Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

2. Supplement

28 januari 1941

Wie zijn de goden?

GdeP – We zijn nu aangekomen bij het onderwerp: de goden. Wie zijn de goden? We gebruiken dat trefwoord als een substituut voor veel verschillende woorden die HPB gebruikte. Zij noemt ze soms adems, dan weer kosmische geesten; ook wel dhyani-chohans, een woord dat de hele verscheidenheid van dhyani-chohans omvat, niet alleen de drie dhyani-chohanische rijken boven het mensenrijk, gerekend als drie in getal omdat ze behoren tot onze keten, maar ik bedoel al die andere, nog hogere dhyani-chohanische hiërarchieën buiten deze drie die tot onze keten behoren en hoger staan dan de mens. Ze zijn in feite de geëvolueerde of volkomen ontwikkelde monaden uit vroegere kosmische manvantara’s, en in hun jiva of jiva’s, in hun leven, leven we, bewegen we ons en hebben we ons bestaan; evenals de entiteiten, de monaden van de cellen van mijn lichaam of van uw lichaam, nu in mij leven, zich bewegen en hun bestaan hebben. Ik ben voor hen een god.

De halfgoden behoren, voor zover het deze keten van ons mensen betreft, tot het middelste van de drie dhyan-chohanische rijken net boven ons. Het dhyan-chohanische rijk direct boven ons, het derde of laagste van de dhyan-chohanische rijken van deze keten, is de eerstvolgende stap boven de mensheid. De mahatma’s gaan dit rijk juist binnen. De hogere mahatma’s behoren tot dit laagste dhyan-chohanische rijk. De halfgoden vormen het tussenliggende van deze drie rijken, en de volledig geëvolueerde of kosmische boeddha’s zijn de hoogste van de drie rijken boven ons op onze keten. Dan zijn er natuurlijk, zoals gezegd, de kosmische geesten of de dhyan-chohans van het hele zonnestelsel. De zonnelogoi zijn hoogontwikkelde dhyan-chohans. Maar er zijn ook dhyan-chohans of ah-hi of adems of kosmische geesten met een galactisch bereik, dat wil zeggen nog hogere reeksen.

Wanneer we dus spreken over ‘goden’, is dat een algemene term die naar al deze reeksen kosmische geesten boven de mens verwijst, die beginnen bij de laagste van de drie dhyan-chohanische rijken op onze bol, of beter gezegd keten, en opklimmen via het zonnestelsel tot in de melkweg en zelfs nog verder. Zij die nog verder zijn noem ik altijd supergoden, supergoddelijk.

De halfgoden behoren dus tot het tussenliggende rijk van dhyan-chohans van onze eigen keten, direct boven de mens. De meesters en grootste mahatma’s vormen de laagste van deze drie dhyan-chohanische rijken boven de mens. Het hoogste van deze drie dhyan-chohanische rijken boven de mens, met andere woorden van rijken die tot onze eigen keten behoren, zijn de volledig geëvolueerde boeddha’s van onze keten, maar deze moeten niet met de manushya-boeddha’s of menselijke boeddha’s worden verward.

Wij hebben het gevoel verloren dat de goden altijd bij ons zijn, dat we in hun nabijheid wandelen. Maar dit verlies van een heel mooi en heilig gevoel van de nabijheid van godheden om ons heen moet men niet verwarren met wat de uitdrukking ‘persoonlijke god’ inhoudt. Deze uitdrukking heeft maar één beperkte betekenis. Een god als die van de joden of christenen of ook van enkele andere geloofsgemeenschappen in het oosten, die een godheid maken naar het model of beeld van een onvolmaakt mens – ‘God werd vertoornd’ en ‘rook de zoete geur van verbrande offers’, ‘Gods toorn nam toe’, ‘God sprak tot Mozes’ en zei dat soort dingen! – dit alles is verkeerd, niet religieus en leidt af van de eenvoudige en edele waarheden van de natuur.

Niets is zo heilig voor ons mensen als de goddelijke tegenwoordigheid rondom ons en bij ons te voelen, die ons hulp en leiding geeft. Ik geloof dat iedere theosoof in zijn hart zou moeten bidden – niet een gebed in het openbaar, hoewel het niet om de woorden gaat maar om onze instelling, niet een gebed om verzoening of een smeekbede, al dan niet uitgesproken, maar het gebed van de theosoof – ‘O, god, binnenin mij, maak dat ik, uw kind, altijd uw tegenwoordigheid in me voel. Laat mij ervan bewust zijn dat u bij mij bent en mij de weg wijst. Niet mijn wil, maar de uwe geschiede.’ Dat soort gebeden, een gebed van eerbied, het zich verheffen van het menselijk hart, niet alleen in een verlangen naar wat erboven staat, maar in de ware zin van het woord ‘verering’, het beseffen van de tegenwoordigheid niet alleen van de kosmische godheid maar van de godheden rondom ons, het voelen van de omgang met de goden om ons heen en in onze eigen ziel – dit soort gebed, dit gevoel in het hart en het zich verheffen van het hart uit de kleine, nietige persoonlijkheid tot de god in ons, en het erkennen van de andere godheden om ons heen en zelfs in onze medemensen – is ware eerbied en vormt een waar gebed.

Toen ik een kind was, waren er vele redenen waarom ik me vaak ongelukkig en opgesloten voelde; meestal ging ik dan de tuin in om mijn oor tegen een boom te leggen, en dan kon ik na een poosje het kloppen voelen, werkelijk gewaarworden, niet fysiek als een aanraking, maar innerlijk gewaarworden, het kloppen van het leven van de dryade, om een Grieks woord te gebruiken, in die boom. Ik ging dan bij een beekje liggen dat door het terrein van mijn vader stroomde, en keek naar het water en voelde me één met de najaden. Ik voelde de natuurgeesten om me heen en ik begon in te zien dat sommige van hen bijzonder mooi waren, en andere, minder geëvolueerde, waren verschrikkelijk – de onontwikkelde natuurgeesten, die de Tibetanen lha-ma-yin noemen, in tegenstelling tot de lha’s. De middeleeuwse vuurfilosofen die zichzelf op een bepaald moment rozenkruisers noemden – ik bedoel niet de moderne rozenkruisers – spraken altijd over hen als de bewoners van de elementen van de natuur. Zij zijn dezelfde als de natuurgeesten van de Ouden, en hun geestelijke oorsprong was dezelfde als de goden van de Ouden, de deva’s van de hindoes of de dhyani-chohans van de Tibetanen. En toen ik ouder werd ging ik beseffen dat de natuurgeesten van mijn jongenstijd niet de hoogsten waren, zoals mijn groeiende kinderverstand eens had gedacht. Ik ging geregeld naar buiten en voelde me één met de natuur, vooral ’s avonds – en o!, de openbaringen die ik soms kreeg wanneer ik alleen in de tuin zat, of in het gras lag, of wandelde, rondzwierf en opkeek naar de sterren; het gevoel van de oneindige eenheid van alles, en dat ik een deel daarvan was, oneindig klein, en toch even onmetelijk als de kosmische onmetelijkheid. U weet hoe vertrouwd die gedachte is in de brahmaanse leer van de Vedanta, dat brahman zowel kleiner dan het kleinste als groter dan het grootste is. Hoewel ik het nu zo druk heb met veel exoterische dingen dat er nauwelijks enige tijd overblijft om me bezig te houden met deze dingen waarvan ik houd, ook nu nog zijn er ogenblikken dat ik tot mezelf kan inkeren en me kan onderhouden met de goden. Het is de wonderbaarlijkste ervaring die een mens kan hebben. Het is het waard zich daaraan te wijden, en het houdt iemand in evenwicht en gezond in een wereld die tijdelijk krankzinnig is.

25 februari 1941

Nieuwe uitgifte van leringen

Waarom staan de sluisdeuren open voor wat in deze tijd voor de wereld nieuwe esoterische kennis is? Waarom werden ze voor het eerst door HPB opengezet, en waarom bleef tot nu toe de stroom van onderricht in occulte kennis voortgaan? Het is de esoterische regel, en in de oudheid hield men zo streng aan die regel vast dat schending van deze regel heel streng disciplinair werd gestraft of in tijden van degeneratie zelfs met de dood. Oorspronkelijk betekende die dood een occulte dood: het recht de leringen te ontvangen werd iemand ontnomen en contact met de leraar ontzegd. Ten slotte werd die wet door de Ouden die het dichtst bij onze tijd stonden, zo uitgelegd dat schending de lichamelijke dood vereiste, wat een typische Atlantische verdraaiing van de ware occulte leer was, en tevens een misdaad. In elk geval bleek eruit hoe streng en ernstig de Ouden uit alle tijden zich aan de regel van occulte geheimhouding hielden.

Met de ondergang van het Romeinse Rijk in het westen begon een nieuwe kosmische cyclus die ook invloed had op de aarde. Beschaving was niet langer beperkt tot enkele afzonderlijke delen van de aarde. Toen volgden de Middeleeuwen als een voorbereiding, een embryonale tijd, voor een nieuwe geboorte. De ontdekking van nieuwe werelden, de enorme toename van wetenschappelijke kennis, de geleidelijke en steeds verdergaande ineenstorting van exoterisch religieus gevoel, de omzwervingen van filosofen die naar waarheid zochten: dit waren allemaal symptomen of verschijnselen van het begin van een nieuw tijdperk. We kunnen het, als we dat willen, het begin van een Messiaanse cyclus noemen, die praktisch even lang duurt als een twaalfde deel van de precessiecyclus, ongeveer 2160 jaar. Hierdoor werd het nodig dat de beschermers van de oude wijsheid zich krachtig inspanden om aan de mensheid nieuw licht te geven, en haar te leiden door de eerste fase van de nieuwe tijd, totdat de nieuwe geesteshouding zich had gevestigd en zich kon handhaven. Nieuwe sleutels waren nodig om oude waarheden, kosmische waarheden, opnieuw te onderwijzen om als richtsnoer te dienen voor de mensheid. Aan het oude was een einde gekomen omdat het zijn greep op het hart en het denken van de mensen had verloren, omdat het onvruchtbaar was geworden, zich had gekristalliseerd. Het begin van een nieuw tijdperk is voor de mensheid altijd een gevaarlijke periode, en dit geldt niet alleen als de nieuwe eeuw op kleine schaal in één land begint zoals in de oudheid, maar ook als dit op grote schaal gebeurt zoals het geval was na de ondergang van het Romeinse Rijk.

Ik zal nu niet ingaan op de vraag welke cyclus er begint en welke wordt afgesloten. Dat zou ons van het onderwerp doen afwijken, hoe boeiend het inderdaad ook is. Laten we het als een feit aannemen. Dit verklaart het openzetten van de sluisdeuren. Een nieuwe of liever een oude leer moest opnieuw worden aangeboden, in een nieuw kleed, in nieuwe gewaden, geschikt voor het begripsvermogen van de mensheid, van de mensen die het nieuwe tijdperk binnengingen. U ziet dus dat op geen enkele manier van de oude regel van geheimhouding werd afgeweken, maar er kwam een nieuwe uitgifte van de wijsheid die het erfgoed van de mensheid is, omdat de mensen die nodig hadden. De oude kennis was vergeten. Er was een nieuwe uitgifte van dezelfde kennis nodig, in een nieuwe gedaante, in een nieuw kleed, opnieuw gepresenteerd, begrijpelijk voor de geesteshouding van het moderne denken. Ze is begonnen en duurt voort. Een dezer dagen zullen de poorten worden gesloten. Dan zal de uitgifte zijn volbracht. En voorlopig zullen de grondtonen voor het nieuwe tijdperk voldoende zijn om tot in de volgende cyclussen te blijven doorklinken, totdat in de loop van de geschiedenis van de mensheid een nieuwe uitgifte voor een dan nieuw tijdperk opnieuw nodig zal zijn.

25 maart 1941

Ouder-sterren

Eén gedachte die hier vanavond is uitgesproken is onjuist, namelijk dat er één ster is waarvan wij allen kinderen zijn. Deze laatste gedachte is alleen juist wanneer we ons bepalen tot een zonnestelsel, het onze bijvoorbeeld. Maar de verwijzing in de Instructie, die dezelfde is als die in De geheime leer, duidt op een andere zienswijze. De bedoeling is deze: zoveel sterren er aan de hemel of het hemelgewelf staan, zoveel mensen zijn er op aarde. Het is niet zo dat één ster de ouder is van alle mensen op aarde, maar ieder mens op onze aarde heeft zijn geestelijke ouder, anders gezegd zijn geestelijke of liever goddelijke zelf, in een of andere van de talloze menigten sterren die rondom ons en overal in de melkweg staan verspreid. Dit betekent niet dat in de hele oneindigheid ik of u bijvoorbeeld de enige nakomelingen zijn of kunnen zijn, ik van mijn ster, u van de uwe. Iedere ster emaneert een hiërarchische menigte van talloze kinderen. Deze nakomelingen staan door de melkweg verspreid, al dan niet belichaamd op planeten in ons eigen en in andere zonnestelsels, zodat mijn ster, mijn geestelijke ouder en ook mijn goddelijke zelf – de vlam waaruit ik ben voortgekomen als een rondzwervende pelgrim-vonk – verspreid over de melkweg andere pelgrim-vonken heeft als andere stralen vanuit diezelfde ster.

In elk zonnestelsel is de zon van dat stelsel om verschillende redenen echter de ouder – zoals een menselijke ouder – van alle monaden in haar rijk. Een zon is een ster. Een ster is een zon. Onze zon in ons zonnestelsel is onze ouder, want we zijn via de zon gekomen om ons op aarde, op Jupiter, Venus, Mars, of elke andere planeet, te belichamen. Gedurende al onze zwerftochten als grote aantallen rondzwervende pelgrim-monaden heeft elk van die monaden niettemin een of andere ster als haar eigen ouder of hoogste zelf. Toch is die ene bijzondere ster de ouder van een ontelbare menigte andere wezens dan de mens hier op aarde, hoger of lager dan ik, of vergelijkbaar met mij, met u, elders belichaamd of niet-belichaamd in andere zonnestelsels in de melkweg – en diezelfde ster heeft misschien andere zielen die hier op aarde zijn belichaamd of elders op andere aarden in andere zonnestelsels overal in de melkweg.

