze daardoor de weg naar de hel banen! Zie je de enorme gevaren niet die verborgen liggen in hypnotisme? Hypnotisme en suggestie zijn grote en gevaarlijke krachten, juist omdat het slachtoffer nooit weet wanneer hij eraan is onderworpen; zijn wil wordt hem ontstolen. Deze dingen worden misschien begonnen met goede motieven en goede bedoelingen. Maar ik ben een oude vrouw en ik heb veel van het menselijk leven in veel landen gezien, en ik wens met heel mijn hart dat ik kon geloven dat men deze krachten alleen ten goede zou gebruiken! Als je zou kunnen voorzien wat ik voorzie, dan zou je met hart en ziel de lering van universele broederschap gaan verspreiden. Die vormt de enige bescherming!’

*Men zegt dat Hitler en de belangrijkste nazi’s de zwarte kunst gebruikten bij het uitvoeren van het beleid van het Derde Rijk; de Chinese communisten deden iets dergelijks. Hypnotische hersenspoeling is een veel voorkomende praktijk.

‘Hoe zal die de mensen beschermen tegen hypnotisme?’

‘Door de harten van de mensen die het zouden misbruiken, te zuiveren. En universele broederschap berust op de gemeenschappelijke ziel. Omdat er één ziel is, gemeenschappelijk aan alle mensen, is broederschap of zelfs onderling begrip mogelijk. Breng de mensen ertoe daarin vertrouwen te stellen, en ze zullen veilig zijn. Er is in ieder mens een goddelijke kracht die zijn leven dient te beheersen en die door niemand ten kwade kan worden beïnvloed, zelfs niet door de grootste tovenaar. Laat de mensen hun leven onder de leiding hiervan stellen en ze zullen niets van mens of duivel te vrezen hebben.’

‘En nu mijn beste, het wordt laat en ik word slaperig. Ik moet je dus goedenacht zeggen!’

En de Oude Dame stuurde me weg met die grootse manier van doen van haar die haar nooit verliet, want deze was een deel van haar. Ze was de meest volmaakte aristocrate die ik ooit heb gekend!’91

 

 


HPB: Het bijzondere leven en de invloed van Helena Blavatsky, blz. 320-4

© 2008  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag