Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

14. Bijeenkomst op 11 juni 1930

GdeP – Wilt u de bijeenkomst alstublieft openen. Ik ben gereed om de vragen die er zijn te beantwoorden.

Vr. – Ik heb begrepen dat bij een gewoon, normaal mens de avesa alleen mogelijk is tijdens het sterven.

GdeP – Wat bedoelt u precies met die term?

Vr. – Wanneer iemand een hoge graad van discipline heeft bereikt, zoals die van een hoge chela of meester, is hij in staat om het lichaam van een ander mens binnen te gaan en ik dacht dat de term daarvoor avesa is.

GdeP – Ik vroeg me af waar u die term bent tegengekomen. Het is een samengesteld Sanskrietwoord van de wortel vis dat ‘binnengaan’ of ‘doordringen in’ betekent en het voorvoegsel a. Ik stelde de vraag om het woord te verduidelijken voor anderen die het misschien niet kennen. Gaat u verder.

Vr. – De eerste vraag is: Is dat bij een gewoon mens alleen mogelijk tijdens het sterven?

GdeP – U bedoelt het feitelijke overbrengen van het bewustzijn en de wil?

Vr. – Ja.

GdeP – Nee, het kan ook tijdens het leven – dat wil zeggen, de persoon van wie het bewustzijn en de wil op deze manier worden overgebracht hoeft niet noodzakelijk te sterven.

Vr. – Ik heb de kern van mijn vraag niet duidelijk gemaakt. Ik bedoel de persoon die is gestorven, de gewone doorsnee persoon. Met andere woorden, het tussenliggende bewustzijn moet niet in het lichaam aanwezig zijn opdat avesa kan plaatsvinden. Is dat juist?

GdeP – Ik ben bang dat ik u niet begrijp. Natuurlijk is het tussenliggende bewustzijn niet aanwezig als de persoon is gestorven.

Vr. – Ik dacht aan het geval van een boodschapper zoals HPB. Het tussenliggende bewustzijn is aanwezig, maar dat kan voorkomen, nietwaar?

GdeP – Wat kan er voorkomen?

Vr. – De avesa van een meester in een boodschapper.

GdeP – Ja, maar een moment geleden sprak u van het plaatshebben daarvan wanneer iemand sterft.

Vr. – Dat was mijn eerste vraag. Mijn tweede vraag betreft een boodschapper.

GdeP – Ik denk dat ik de strekking van uw gedachte nu begin te begrijpen. De eerste vraag is al naar tevredenheid beantwoord, nietwaar?

Vr. – Ja.

GdeP – Wilt u nu uw tweede vraag herhalen.

Vr. – Wat gebeurt er met het tussenliggende bewustzijn van de boodschapper wanneer de avesa plaatsvindt? U vertelde ons dat een deel ervan onder akasische bescherming staat.

GdeP – U stelt een behoorlijk diepgaande vraag en ik weet werkelijk niet hoever ik deze vraag zal beantwoorden. U heeft in alle oprechtheid en met een verlangen naar meer licht deze vraag gesteld, maar ik maak u erop attent dat wat ik ga zeggen niet alles is wat erover kan worden gezegd.

Een bepaald deel van zijn eigen tussenliggende natuur blijft in het lichaam van de boodschapper, anders zou er geen levende boodschapper zijn maar alleen een lijk. Het tussenliggende deel dat achterblijft is niet het hogere deel van de tussenliggende natuur. Het deel dat is verwijderd en dat onder akasische bescherming staat is het hogere deel van de tussenliggende natuur. Met andere woorden, de persoonlijkheid van de boodschapper blijft praktisch intact, maar bijna de hele individualiteit van de boodschapper is verwijderd – maar met als voorbehoud dat de verwijdering niet absoluut is, en dat de monade, die hoger staat dan het tussenliggende deel, natuurlijk niet wordt verwijderd. De monade kan niet op dezelfde manier worden verwijderd. De monade is een geestelijke entiteit. Werpt deze korte uitleg een beetje meer licht op de vraag die u in gedachten heeft?

Vr. – Ja, dank u. Vanzelfsprekend is het antwoord niet volledig, maar het is voldoende.

GdeP – Het is onvolledig. Het spijt me inderdaad heel erg dat ik zo vaak in een positie verkeer waardoor het lijkt dat ik dat doe waarvan de Heer Boeddha zei dat hij dat niet deed: ‘Als in een gesloten vuist kennis achterhouden die zou moeten worden bekendgemaakt.’ Maar ik kan soms niet anders, omdat ik niet bij elke gelegenheid dat ik spreek het recht heb over alles de volledige waarheid te vertellen.

Vr. – Ik zou willen vragen of in het geval van een zwarte magiër – dat wil zeggen, wanneer de hogere monade en het lagere ego volledig zijn gescheiden – het hogere manas, de manasaputra, daarbij is betrokken?

GdeP – Hij is altijd bij het leven van zwarte magiërs betrokken, of deze broeders van de schaduw nu tot een hoge of lage graad behoren. Maar ziet u dat wanneer u het woord ‘betrokken’ gebruikt, u in heel algemene termen spreekt? Het hogere manas is natuurlijk betrokken bij alles wat een mens overkomt. Als u in plaats van het woord ‘betrokken’ te gebruiken duidelijker wilt zijn en vraagt: Is het hogere manas een deel van de zwarte magiër van wie het lot uiteindelijk vernietiging is . . . ?

Vr. – Dat is wat ik wilde weten.

GdeP – Goed. Dat is een scherpomlijnde, duidelijke vraag. Mijn antwoord is: het hogere manas maakt geen deel uit van de zwarte magiër van wie het lot vernietiging is. Bedenk alstublieft dat er noodzakelijk een onderscheid wordt gemaakt tussen de hogere en lagere delen van het manasische beginsel. Dit betekent niet dat het manasische beginsel op een houtblok lijkt dat in twee delen kan worden gehakt. Het manasische beginsel is een energie. Het heeft zijn lage en zijn hoge kant. Liefde is bijvoorbeeld een energie. Ze heeft haar prachtige, onpersoonlijke kant en ook haar grove en primitieve kant. Zo is het eveneens met de twee manasische kwaliteiten die in het geval van een zwarte magiër worden gescheiden.

Een zwarte magiër is iemand die door totale zelfzucht gedurende een aantal levens de persoonlijkheid zo volledig of bijna volledig van de geestelijke individualiteit heeft gescheiden dat het hogere deel, de geestelijke individualiteit, in zijn geheel omhoog is teruggetrokken in de schoot van de monade, en het lagere deel, de persoonlijkheid, in zijn geheel naar beneden is getrokken naar de persoonlijke sfeer van die slechte mens die het pad van het kwaad heeft gekozen. Dus wanneer u vraagt of het hogere manas hetzelfde lot treft als de zwarte magiër en samen met die slechte persoonlijkheid wordt vernietigd, is het antwoord nee.

Vr. – Ik heb dat altijd gedacht, maar ik heb onlangs iets gelezen dat me een beetje aan het twijfelen bracht. Ik wil deze vraag laten volgen door een andere. Zal de monade in het geval van zo’n vernietigde zwarte magiër een andere persoonlijkheid vinden om doorheen te werken?

GdeP – Ja.

Vr. – Is de monade die een andere persoonlijkheid vindt de monade die van de maan kwam, of is ze een andere monade die zich op een hoger gebied bevindt?

GdeP – Ik begrijp uw vraag niet helemaal. In de eerste plaats ‘vindt’ de monade geen andere persoonlijkheid. Ze evolueert van binnenuit, uit zichzelf, een andere persoonlijkheid, en moet met de evolutie daarvan van voren af aan beginnen. Ze kan niet ineens een persoonlijkheid zonder karmisch verleden evolueren of scheppen – zo’n onmiddellijke voortbrenging zou een scheppingsdaad zijn. De monade moet in zo’n geval opnieuw beginnen deze persoonlijkheid te ontwikkelen in en uit de laagste elementale levensrijken en door de eeuwen heen langzaam een nieuwe persoonlijke monade of nieuw ego opbouwen.

Deze nieuwe persoonlijke monade moet worden ontwikkeld voordat ze haar manifestatie op onze gebieden kan voortzetten. En in dat feit alleen ligt het afschuwelijke kwaad van het voortdurend en doelbewust verrichten van verkeerde handelingen aan de ‘duistere kant’ van de natuur, want een dergelijk verlies van een persoonlijke monade zoals in het geval van een vernietigde zwarte magiër, vertraagt de vooruitgang van de spirituele monade.

Bedenk ook dat spirituele tovenarij of slechtheid – dat wil zeggen, het welbewust kiezen voor het pad van het kwaad – iemand in wezen tot een broeder van de schaduw maakt.

Vr. – Is de monade die deze andere, tweede persoonlijkheid ontwikkelt dan dezelfde monade die oorspronkelijk van de maan kwam? Ik begrijp dat we vele monaden in verschillende graden van ontwikkeling hebben.

GdeP – Wanneer u zegt de ‘monade die van de maan kwam’, verwijst u dan naar de maanmonade?

Vr. – Ja.

GdeP – Maar het is niet de maanmonade waarvan de zwarte magiër scheidt. Het is juist de maanmonade die naar beneden gaat. Het is de spirituele monade, de spiritueel-goddelijke monade, de zoon van de zon, die het hogere deel is waarvan de broeder van de schaduw zich scheidt door in vele levens voortdurend zelfzuchtig kwaad te verrichten, een weg waarvoor doelbewust is gekozen en die weloverwogen wordt gevolgd.