Een ster, elke ster, waar ook in de melkweg, emaneert of verspreidt haar levenszaden, haar kinderen die uit haarzelf voortkomen, strooit ze met gulle hand over de galactische velden van het leven. Sommige komen in één bepaald zonnestelsel terecht, tot elkaar aangetrokken door karmische verwantschap, een nauwere verwantschap dan met andere die zich door karmische verwantschap in een ander stelsel verzamelen. Maar toch vloeiden ze oorspronkelijk alle voort uit één ster, en maken daarom alle aanspraak op die ene ster als hun ouder of hoogste ouderzelf.

Dat is het geval met alle sterren, zodat wij mensen op aarde aanspraak kunnen maken, ik op mijn ster, u op de uwe. Misschien is het dezelfde ster als die van mij. De kans is groter dat het een andere ster is. Toch gaan al deze, in elk zonnestelsel, door één ster die gedurende de circulaties in de kosmos de koning of zon is in zijn eigen zonnerijk, en de levensstromen volgen die circulaties wanneer ze zich belichamen of als ze hun lichaam afleggen.

De natuur wordt overal op analoge wijze bestuurd, want in de hele melkweg bestaat één fundamentele wet en één werkwijze. Zelfs mensen volgen hun vader in de hemel, hun ouder-ster, na want ook wij doen op onze eigen kleine wijze nu wat onze ouder-ster deed toen hij ons voortbracht. Wij brengen levensatomen, gedachten, elementalen, elementaire levens voort, en deze zien onbewust naar ons op als hun ouder. We brengen sommige van deze entiteiten voort, zoals fysieke of menselijke ouders hun kinderen voortbrengen. Ze gaan slechts door ons heen. Maar andere van deze levensatomen of monaden – babymonaden, zo u wilt, op dit kosmische gebied – worden in feite voortgebracht uit onze eigen geestelijke essentie. Daarom zijn ze delen van ons, ‘uit hetzelfde hout gesneden’.

Wortelrassen

Dit onderwerp ben ik vroeger, dat moet ik toegeven, tot op zekere hoogte uit de weg gegaan omdat het zo moeilijk is uit te leggen. Het is te vergelijken met tijdsperioden. Als een onderzoeker niet eerst een aantal jaren heeft gestudeerd, gemediteerd en over deze dingen zorgvuldig heeft nagedacht, dan zal hij zich eenvoudig geen enkel beeld ervan kunnen vormen. Hij zal bijna zeker verkeerd uitkomen, en ik wil de mensen niet misleiden, en toch worden mij vragen erover gesteld. En dan is het mijn plicht een of ander antwoord te geven. HPB verkeerde in precies dezelfde situatie. In gedachte hoor ik haar al vloeken, terwijl ze weet dat zij iets moet zeggen, dat het waar moet zijn, niet misleidend, en ze wordt achtervolgd door de voortdurende angst dat wat ze ook zegt, de studenten bijna zeker zal misleiden, omdat hun denken niet is getraind om die technische kennis in zich op te nemen. Daarom zal ik dit zeggen:

Elk wortelras begint de zaden van het daaropvolgende wortelras te zaaien op het punt halverwege dat ras, in het vierde hoofdonderras ervan. Maar dit zijn de zaden. Kun je zeggen dat het ras dan begint? In zekere zin kun je dat, want de zaden zijn gezaaid. De ego’s zijn er, en beginnen zich te verzamelen door sympathie, uit instinct. Na enige tijd beginnen ze op bepaalde plaatsen zelfs samen te reïncarneren, worden tot elkaar aangetrokken. En toch – begrijp dit als u het kunt, ik durf niet meer te zeggen – hoewel elk wortelras zijn zaden voor het volgende wortelras zaait in zijn eigen vierde hoofdonderras dat halverwege zijn ontwikkeling ligt, toch, herhaal ik, begint dat volgende wortelras als een ras sui generis pas te verschijnen ongeveer tijdens het vierde onderonderras van het onderras met hetzelfde nummer als het nummer van het wortelras dat erop volgt. Bijvoorbeeld, wij in ons vijfde wortelras zullen de zaden zaaien van het zesde wortelras, en wij doen dat nu omdat we in het vierde hoofdonderras zijn, ik bedoel het grote onderras van ons vijfde wortelras. Toch zal het navolgende zesde wortelras niet een ras sui generis zijn voordat wij, het vijfde wortelras, ons zesde onderras hebben bereikt. Dan zullen de zaden, op het punt halverwege gezaaid, ons punt halverwege, beginnen stam en bladeren te laten zien; ze zullen niet langer zaden zijn maar beginnen planten te worden, en vanaf dat ogenblik zal het volgende wortelras beginnen te verschijnen en snel aangroeien.

Dus tijdens het vierde wortelras werden de zaden van het vijfde wortelras gezaaid gedurende het vierde grote onderras. Maar die zaden gingen zich pas in het vierde onderonderras van het vijfde onderras van het vierde wortelras werkelijk verzamelen om het begin van een ras sui generis te vormen.

Neem als voorbeeld het zesde wortelras: het zal de zaden van het zevende en laatste wortelras op deze bol in deze ronde beginnen te zaaien gedurende het vierde onderras van het zesde wortelras. De zaden van het zevende wortelras zullen dan beginnen te verschijnen, maar dat zevende wortelras zal niet werkelijk worden samengebracht als een ras sui generis, voordat het zesde wortelras zijn zevende hoofdonderras heeft bereikt, het laatste onderras van het zesde.

Dat is dus de verklaring van de paradox als u die kunt begrijpen. Ik ben er niet zeker van dat ikzelf alle details begrijp. Ik weet hoe de regel werkt, maar soms raak ikzelf eenvoudig verstrikt in de raderen binnen raderen, die in het denken zo duidelijk uit elkaar moeten worden gehouden als de denker zelf ook maar een duidelijk beeld ervan wil bewaren. Ik hoop dat ik erin ben geslaagd. Het is iets om over na te denken. Ik weet dat wat ik u verteld heb juist is, maar ik ben niet zeker ervan of ik aan wat ik zojuist heb gezegd, het vuur van inzicht heb kunnen geven dat ik erin zou willen leggen om de vlam van intuïtie in uw denken te ontsteken.

Wij zijn de zaden van het volgende wortelras, en in De geheime leer zegt HPB ergens wat al honderd keer door verschillende mensen is aangehaald, en altijd met een verkeerd begrip werd geciteerd, dat in Amerika de zaden van het volgende ras zich al beginnen te vertonen. Ik herinner me op dit ogenblik niet of ze spreekt over een onderras of een ras; ik geloof dat ze ras zegt. En dat is duidelijk omdat dat is wat ik zojuist heb gezegd, want wij van het vijfde zijn ongeveer halverwege ons eigen vierde hoofdonderras, de tijd voor het voortbrengen van zaden, en we zijn het voortbrengende ras van die tijd wat betreft het volgende wortelras. De zaden worden gezaaid. Dan rusten ze in de schoot van het volgende onderras of onderrassen, tot de tijd komt dat ze weelderig beginnen te groeien in het [volgens bovenstaande regel] juiste onderras, en dat moment vormt dan de werkelijke geboorte van het komende nieuwe of volgende wortelras. Dan wordt het kind geboren.