Probeer te begrijpen dat het woord ‘monade’, wanneer het op deze manier zonder bepalend bijvoeglijk naamwoord wordt gebruikt, altijd de spirituele monade betekent, de diepste kern van elk wezen, de oorspronkelijke bron van die entiteit en in feite de uiteindelijke geestelijke bestemming ervan. Maar de term ‘monade’ wordt ook gebruikt met kenmerkende bijvoeglijke naamwoorden om die lagere centra van bewustzijn aan te geven die van leven tot leven voortduren, maar die toch, omdat ze geen geestelijke centra zijn, alleen in beperkte mate deelhebben aan de spirituele onsterfelijkheid van de monade per se.

Daarom is het, terwijl we de uitleg die ik zojuist heb gegeven in gedachten houden, goed om te spreken van een ‘menselijke monade’, van een ‘astrale monade’ en ook van een ‘dierlijke monade’. En al deze karakteristieke monaden zijn afgeleid van hun ouder, de goddelijke monade, die de monade of het onsterfelijke centrum van een god is – de eigen innerlijke god van elk individu.

‘Monade’ is een woord dat voor een aantal dingen wordt gebruikt, net als het woord ‘lichaam’. Wanneer u het woord ‘lichaam’ gebruikt zonder bepalend bijvoeglijk naamwoord, ziet u hoe vaag dit woord is. Om de gedachte duidelijk te bepalen moet u een ‘menselijk’ lichaam zeggen, een ‘dierlijk’ lichaam, een ‘mineraallichaam’, een ‘zonnelichaam’; hetzelfde geldt voor het woord ‘monade’. Ten eerste is er de ‘goddelijke’ monade, de oorsprong van alles en van elke entiteit, de kern van de kern van de kern van haar wezen, haar innerlijke god. Dan is er de spirituele monade, haar omhulsel, en deze is niet zo volmaakt arupa of vormloos als de goddelijke monade; de spirituele monade, het kleed van de goddelijke monade, is uw geestelijke ziel.

Vervolgens – nog meer in de materie gewikkeld – is er de menselijke monade, of het reïncarnerende ego, dat het kind is van de spirituele monade. En nóg dieper in de materie gewikkeld is er de astrale monade of de gewone mens met zijn gebruikelijke hersenverstand, grillige emoties en irritaties. Deze laatste is zoals gezegd de astrale monade of de alledaagse mens.

Deze ondergeschikte bewustzijnscentra, zoals de astrale monade en de menselijke monade en de spirituele monade, worden met recht ‘monaden’ genoemd, omdat het de bestemming van elk van hen is om zich uiteindelijk te ontwikkelen tot een goddelijke monade, of een godheid, zoals hun eigen voortbrengende bron of innerlijke ouder. Deze groei of ontwikkeling wordt bereikt doordat elk van deze ondergeschikte monaden meer en meer vanuit haar eigen binnenste kern een steeds groter deel van de goddelijke krachten en vermogens naar buiten brengt, want elke ondergeschikte monade heeft op haar beurt haar eigen goddelijke monade.

U ziet dat het een voorbeeld is van ‘raderen binnen raderen’. Naast de voortbrengende monade waarover ik zojuist sprak, heeft elk zo’n ondergeschikte monade in de kern van de kern van haar wezen haar eigen individuele goddelijke monade, die haar ‘Vader in de Hemel’ is, haar eigen innerlijke god.

Ik hoop dat dit volkomen duidelijk is. Elk van de atomen van mijn lichaam is in zijn essentie een monade, een goddelijke monade, die zwakjes haar transcendente vermogens door zo’n atoom tot uitdrukking brengt; maar al deze atomen zijn verbonden met de centrale monade die mijn innerlijke god is. Daaruit volgt dat al deze andere monaden onderdeel zijn van mijn levensstroom – voortbrengselen van mij, van mijn eigen goddelijke monade. Ziet u nu hoe het zit? Het klinkt ingewikkeld maar als u het idee te pakken heeft, is het heel eenvoudig.

Vr. – Ja, dank u.

GdeP – Begrijpt u het echt? Dit is een heel belangrijk punt en er worden hierover zoveel vragen gesteld waaruit blijkt dat de basisgedachte nog niet is begrepen. Daarom is het nodig grondige aandacht hieraan te besteden en er zorgvuldig over na te denken, zodat de fundamentele eenvoud en buitengewone schoonheid van het feit door u allemaal wordt ingezien.

Vr. – Mag ik daarover een andere vraag stellen? Werden al deze verschillende monaden dan geboren uit de ene spiritueel-goddelijke monade, en is het karma van elk van hen door alle eeuwen heen met elkaar verbonden?