Als we zeggen dat bijvoorbeeld het vierde wortelras 8 à 9 miljoen jaar duurde, dat wil zeggen dat wat het vierde wortelras kan worden genoemd van zijn begin tot zijn einde gedurende zo’n periode leefde, vergeet dan niet dat het slechts voor ongeveer de helft van die tijd een ras sui generis is, laten we zeggen vier of vijf miljoen jaar, en in die tijd zaait het de zaden van het daaropvolgende ras. Die zaden en het moederras, het vierde ras in het gekozen voorbeeld, leven zij aan zij totdat het vierde ras uitsterft en het eropvolgende of vijfde ras de plaats van zijn ouders inneemt, of zijn positie inneemt als erfgenaam van de aarde. Dit is een van de redenen waarom men soms zegt dat wortelrassen een levensduur hebben van vier of vierenhalf miljoen jaar en soms 8 à 9 miljoen jaar. De eerste opgave rekent als begin van het ras het moment dat het een ras sui generis werd, tot de tijd dat het nieuwe wortelras voor het eerst verscheen. De tweede, tussen 8 en 9 miljoen jaar, verwijst naar het moederras vanaf zijn eerste verschijnen tot het uitsterft. We hebben dus zelfs nu Atlantiërs of overblijfselen van Atlantische volkeren onder ons. Vele stammen in de Stille Oceaan zijn Atlantiërs met Atlanto-Lemuriërs onder hen. Maar ze zijn allen aan het uitsterven, en sterven nu snel uit.

De Chinezen waren oorspronkelijk het zevende en laatste onderonderras van het zevende onderras van het vierde wortelras. Maar ze zijn nu zo volkomen vermengd met ons vijfde wortelras dat ze werkelijk bij ons horen, hoewel hun oorsprong regelrecht teruggaat tot het laatste onderonderras van de hoogste Atlantiërs.

Zo overlappen de rassen elkaar. Vanaf het vierde onderras van een wortelras begint het nieuwe wortelras als zaden, en dan beginnen de twee rassen elkaar te overlappen, en dat duurt voort tot het moederras in verval raakt en uitsterft. Op zijn beurt wordt het nieuwe ras dan de erfgenaam van de aarde en zal een ras sui generis zijn en overheersen en zijn hoogtepunt bereiken van materiële volmaking, beschaving en vooruitgang gedurende zijn grote vierde onderras. Dan zal het beginnen de zaden voort te brengen voor het daaropvolgende wortelras, dat op zijn beurt uit de zaadtoestand zal komen tot zijn planttoestand en ten slotte tot volle wasdom. Ondertussen zal het moederras langzamerhand tot ouderdom vervallen en ten slotte sterven, terwijl de ego’s deel gaan uitmaken van het dochterras; behalve dat gedurende de laatste periode van het moederras sommige van de lichamen nog kunnen dienen als woningen voor achteropgeraakte ego’s, primitieve en barbaarse ego’s die op hun beurt aan het uitsterven zijn maar genoeg kracht hebben om de lichamen van het moederras nog een tijd in stand te houden. U ziet de bewijzen overal om u heen: de aboriginals van Australië, de eilandbewoners van de Andamanen in de omgeving van India, de Veddahs van Sri Lanka, de Hottentotten van Afrika, en enkele van de laagste stammen van Oceanië. Velen ervan zijn gedegenereerd. Ze sterven allen langzaam uit. De enige manier om het uitsterven van enkele van deze rassen tegen te houden is het sluiten van gemengde huwelijken, een vermenging met hogere rassen. Andere ego’s van een krachtiger type worden dan aangetrokken en houden de fysieke voertuigen nog enige tijd in stand. Een soortgelijk geval vinden we bijvoorbeeld in het vermengen van Europees bloed met dat van de eilandbewoners van Hawaï, of Samoa, of Fiji, enz.

Ik doe niet vaak een uitspraak zoals de volgende omdat het egoïstisch en bombastisch klinkt, alsof theosofen, hoewel we spirituele arrogantie van anderen afkeuren, zelf erdoor zouden zijn aangestoken, en dat moeten we vermijden. Maar toch is het absoluut waar dat theosofen de allereerste zaden zijn, als ik het zo kan uitdrukken, van de komende rassen, de zaden van het zesde wortelras. Er zijn in de wereld anderen die om verschillende redenen nog geen theosofen zijn geworden, redenen die karmisch kunnen zijn – misschien is het een tijdelijke mentale of geestelijke sluier, hun ogen zijn nog niet voldoende open – maar die evenzeer gereed zijn als wij. Maar wij zijn in het vijfde wortelras het prototype van wat het eerste grote onderras van het zesde wortelras zal zijn, alleen zullen we in de loop van de tijd meer verfijnd worden en meer geëvolueerd om de werkelijke pioniers van het zesde wortelras te worden. Ziet u wat ik bedoel? We zijn nog maar in het vierde grote onderras van het vijfde; dus zijn we, terwijl we nog tot het vijfde behoren, de zaden voor het zesde, vooral de theosofen. We staan in de voorhoede.

Dat is de zuivere waarheid; maar zoals ik al zei, ik houd er niet van zo te spreken. Het publiek zou zeggen: Kijk die lui eens, ze matigen zich aan de leiders van de mensheid te zijn. En dat is niet waar, zo denken we niet. Maar het feit in die bewering is waar. En de Theosophical Society werd juist opgericht om ons de weg te wijzen, ons jonge worstelende pioniers van het zesde wortelras: om ons te helpen en te leiden door de leringen, om onze voet op het rechte pad te houden. Maar dat wil niet zeggen dat wij theosofen, degenen die zich bij de Theosophical Society hebben aangesloten, de enige zaden zijn. Ik heb u zojuist gezegd dat er letterlijk miljoenen anderen in de wereld zijn die nog niet tot de ontdekking zijn gekomen dat ze het liefst theosofen zouden willen zijn. Daarom zeg ik steeds tot onze theosofen: doe wat u kunt om anderen bij ons werk te betrekken, bij het werk van de TS. Geef hun de kans die u heeft gekregen en bent gaan waarderen. Dat is een plicht.

Negers

De negers staan als enige menselijke stam of familie op dit moment niet lager dan het zogenaamde blanke ras, maar hebben als ras een toekomst, hoewel dat nu in een jeugdstadium verkeert. Aan de andere kant zijn er gedegenereerde rassen die aan het uitsterven zijn, zoals de Veddahs.

De negers stammen evenals wij af van de Atlantiërs, maar in evolutie lopen ze bij ons achter, omdat we hen zijn voorbijgestreefd. Maar nu beginnen ze naar voren te komen. In het algemeen zijn ze in begripsvermogen en wilskracht, natuurlijk met veel opvallende uitzonderingen, op dit moment niet geheel onze gelijken, maar dit komt eenvoudig omdat ze jonger zijn. De bestemming van de negers is een ras van de toekomst te zijn. Ze zijn een jong ras, niet een gedegenereerd uitstervend ras, en ze bewijzen dit door hun vermogen zelfs samen met de blanken te leven, zonder volkomen door hen te worden overrompeld. Ze kunnen de druk weerstaan. Men moet diep medelijden met de negers hebben, want het ongelukkige voor hen is dat ze in de positie zijn van een jonger, kinderlijker ras, overheerst door een sterker, meer gevorderd ras dat niet volkomen de morele verplichtingen begrijpt tegenover deze jongere kinderen van de mensheid. Het is volkomen waar dat ze ten opzichte van de blanken in het nadeel zijn.

Maar spiritueel zijn ze zeker onze gelijken. Evenals wij zijn ze monaden. Gezien als ras zijn ze echter jonger dan wij, minder ver geëvolueerd dan wij, kinderlijker dan wij. Ze zijn bezig van ons te leren, maar met ongelofelijke snelheid. Over ongeveer 100.000 jaar zullen ze niet langer een zuiver negerras zijn, want ze zullen zich met alle andere sterke rassen van de aarde hebben vermengd. Het negerelement zoals wij het kennen zal praktisch zijn verdwenen en ze zullen een geelbruin tot bruin ras zijn, en dan zullen ze een van de sterke rassen van de aarde zijn omdat ze snelle vooruitgang boeken.

Dat is de hele waarheid over de negers. Theosofen met een ruim hart dienen hun verantwoordelijkheid voor hun jongere broeders te beseffen. Aan de andere kant zou het belachelijk zijn de neger op een voetstuk te plaatsen en een soort halfgod van hem te maken, want dat is even verkeerd als te denken dat hij van nature of in zijn karaktertrekken minderwaardig is. Beide houdingen zijn verkeerd. Hij is jonger, minder ver geëvolueerd, moet nog groeien naar de positie die wij nu innemen. Hij is intellectueel nu nog niet de gelijke van de blanke omdat hij nog niet zover is – niet uit gebrek aan intellectuele vermogens, maar door onvoldoende training daarvan. Hij gaat snel vooruit. Ik hoop dit duidelijk te hebben gemaakt. Verder vertonen de negers zelf belangrijke verschillen in hun kenmerken omdat er rasverschillen zijn, die bijvoorbeeld heel opvallend zijn tussen de Zoeloes en de negers van de kust van Guinea.

De tijd komt, karma zorgt daarvoor, dat de negers zullen worden opgenomen in wat nu de sterkere stromingen zijn, en ze zullen een bepaalde frisheid en een eigen karakteristieke svabhava toevoegen aan de stroom van het menselijk leven die daaruit ontstaat.

In sommige Zuid-Amerikaanse landen, bijvoorbeeld, worden de miljoenen negers, afstammelingen van hen die in de laatste 300 jaar uit Afrika daarheen zijn overgebracht, snel opgenomen in de bevolking. Overal vermengen ze zich door het huwelijk. Deze Zuid-Amerikaanse volkeren zijn opvallend wakker voor de krachten en beginselen van beschaving, en gaan heel snel vooruit in een hoge cultuur. Zuid-Amerikaanse steden worden even goed bestuurd, zo niet beter, dan sommige van onze steden; ze hebben prachtige gebouwen, mooie straten, alle moderne voorzieningen, en hun bewoners wijden zich aan wetenschap en onderwijs. Het is een ervaring die zeer de moeite waard is om in deze Zuid-Amerikaanse landen te reizen en de vooruitgang die daar wordt gemaakt waar te nemen.

Ook veel Aziatische rassen zijn vermengd, maar met andere menselijke stammen, voornamelijk met wat Europeanen gewoonlijk de Mongolen en Indo-Europeanen noemen. De Chinezen hebben zich sterk vermengd; evenzo de Japanners en Maleisiërs. De Indiërs van het schiereiland India beginnen zich ook langzamerhand te vermengen, ondanks de religieuze en andere beperkingen die gemengde huwelijken van mensen uit verschillende rassen of kasten bijna onmogelijk maken. Het is een feit en we hebben het te aanvaarden. En er komt een tijd waarvan ik betwijfel of er dan in de hele wereld nog wel mensen zullen zijn die we zuivere blanken zouden kunnen noemen. Het kan nog tienduizenden jaren duren, maar die tijd zal komen, onafwendbaar. Ook nu al is wat we het blanke ras noemen – dat in werkelijkheid roze is – gemengd. Kijk bijvoorbeeld naar de Noord-Germanen of Scandinaviërs of de Engelsen, met hun vlasblonde haar en vergeet-me-niet ogen en roze huid, en vergelijk ze met de bruine of donkere huid van de Latijnse volkeren of de Grieken. Als ras zijn ze duidelijk aan elkaar verwant, en toch vertonen ze opvallende verschillen – en dit alles wijst erop dat menselijke stammen zich in het verleden onderling hebben vermengd.

29 april 1941

Wortelrassen, beginselen

Volg de wet van de analogie: wat er bij de verschillende planeetketens gebeurt, heeft op kleinere schaal of in mindere mate plaats op iedere bol van een planeetketen, en in en bij en tijdens ieder wortelras van een bol van een planeetketen.

Er is een verschil, of eigenlijk zijn er opvallende verschillen, tussen de neergaande en opgaande bogen, en deze verschillen moeten nauwkeurig worden bekeken en in aanmerking worden genomen. Niettemin is dezelfde fundamentele regel van toepassing op het leggen van zaden en het bloeien van de wortelrassen, of het nu de opgaande dan wel de neergaande boog betreft. Zo waren het eerste, het tweede en het eerste deel van het derde ras astraal of halfastraal. Het eerste ras was duidelijk astraal zonder enig fysiek lichaam. Het tweede was astraal, maar werd grover tot het etherisch-fysieke. Aan het begin van het derde ras werd dat proces voortgezet, maar het einde van het derde ras was fysiek, en het ras was toen verdeeld in duidelijk gescheiden individuen, omdat door de komst of incarnatie van de manasaputra’s de individuen daarna scherp waren gescheiden. En ‘daarna’ betekent in alle volgende wortelrassen tot en met het zevende en gedurende de rest van de ronden van de keten.

Omdat het eerste ras in deze ronde op deze aarde astraal was, kende het geen dood, zoals wij die kennen. Het kende echter beperkingen van levensduur. Als dat niet het geval was geweest, zou het onsterfelijk zijn geweest en geen dood kennen, en dan zou er gedurende alle ronden op alle bollen maar één ras zijn geweest. Het eerste ras stierf niet. Het loste zich op in of werd het tweede ras. Er is een prachtig, archaïsch gezegde: de oude wateren werden de nieuwe; het oude vermengde zich met het nieuwe. Let op de hier gekozen woorden. Daaruit blijkt dat er één stroom was; het eerste werd het tweede en toch vermengden ze zich. Dit is een aanwijzing dat het tweede, hoezeer het ook op het eerste leek, toch van het eerste verschilde.