GdeP – Ja, dat geldt voor die monaden die zich in de ene levensstroom bevinden, zoals de levensstroom van een mens.

Vr. – Als een monade die vanuit een spiritueel-goddelijke monade werd geëmaneerd voor een lager pad kiest, heeft dat karma dan gevolgen voor ieder van de ondergeschikte monaden die met die bewustzijnsstroom zijn verbonden?

GdeP – Dat is juist.

Vr. – Dat karma moet dan onder ogen worden gezien door elk van deze monaden wanneer ze zich bij het reïncarneren samenvoegen.

GdeP – Ja. Het is een karma dat behoort tot alle samenstellende levensatomen of monaden van die bewustzijnsstroom. Ze zijn allemaal erbij betrokken. Evenzo hebben we het karma van ons zonnestelsel, het karma van een planeet, het karma van een ras, het karma van een familie, het karma van een individu en zelfs het atomaire karma van één enkel atoom van het lichaam van een mens.

Vr. – Daarin schuilt de ernst van dit kiezen van het slechte pad?

GdeP – Ja, want de menselijke monade die zichzelf verlaagt door zich van haar goddelijke ‘Vader in de Hemel’ af te scheiden, staat vernietiging te wachten in plaats van toekomstige eeuwen van evolutionaire vooruitgang. Haar lot zal zijn om in het laboratorium van de natuur uiteen te vallen of psychisch te worden ontbonden. Ze heeft de materie in plaats van de geest als haar doel en werkterrein gekozen. Ze daalt steeds dieper af in de materie, omdat ze daarheen wordt aangetrokken, tot ze uiteindelijk absolute materie bereikt, die de grote werkplaats van de natuur is. En daar, om HPB’s uitdrukking te gebruiken, wordt ze keer op keer vermalen, ontbonden in haar samenstellende levensatomen en daar eindigt haar loopbaan als menselijke monade. Een monade die op die manier mislukt, is een mentaal-psychische abortus. Het is haar niet gelukt om als een geestelijk wezen te worden geboren.

Vr. – Houdt deze vreselijke keuze dan verband met de rampen en catastrofes en angstaanjagende dingen van de natuur? Brengt dit ook een algemeen karma met zich mee?

GdeP – Bedoelt u elke individuele broeder van de schaduw?

Vr. – Ja.

GdeP – U vraagt, als ik u goed begrijp, of zo’n lot grote wereldrampen kan voortbrengen of veroorzaken. Is dat wat u bedoelt?

Vr. – Ja, en de gehele duistere onaangename kant van de natuur waarvan we aanwijzingen hebben.

GdeP – Ik denk het niet. Maar laat ik hier een suggestie geven. Denk niet dat deze natuurrampen noodzakelijk de gevolgen van slechte krachten zijn.

Vr. – Ik bedoelde dat eigenlijk niet zozeer. Ik heb me niet goed uitgedrukt. Ik dacht aan de duistere, dreigende kant van de natuur waarvan men aanwijzingen heeft. Ik besef dat karma die andere gevallen teweegbrengt, en zuivert en bevrijdt; maar men voelt dat er een andere kant van de natuur is.

GdeP – Die is er inderdaad.

Vr. – En dat deze vreselijke keuzen die door de broeders van de schaduw worden gemaakt die aspecten van de wereld – van de ontwikkeling – moeten beheersen.

GdeP – Ze zijn nauw betrokken bij de duistere kant van de natuur en bij die kant van de werkingen van de natuur. Uw intuïtie is helemaal juist. Ik wil niet te veel over dat punt zeggen omdat het op het denken van de meeste mensen een heel deprimerende invloed heeft. Maar u zult heel goed begrijpen wat ik bedoel als u de dualiteit van de natuur helder voor ogen houdt: de stralende schitterende krachten van de geestelijke zon aan de ene kant en de slechte vernietigende invloeden van de lagere of duistere kant van de natuur aan de andere kant.

Ik zal u de volgende aanwijzing geven. Het lot van de broeders van de schaduw is heel nauw verbonden met de maan en haar invloeden. De broeders van de schaduw gaan ten slotte naar de planeet van de dood.

Vr. – Als deze broeders van de schaduw het neerwaartse pad inslaan en deze scheiding plaatsheeft, zijn ze zich dan bewust van het grote onrecht, het grote kwaad dat ze hebben gedaan? U zei dat de spirituele monade opnieuw moest beginnen met het evolueren van een nieuwe persoonlijkheid waarin ze zich kan manifesteren. Is dat niet onrechtvaardig voor haar? En zal er een soort beloning zijn? Zal ze snel door al deze stadia heengaan, omdat ze deze al eerder heeft doorgemaakt?