In de eerste perioden van het tweede ras kende men geen dood. Tegen het einde ervan vielen de individuen bij wie manas nog niet door de manasaputra’s was gewekt, als het ware in slaap en kwijnden langzaam weg. Het was het begin van wat we nu kennen als de dood van individuen. Het derde ras leerde zelfs al in het begin de dood kennen, omdat de voorlopers van de manasaputra’s al een begin maakten met hun verheven werk, en omdat dit prachtige werk de afzonderlijke eenheden zo sterk individualiseerde, trad de dood in. Dit is een vreemde paradox. Het eerste ras ging dus op in het tweede, en dit versmelten begon halverwege de periode van het eerste. Dat is heel interessant. Het tweede ras ging verder en evolueerde op zijn eigen manier, totdat het uitstierf na door knopvorming en soortgelijke processen geboorte te hebben gegeven aan het derde ras, dat hermafrodiet of tweeslachtig begon te worden. Met andere woorden de scheiding van de geslachten begon zich al te tonen, en tegen het eind van het derde ras vormden mannen en vrouwen zoals wij ze nu kennen – mensen die duidelijk van elkaar verschilden en een tegengestelde polariteit hadden – de norm of regel. Pas deze processen door analoog te redeneren toe op de voorafgaande ronden, en u zult een helder beeld krijgen van de eerste, tweede en derde ronden, tenminste een schets die in bepaalde details misschien duidelijker is dan die waarover u tot nu toe beschikte.

In de volgende ronden zal het denkvermogen zich op alle bollen manifesteren, en in alle rassen op alle bollen, zowel op de neergaande als op de opgaande boog, omdat we het punt halverwege het hele manvantara van de belichaming van deze bol voorbij zijn. De volgende ronde, de vijfde, is de manasische ronde, wat betekent dat de manasische kwaliteiten, het denkvermogen, die ronde in zijn geheel karakteriseren als zijn svabhava.

Als we in de tijd teruggaan, zien we dat er ook denkvermogen was in het eerste, tweede en derde wortelras op onze tegenwoordige bol in deze vierde ronde, diffuus denkvermogen als het ware, niet geïndividualiseerd. Toch waren de hoogste individuen in elk van deze drie rassen al gemanasaputriseerd, of misschien beter gezegd, ze brachten manasaputrische intelligentie over uit het vorige manvantara, en daarom leidden ze de ‘verstandelozen’ van het tegenwoordige manvantara. Dit waren de halfgoden, die in de geschiedenis en de mythologie van alle volkeren van de wereld worden genoemd.

Over een diffuus denkvermogen kan het volgende worden gezegd: zelfs een klein kind dat nog niet door zijn eigen incarnerende ego is gemanasaputriseerd, heeft zelfs na zijn geboorte een denkvermogen dat we diffuus kunnen noemen. We spreken vaak erover als instinct, bijna intuïtie. Vrij gebrekkig zeggen we dat de natuur tot op zekere hoogte voor het kind schijnt te zorgen. Het heeft geen zelfbeheerste, zelfgerichte intellectuele activiteit zoals de volwassene zich die heeft verworven, of door oefening zich heeft eigen gemaakt door over de dingen na te denken. Maar het denkvermogen van het kind is intellectueel diffuus. De natuur geeft het als het ware het denken. Maar naarmate de maanden en jaren voorbijgaan, begint het ego van het kind, zijn manasaputra, zich te belichamen en het diffuse denkvermogen te stimuleren en te verlichten, zoals ook de manasaputra’s het denkvermogen of het verlichte denken brachten aan de entiteiten van het derde ras of hun vegetatieve of diffuse denkvermogen stimuleerden. Hetzelfde proces vindt in het klein plaats bij elk kind dat wordt geboren, wanneer het diffuse denkvermogen groeit tot het geïntellectualiseerde denkvermogen en de eigen wil van de jongen of het meisje, en van de volwassen mens.

24 juni 1941

Boeddha’s

Wanneer u twee ras- of manushya-boeddha’s per wortelras rekent, zouden er acht voor de eerste vier rassen zijn, en omdat we één boeddha in het vijfde wortelras hebben gehad, zou Gautama Boeddha de negende zijn. Hoe verklaart u dit?

Ik heb u één sleutel gegeven door te verklaren dat Gautama de Boeddha de zevende boeddha is. Een van de vrienden hier vond werkelijk het juiste antwoord, tenminste in essentie, door te stellen dat er boeddha’s zijn die ronden openen en ook boeddha’s die rassen openen. Dus als u rekent dat wij in de vierde ronde zijn, zal de zevende boeddha de eerste boeddha zijn van ieder wortelras – of zijn tulku of vertegenwoordiger, om een Tibetaans woord te gebruiken, zal dat zijn. Daarom is Gautama de Boeddha de zevende in die betekenis van het woord. Ik weet niet of u me volgt.

Er is een boeddha bij het begin van een ronde en één aan het eind. Soms worden ze manu’s genoemd. Maar we kunnen de ronde-boeddha’s tijdelijk buiten beschouwing laten en alleen aandacht schenken aan de ras-boeddha’s als individuen, los van het feit dat ze de invloed van de ronde-boeddha belichamen.

Ieder ras heeft zijn twee boeddha’s. Het eerste ras had zijn twee boeddha’s, of boeddha’s die we, als we de toen heersende bijzondere omstandigheden in aanmerking nemen, als een openende en een sluitende boeddha kunnen classificeren. Het feit alleen dat vanuit evolutionair standpunt de mensheid toen nog niet zelfbewust was, in onze betekenis van het woord, verandert niets aan het feit dat het eerste ras begon met zijn goddelijke leraar of boeddha en ook met een boeddha sloot.

29 juli 1941

Planeten

Alle planeten en de zon en alle manen met hun astrale invloeden zijn nodig om al de karmische blauwdrukken te maken van elke planeet. Met andere woorden, voor iedere entiteit geldt: alle dingen werken samen om haar voort te brengen. Zo is de mens niet alleen het product van zijn eigen stuwende spirituele ego, de motor achter de hele reeks van zijn wederbelichamingen, maar hij is werkelijk een voortbrengsel, het kind, van de universele natuur. En nu zal ik proberen u een van de meest zorgvuldig bewaarde mysteries te verklaren. Ik had vaak het gevoel dat ik u iets zou moeten vertellen, en toch heb ik altijd geaarzeld. Het was als het ware alsof ik liep op het scherp van de snede.

U herinnert zich dat meester KH in De mahatma brieven aan A.P. Sinnett spreekt over een continent boven ons hoofd zoals hij het uitdrukt – eenvoudige beeldende taal voor geestelijke kinderen, in een poging om hun een hint te geven die zij helaas niet begrepen. HPB spreekt in haar brieven aan A.P. Sinnett over Saturnus en zijn ringen en zegt onomwonden (iedereen kan het begrijpen) dat Saturnus de enige halfopenhartige planeet van ons zonnestelsel is. Kijk eens wat onbedekt gezegd: de enige halfopenhartige planeet. We kunnen onmiddellijk eruit afleiden dat hij de enige planeet van ons zonnestelsel is die op dit gebied, laten we het het gebied van zichtbaarheid voor onze ogen noemen, een deel laat zien van het meteorische continent, zoals de meester het nogal vreemd omschrijft, dat Saturnus omringt. Ik zal er dit over zeggen. Iedere planeet in het zonnestelsel wordt omringd door zo’n meteorisch continent of schil of omhulsel. Het woord continent is hier heel treffend. Het betekent niet een landmassa zoals men het woord in de aardrijkskunde gebruikt. Het is een zelfstandig naamwoord dat wordt gebruikt volgens de strikt Latijnse betekenis – bevatten, bijeenhouden, omsluiten; vandaar dat het meteorische continent waarover de meester spreekt, de omsluitende meteorische schil is die de aarde omringt, en die vooral dicht is in het gebied rond de evenaar. Saturnus laat ons zijn equatoriale meteorische continentale verdikking zien, en wij noemen het de ringen van Saturnus.

. . .

Venus had haar maan, maar eonen geleden viel deze maan uiteen tot kosmisch stof. Als astronomen denken dat ze een glimp hebben opgevangen van een maan in de nabijheid van Venus, zoals ik één van de leden van deze groep naar voren hoorde brengen, geloof ik dat dit een andere oorzaak zou kunnen hebben, maar ik ga hier liever niet speculeren over welke oorzaak dat zou kunnen zijn. Ik kan u een hint geven. Na de vierde ronde van Venus is de maan van Venus verdwenen. Onze werkelijke maan zal in de zesde of zevende ronde verdwijnen, maar de maan van Venus verdween na haar vierde ronde.

De sterrenkunde noemt ieder begeleidend hemellichaam dat om een andere planeet draait een maan. Theosofen gebruiken het woord maan alleen voor de maanouder van een van de planeten in ons zonnestelsel, en andere begeleiders van een planeet noemen we satellieten. Noem ze ingevangenen, als u wilt. Jupiter, bijvoorbeeld, heeft één maan en een aantal satellieten of ingevangenen, zoals ook verschillende andere planeten die hebben. Kunnen we daarom niet voorlopig zeggen dat dit hemellichaam dat sommige sterrenkundigen hebben waargenomen, zelfs al rond het midden of tegen het eind van de 18de eeuw, een satelliet is en niet de ware maan van Venus? Ik kan ongelijk hebben, maar ik geloof niet dat het een asteroïde was, maar een satelliet of ingevangene.

Er zijn onzichtbare planeten in het zonnestelsel die natuurlijk maanouders hebben gehad, maar waarvan de manen waren uiteengevallen vóór de wederbelichaming van hun levensbeginselen als het kind van haarzelf, het nieuwe onzichtbare lichaam. Maar die planeten die dieper in de stof zijn gezonken, zoals onze aarde en zeer vele van de voor ons zichtbare planeten van ons zonnestelsel zijn nog zo grof, nog zo weinig etherisch geworden, dat zeer vele ervan – ik zal niet zeggen alle zichtbare planeten – werkelijk maan-wachters op de drempel hebben. Toch moeten we zelfs hier onderscheid maken, maar volkomen in overeenstemming met de leringen. Zoals ik al heb gezegd, heeft Venus een wachter op de drempel gehad, maar die viel tot kosmische ether of stof uiteen aan het eind van de vierde ronde van Venus. Maar in onze eigen evolutie staan we lager dan Venus, en onze maan zal ons niet definitief en geheel en al verlaten, of met andere woorden zijn uiteengevallen in de blauwe ether van de ruimte, vóór het eind van de zesde ronde, misschien zelfs tot in de zevende ronde. Dat komt omdat we grofstoffelijker zijn dan Venus. Venus is grofstoffelijker dan die spirituele planeten die, omdat ze spiritueel zijn, voor ons onzichtbaar zijn. Ze zijn in het zonnestelsel echter even werkelijk als onze aarde.

Laten we onze aarde, onze eigen bol als voorbeeld nemen: in zekere zin is het de planeetgeest, de monade van de planeet die op haar eigen evolutiereis nu door dit lage stadium van haar evolutionaire pelgrimstocht gaat. Tot op zekere hoogte betreft het daarom het karma van de monade van onze aarde. Maar zij evolueert naar hogere niveaus. Wij, de kinderen van de aarde, worden als monaden naar die plaatsen in de kosmische ruimte of in ons zonnestelsel aangetrokken, in ons geval naar die monaden of planeetketens waarmee we evolutionair verwant zijn en ons verbonden voelen. Daarom dragen we door onze eigen onwetendheid – zoals de monade van onze bol meer of minder in de stof is gezonken, vergeleken met verder geëvolueerde entiteiten – ons aandeel bij aan de gemeenschappelijke karmische erfenis, en daarom moeten we lijden onder de gemeenschappelijke karmische vergelding in de toekomst. Heb ik mijn gedachten duidelijk gemaakt?

Poorten van de dood

Iedere opening in het fysieke lichaam, welke ook, is een van de kanalen waardoor de prana’s bij de dood het lichaam verlaten, van de anus naar boven gaand door elke opening naar de top van de schedel – waar geen fysieke opening is, maar wel een astrale. De hogere delen van de zevenvoudige entiteit verlaten bij de dood het lichaam door de hoger gelegen openingen, en de lagere delen van de menselijke constitutie verlaten het lichaam door de lagere openingen, elk daarvan, zelfs door de navel.

Ik geloof dat we hierover genoeg hebben gesproken. Ik ben er niet zeker van of dit soort vragen voor ons heilzaam zijn. Het is niet goed de aandacht te richten op fysieke zaken, en ons denken af te leiden van de prachtige en verheven dingen waarin we eerst sterk zouden moeten worden.

Brahmarandhra

Het brahmarandhra kunt u de weg van brahman noemen, het kanaal van brahman, waaruit de straal (niet de monade, want de monade komt niet en zit niet in het lichaam, maar haar straal) die chakra’s of organen in het lichaam opwekt die haar bijzondere voertuig zijn, vooral het hart; en deze straal daalt nooit af naar de lagere lichaamsopeningen. Hij is altijd opwaarts gericht en bij de dood stijgt hij door de ruggengraat naar de hersenen, flitst door de sahasrara, of de hoogste chakra, en, zoals wij het nogal treffend maar niet geheel juist zeggen, verdwijnt door de top van de schedel, wat alleen betekent dat de straal als een aura opstijgt uit en door het hoofd.

Oordeel niet

Wees welwillend en zachtaardig voor hen die struikelen op het pad. U weet niet door welke karmische impulsen op een bepaald ogenblik een gedachte is opgewekt of een daad tot stand is gebracht. Oordeel dus niet, omdat in deze gevallen een oordeel een teken is van zwakte in uzelf – u die niet het goede kunt zien in degene die struikelde. Toon liever begrip en steek de hand van mededogen en broederlijke liefde uit. Kijk naar de toekomst. Op een dag kunt uzelf struikelen op het pad, en wat zal een helpende hand u dan dierbaar zijn.

Het moment van keuze

U weet dat er in de wereld een bepaald soort mentaliteit is waarbij men schijnt te denken dat het edelste buiten het bereik van de mens ligt. Het is de leer van geestelijk defaitisme, en ik doel hier niet op bepaalde actuele feiten in de wereld, maar op een gevoel bij honderdduizenden en misschien miljoenen, dat het voor een mens praktisch onmogelijk is om ooit het hoogste en beste leven te leiden, en dus zoeken ze naar een rechtvaardiging voor hun tekortkomingen.