GdeP – U heeft drie vragen tegelijk gesteld. Natuurlijk kan men niet zeggen dat het onrechtvaardig is voor de spirituele monade, omdat de spirituele monade in zekere zin verantwoordelijk is voor de lagere of ondergeschikte menselijke monade die is afgegleden, op ongeveer dezelfde manier als een mens karmisch verantwoordelijk is voor een abortus. Er is een verantwoordelijkheid in die betekenis van het woord. Dat is het antwoord op uw tweede vraag.

Als antwoord op uw eerste opmerking: het hangt af van het geestelijke stadium dat door de broeder van de schaduw is bereikt voordat hij zich van het licht afkeert en het neerwaartse pad begint te bewandelen. Als hij als mens ver was gevorderd voordat hij kwaad omwille van het kwaad koos – van het kwaad houdt omdat het kwaad is – dan is er een besef van het vreselijke verlies, een mentale marteling die eeuwenlang voortduurt tot de natuur in haar mededogen daarover een sluier van onbewustheid werpt, wat altijd gebeurt, en deze sluier van onbewustheid gaat aan de definitieve ontbinding vooraf.

Maar in veel van de broeders van de schaduw die als mensen niet zoveel geestelijke kracht hebben verworven of geen hoogontwikkelde mensen zijn geworden – dat wil zeggen, in gewone mensen die broeders van de schaduw zijn – is er heel weinig besef van pijn of spijt of leed. Ze zijn van het kwaad gaan houden omwille van het kwaad zelf. Ze verheugen zich in het kwaad doen omwille van het kwaad doen zelf. Ze voelen zich op hun manier gelukkig door het verrichten van kwaadaardige daden en het denken van boze gedachten. Ze komen enigszins in de buurt van wat de westerling een paar honderd jaar geleden in gedachten had als hij over de duivel sprak.

Zulke bewustzijnstoestanden zijn zelfs niet ongebruikelijk bij gewone mensen. Er zijn mensen, voor de gewone waarnemer ogenschijnlijk normale mensen, die ervan genieten om iemand pijn te doen en onrecht aan te doen en ik neem aan dat elke goed geïnformeerde arts op zijn minst enigszins bekend is met het verschijnsel sadisme. Deze term is ontleend aan de familienaam van een Fransman die berucht werd om de onmenselijke mentale en fysieke wreedheden die hij beging en die hem een intens genot opleverden.

Het geweten is het licht van de innerlijke god en wanneer dat licht wordt teruggetrokken, houdt het geweten op met als gevolg dat er in het brein en het hart van zo’n individu niet langer een bewustzijn van de wetten van het spirituele leven zetelt.

In antwoord op uw laatste vraag kan in algemene zin worden gezegd dat de monade, wanneer ze opnieuw begint met haar evolutie van een nieuwe persoonlijkheid, iets sneller door alle evolutiestadia heengaat, want de herinneringen aan de vorige reeks levens zijn in haarzelf afgedrukt; en dit versnelt de nieuwe evolutiegang bij het voortbrengen van de nieuwe persoonlijkheid.

Vr. – Mag ik nog één vraag stellen over de monade die door dat evolutiestadium moet heengaan? Heeft ze enig besef dat ze helemaal opnieuw moet beginnen, of ligt het eenvoudig in de gang van de evolutie? Het leek me een groot onrecht dat ze weer helemaal opnieuw moest beginnen.

GdeP – U heeft het nu weer over de goddelijke oudermonade, neem ik aan?

Vr. – Ja, omdat u zei dat ze een nieuwe persoonlijkheid ontwikkelde en weer van voren af aan moest beginnen.

GdeP – Nee, zo’n besef zoals u zich dat voorstelt is er niet. Er is niet zo’n gevoel zoals u zou hebben als u het slachtoffer zou worden van een of andere vreselijke ramp, omdat het terrein van handeling en bewustzijn van de spirituele monade zich op een gebied bevindt zover boven het gebied van de menselijke monade die haar betrekkingen met haar had verbroken, dat de spiritueel-goddelijke monade zich slechts in lichte mate van dat lagere gebied bewust is.

Vr. – Kan men zeggen dat kennis van het pad van de rechter- en linkerhand, en van deze dingen die u ons nu heeft geleerd, een middel tot verbetering zijn voor alle dwaze opvattingen die er over eeuwige straf, enz., hebben bestaan? En ook een middel tot verbetering en een uitdaging voor het huidige gebrek aan geloof in zulke grote crises?

GdeP – Bedoelt u met uw vraag of kennis van de esoterische filosofie dit middel tot verbetering is?

Vr. – Ja. Ik denk dat het daar precies op neerkomt.

GdeP – U heeft gelijk, maar vanuit een ander standpunt is dat juist het betreurenswaardige van alles. Bepaalde mensen verkeren mentaal in een zodanige toestand dat ze niet ontvankelijk zijn voor deze waarheid. Deze zou hun meer schade toebrengen als ze volledig en zonder voorbehoud aan hen werd gegeven dan wanneer men hen in bepaalde mate in onwetendheid zou laten en zou proberen hen te helpen met ethische, morele en zogenaamd religieuze leringen; en hun daarbij misschien zou vertellen dat er veel meer achter zit – geheimen die nog niet kunnen worden bekendgemaakt. Dat is precies de methode die de meesters van wijsheid en mededogen gebruiken, zelfs bij gewone mensen.

Sta eens een moment erbij stil, en laat tot u doordringen dat er in het heelal waarheid is; dat waarheid kan worden verkregen door die mensen die geschikt zijn om haar te zien en te ontvangen, en die, als ze haar zien, de moed en de wil hebben om haar te aanvaarden. Maar kennis is soms gevaarlijk wanneer het denken dat haar ontvangt zwak, zelfzuchtig en onvoorbereid is. Als de hele esoterische wijsheid aan de gewone mensen zou worden gegeven, is het mijn eigen overtuiging dat negenennegentig van de honderd mensen ter plekke zwarte magiërs zouden worden. Ze zouden niet het morele uithoudingsvermogen, de spirituele kracht, hebben om haar te ontvangen, te kunnen bevatten en vast te houden, maar zouden eenvoudig worden weggevaagd door hun ingeboren zelfzucht, die voortvloeit uit hun gebrek aan evolutionaire groei.

Vr. – Toen u op 28 november in de Tempel over licht sprak zei u: licht is een aspect of vorm van de levenskracht van een god. Kunt u uitleggen hoe het aanstrijken van een lucifer of het aansteken van de pit van een lamp de levenskracht van een god kan manifesteren zodat we deze kunnen zien en voelen?

GdeP – Dit is de eerste keer dat ik hoor dat goddelijke levenskracht met het aanstrijken van een lucifer in verband wordt gebracht! Maar de analogie, of ik kan beter zeggen het voorbeeld, is als analogie volledig toelaatbaar. Licht is de manifestatie van de levenskracht van een god, zoals te zien is in het geval van de zon. De zon stort voortdurend zonder enige onderbreking vele soorten krachten uit: spirituele krachten, intellectuele krachten, astrale krachten, elektrische krachten, magnetische krachten; en het aanstrijken van een lucifer is een voorbeeld van een elektromagnetisch verschijnsel. Ik bedoel niet de daad van het aanstrijken, maar ik neem aan dat u verwijst naar het licht dat ontstaat bij het aanstrijken van een lucifer.

Door het hele zonnestelsel stromen elektromagnetische energieën die uiteindelijk afkomstig zijn van de zon. Alle manifestaties van licht zijn in de kern, in oorsprong, manifestaties van deze elektromagnetische krachten, of zonnekrachten. Licht is fysiek gesproken een elektromagnetisch verschijnsel. Het leven van een menselijk lichaam, als ander voorbeeld, is uiteindelijk ontleend aan de zon. Het menselijke leven is deels elektromagnetisch, maar dit aspect betreft alleen zijn meest grove manifestatie. In zijn hogere deel is hij het lagere deel van de psychische krachten die uit de zon voortvloeien. Deze krachten vloeien ook uit de mens voort. Het leven van een mens is dus uiteindelijk ontleend aan de zon, maar meer direct afkomstig van de innerlijke constitutie van de mens zelf. Ik hoop dat deze uiteenzetting duidelijk voor u is.

Vr. – Niet helemaal. Waar ik naartoe wil is dit: ik besef dat vuur of licht overal onzichtbaar om ons heen is, maar als men een paar stukjes weekijzer en staal neemt en ze op een bepaalde manier samenvoegt en zo een dynamo maakt, brengt men, evenals bij het aanstrijken van een lucifer, een kracht tot manifestatie die óf licht óf warmte is. Ik wil graag, als dat mogelijk is, een verklaring van hoe we deze onzichtbare krachten overal om ons heen tot zichtbare manifestatie brengen.

GdeP – Uw vraag doet me een beetje denken aan een verhaal dat ik ooit las over een primitieve mens die, toen hij voor het eerst een locomotief zag, informeerde naar wat de locomotief in beweging bracht. Hij had het idee dat aangezien niets zichtbaars haar voorttrok of voortduwde, er in de locomotief beslist iets moest zijn dat haar in beweging zette. Maar wat zat er in de locomotief? Uiteindelijk kwam hij tot de conclusie dat er zich een aantal paarden in moest bevinden. Eén paard zou haar niet in beweging kunnen zetten, en er was geen ruimte genoeg voor veel paarden, en dus dacht hij dat het er misschien drie waren.

U vraagt me wat de methode is waardoor de elektromagnetische kracht haar fysieke manifestatie voortbrengt; of liever wat de schakel, of reeks van schakels, is tussen de voortbrengende oorzaak en het zichtbare licht of de warmte. Ik denk dat ik die vraag alleen kan beantwoorden door u naar onze theosofische filosofie te verwijzen, omdat mij daarover geen bestaande wetenschappelijke theorie bekend is die een enigszins bevredigende verklaring geeft. Daarom is uw vraag geheel terecht en ik zal proberen haar als volgt kort te beantwoorden: De psycho-elektromagnetische kracht brengt zichzelf door tussenliggende astrale stadia tot uitdrukking, en wanneer de juiste voorwaarden op het fysieke gebied bestaan, zoals die die door het aanstrijken van een lucifer worden teweeggebracht of door het bouwen en functioneren van een dynamo, dan kan de psycho-elektromagnetische kracht zichzelf tot uitdrukking brengen. Maar deze elektromagnetische kracht die zichzelf, overeenkomstig het mechanisme of verschijnsel dat is teweeggebracht, tot uitdrukking brengt, is zelf slechts een verschijnsel van een meer verborgen en nog innerlijker kracht – een psychische kracht.

Bijvoorbeeld, een bliksemflits, een donderslag, is fundamenteel een psychisch verschijnsel. Natuurlijk is dit ook een fysiek verschijnsel. Door het een in wezen psychisch verschijnsel te noemen, bedoel ik niet dat het qua uitdrukking geen fysiek verschijnsel is. Dat is het wel. Leven is overal om ons heen. Het doordringt alles; en onder de juiste omstandigheden drukt het zichzelf op het fysieke gebied uit in wat men verschijnselen noemt – licht, verschillende soorten beweging, geluid, kleur, warmte, enz. U moet zelfs de juiste fysieke omstandigheden scheppen voordat u de afschuwelijke geluiden kunt voortbrengen die uit een oude grammofoon komen.

Beantwoordt dit enigszins uw vraag?

Vr. – Ja, helemaal. Dank u.

Vr. – Is het juist om te denken dat een atoom, een mens, of een zonnestelsel circulatiesystemen zijn of bevatten?

GdeP – Ja, dat is zeker zo. Elk atoom heeft zijn eigen stelsel van krachten, en zelfs de huidige theorie over de atoomstructuur is, in het denken van de meeste fysici, een weergave in het klein van wat het zonnestelsel in het groot is – een kwestie van circulaties. Het zonnestelsel is op zijn beurt maar een afspiegeling van een circulatiesysteem met een nog groter bereik dat in een nog groter gebied bestaat. Daarmee bedoel ik de innerlijke en oorzakelijke gebieden.

Het is precies zo in de mens. Zijn bloedcirculatie en de circulatie van zijn levenskracht zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden – twee aspecten van dezelfde zaak. Beide hebben hun oorsprong in zijn innerlijke constitutie, en zijn meer in het bijzonder manifestaties van circulaties in het aurische ei. Het bloed en de levenskracht zijn heel nauw met elkaar verbonden, en manifesteren in het menselijke lichaam dezelfde elementaire of fundamentele wetten die zich in de zon, of in een atoom, of iets anders, manifesteren. De natuur is in beweging, en beweegt voortdurend; en de meeste van haar bewegingen, wanneer ze los van enig fysiek gebied of mechanisme worden beschouwd, zijn cyclisch.

Vr. – Bij het vervullen van onze plicht doen we soms iets dat iemand anders helpt en die persoon vreugde brengt. En er komt een grote vreugde over de persoon die zijn plicht vervult. Is die vreugde die de vorm van voldoening aanneemt, afkomstig uit de persoonlijkheid, of komt ze uit een ander deel van zijn natuur?

GdeP – De vreugde zelf ligt in de persoonlijkheid. Men kan nauwelijks zeggen dat een mens vreugde aan het knipperen met zijn ogen beleeft, of aan de noodzakelijke bewegingen van zijn handen of voeten. Ze zijn voor hem natuurlijk. Ze zijn onbewust. De impulsen van het geestelijke deel van de mens beleven eveneens geen bewuste vreugde aan hun automatische bewegingen. Zulke bewegingen horen daar thuis en zijn de natuurlijke functies van zijn wezen. Vreugde volgt op een natuurlijke manier automatisch in de persoonlijkheid die een hoog doel nastreeft en dat bereikt, die het gevoel heeft een schitterende prestatie te hebben geleverd; en daarom komt de reactie heel natuurlijk tot uitdrukking als vreugde in de waarnemende persoonlijkheid. Andere grove genoegens die de mens kent, zijn op precies dezelfde manier te verklaren, maar in het geval van grove fysieke genoegens zijn ze slechts bevredigingen, en het deel dat wordt bevredigd bevindt zich op een laag gebied.

Vr. – Mijn vraag heeft betrekking op wat u ons vanavond heeft verteld over de handelwijze van de goddelijke monade die de hogere delen van de mens in zichzelf terugtrekt wanneer men voor het kwaad kiest, en wanneer de brug of de band tussen de lagere en de hogere natuur is verbroken. Ergens heb ik gelezen, en u heeft het ons natuurlijk ook verteld, dat de spirituele monade dan een andere lagere natuur ontwikkelt, of haar straal uitzendt die aan de lange reis omhoog begint. En, als ik me niet vergis, verkeert ze in zo’n geval, wanneer ze het menselijke stadium bereikt, in de ongelukkige positie te worden gekweld door haar wachter op de drempel, haar lagere zelf dat verloren was gegaan, haar lagere menselijke monade. Is dat juist? Of herinner ik het me niet goed?

GdeP – Het is niet juist geformuleerd. U verwijst naar het geval waarvoor HPB haar leerlingen waarschuwde, en deze waarschuwing illustreerde ze door Robert Louis Stevensons Het opmerkelijke geval van Dr Jekyll en Mr Hyde te noemen – waarbij ‘Hyde’ (het kamarupa van een vorige incarnatie) de nieuwe mens achtervolgt. Het is voor een nieuwe menselijke monade die tot de status van een mens is uitgegroeid, onmogelijk te worden achtervolgd door een eerder verloren menselijke monade die eeuwen tevoren als zwarte magiër is uiteengevallen.

Vr. – Zo kwam het me ook voor en mijn herinnering was onjuist. Ik dacht aan het geval van een direct voorafgaande incarnatie, het geval van iemand die toen zo slecht heeft geleefd dat de kamarupische schaduw nog steeds in dit aardse gebied rondwaart.

GdeP – Dat is juist.

Vr. – Ook na de nieuwe incarnatie nog?

GdeP – Ja, en ik ben blij dat u dit noemt. Deze afschuwelijke gebeurtenis vindt in het geval van zwarte magiërs altijd plaats. Soms volgen de reïncarnaties van iemand die het neerwaartse pad volgt elkaar zo snel op, met zo’n kort interval ertussen, dat er gevallen bekend zijn dat niet slechts één kamarupa blijft bestaan dat de nieuwe mens achtervolgt, maar twee of zelfs drie. Het is een complete belegering door afschuwelijke astrale krachten die worden bijeengehouden als kamarupische kwelgeesten die langzaam ontbinden. Dit fatale achtervolgen van de nieuwe mens heeft – door de voortdurende en onophoudelijke slechte impulsen die vanuit deze kwelgeesten de levenskracht van de nieuwe mens binnenstromen – in moreel en intellectueel opzicht natuurlijk een voortdurend snellere gang naar beneden tot gevolg.

De natuur heeft zeker haar ‘duistere kant’, en voor de geestelijke gezondheid van de gemiddelde mens is het maar goed ook dat deze duistere kant door de leraren voor hun leerlingen nauwkeurig wordt versluierd. De gemiddelde mens is in moreel of intellectueel opzicht niet sterk genoeg om deze dingen volledig te weten, maar diegenen van u die hun doel bereiken en het chelaschap verwerven – als iemand van u daarin slaagt – moeten deze dingen ten slotte weten. De tijd zal komen wanneer ze u min of meer volledig zullen worden geleerd, en ik zeg u nu u voor te bereiden op de dag dat u deze leringen moet leren kennen en begrijpen. U zult deze toestanden, deze kennis, deze omstandigheden, tegemoet moeten treden – en uzelf overwinnen! Wanneer u overwint is meesterschap het resultaat; en wanneer u faalt, zoals HPB zo edelmoedig zei, ‘zullen er nieuwe kansen in andere levens zijn’.

Vr. – Is dit feit dat een entiteit door een of meer drempelwachters wordt belaagd niet de oorzaak van veel gevallen van krankzinnigheid? Ik heb krankzinnigen gezien die zich gedroegen alsof ze bezig waren voortdurend verzet te bieden aan een innerlijke belegering door iets afschuwelijks.

GdeP – Ik zou niet zeggen dat het de oorzaak is van ‘veel’ gevallen van krankzinnigheid, omdat het geval van de zwarte magiër die twee of meer ‘wachters op de drempel’ heeft een buitengewoon zeldzame gebeurtenis is. In het geval van een normaal of een verstandelijk achtergebleven mens die misschien door een drempelwachter wordt achtervolgd, ben ik geneigd te denken dat uw vraag heel dicht bij de waarheid komt. De invloed van zo’n drempelwachter bestaat uit het voortdurend aanzetten tot het verrichten van slechte daden.

De drempelwachter moet niet zozeer worden gezien als rondzwevend in de atmosfeer van de nieuwe mens, maar