Onze ervaringen van nu af aan – en zo is het in feite in het verleden ook geweest – onze ervaringen waar we in ons huidige leven het oog op gericht moeten houden, liggen in de toekomst en op het pad omhoog. We zijn het punt halverwege de vierde ronde voorbij, het belangrijkste moment van keuze (behalve een die in de vijfde ronde komt) van het hele ketenmanvantara. Wanneer wij, menselijke zielen, kunnen opklimmen, en naar de toekomst kijken en het verleden vergeten, zullen we dat moment van keuze passeren dat voor ons in de vijfde ronde komt, en we zullen het veilig passeren. Als we de blik naar beneden of naar het verleden richten, en ons indenken dat we het niet kunnen, terwijl we innerlijk weten dat we het wel kunnen en zouden moeten, dan zullen we in de vijfde ronde niet slagen. Probeer dat vooral te onthouden.

Een van de kenmerken van de chela is moed.

26 augustus 1941

Schoonheid – fysiek en geestelijk

Mijn ervaring, die berust op waarneming (ik twijfel er niet aan of het is ook de ervaring geweest van degenen onder u die opmerkzaam zijn), is dat louter fysieke schoonheid vaak – ik zal niet zeggen altijd – het resultaat is van pure domheid, terwijl de schoonheid van de ziel dikwijls een lichaam voortbrengt dat we lelijk en asymmetrisch noemen, juist omdat de energie en kracht van de ziel vaak het gevolg zijn van de overwinning na een innerlijke strijd, harmonie en vrede na de storm, en het lichaam voelt de resultaten van de storm en is daarom niet welgevormd. Juist door dit samenkomen van oorzaak en gevolg heeft de innerlijke ziel voordeel kunnen trekken uit de strijd, maar het lichaam vertoont vaak littekens en is uitgeput – hoewel na verloop van tijd zelfs het lichaam de innerlijke harmonie van de ziel zal volgen.

Zo zien we waarom een edele ziel vaak een lelijk lichaam heeft, want het lichaam heeft zich nog niet aan de zielenschoonheid aangepast en weerspiegelt die nog niet. Maar na enige tijd zullen de atomen van dat lichaam de innerlijke drang en de schitterende impulsen volgen van de menselijke ziel die in harmonie is, en de verheven schoonheid van de ziel zal erdoorheen schijnen. In de ogen van zo iemand, in zijn manier van doen, in de waardigheid waarin hij of zij zich hult, kunt u zelfoverwinning lezen, rijkdom aan ervaringen, en een innerlijke harmonie en schoonheid die haar gelijke niet heeft.

Dat domheid slechts fysieke schoonheid tot gevolg heeft, komt omdat de natuurkrachten niet worden gehinderd door een innerlijke storm of orkaan. Ze werken automatisch en volgen de latente schoonheid van de harmonische wetten van de natuur, maar zonder de grotere schoonheid van de ziel en de geest. Vaak zien we dus in futloze, onontwikkelde mensen een schoonheid die soms kennelijk geen enkel gebrek vertoont, maar die niettemin gewoonlijk zielloos en onbezield is, omdat het vuur of de geestelijke verlichting van de ziel daarachter ontbreekt om de harmonie van de natuurlijke fysieke schoonheid van de natuur tot iets hogers en edelers te verheffen. Het ontbreekt die zuiver fysiek mooie mensen vaak heel duidelijk aan karakter.

In de toekomst, in de komende eonen, als de evolutie haar magische werk zal hebben gedaan, zal de hele mensheid zowel schoonheid van ziel als van lichaam vertonen, want het innerlijke en het uiterlijke zullen één zijn, en zullen in sympathie en harmonie functioneren, geleid door de geest die de ware bron van alle harmonie is. En harmonie is schoonheid.

Ik herhaal, de consequentie van de dingen zoals ze nu zijn in onze onvolmaakt ontwikkelde toestand is dat fysieke schoonheid alleen en op zichzelf absoluut niet de zekerheid geeft dat de innerlijke ziel verheven is. De domheid en goede gezondheid van mensen die er alleen maar heel goed uitzien zijn bijna als die van mooie dieren – niet helemaal, want het zijn mensen. Maar hun leven heeft geen innerlijke rijkdom, of maar heel weinig. Als deze er was, zou de ware levensrijkdom aan de gelaatstrekken een vorm geven die ik vaak de onregelmatigheid van de zielenkracht heb genoemd.

Wanneer een man of vrouw tot volle ontplooiing is gekomen, dan valt zelfs het fysieke lichaam weer een ongeëvenaarde schoonheid ten deel, want dan schijnt de absolute harmonie van de hogere entiteit binnenin door het lichaam, en het geeft fraaie lijnen en bevalligheid en alles wat er met die hogere schoonheid gepaard gaat. Zo wordt bijvoorbeeld over Gautama de Boeddha gezegd dat hij lichamelijk als een god was, een man van ongeëvenaarde menselijke schoonheid. Waarom? Omdat hij de innerlijke harmonie had bereikt, en harmonie is schoonheid, zoals ook het fysieke lichaam automatisch mooi zal worden, wanneer men te dom is om het te verstoren. Maar wie zou dit soort schoonheid wensen: om alleen maar een welgevormd omhulsel te zijn?

De boeddha en nirvana

Er kan geen boeddha zijn tenzij het wezen dat daarvoor gereed is, nirvana binnengaat. Zo zijn er de boeddha’s van verzaking die we de boeddha’s van mededogen noemen. Alle bodhisattva’s verzaken nirvana, tenminste dat deel van nirvana dat ze zouden kunnen binnengaan, als een staat of toestand van de geest. Toch blijft het feit bestaan dat nirvana dharmakaya is, en men kan niet tot boeddhaschap komen zonder dharmakaya te hebben bereikt.

U zult een verklaring van deze paradox krijgen als u het leven van de laatste boeddha uit de geschiedenis overdenkt, van Boeddha Gautama. Beschouw de zevenvoudige beginselen of het zevenvoudige karakter van deze zeer verheven mens, deze waarlijk edele mens. Op een bepaald moment ging zijn geestelijke ziel het nirvana binnen. Vanaf dat moment was Gautama een boeddha. Het voltooid deelwoord van de Sanskrietwortel budh geeft dit aan. De menselijke ziel, het menselijke gestel dat werd achtergelaten, was de bodhisattva Gautama die daarna zijn leer bleef verkondigen tot de fysieke dood van Gautama’s lichaam, toen hij 100 jaar oud was.

De levensgeschiedenis van die verbazingwekkende figuur geeft u de verklaring van het mysterie. Er was de chela of neofiet Siddhartha, die na zijn jeugd een bodhisattva werd en dus een kanaal opende zodat de geestelijke ziel zich door hem kon manifesteren toen hij het boeddhaschap bereikte. De geestelijke ziel ging toen in dharmakaya, de bodhisattva bleef nog 20 jaar in het lichaam leven en onderwijzen (Gautama bereikte het boeddhaschap toen hij 80 jaar was). Toen trok de bodhisattva zich terug naar zijn eigen plaats door het nirmanakaya aan te nemen, of het nirmana-kleed, en daarop stierf het lichaam.


Dialogen van G. de Purucker, blz. 63-84

© 2023 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag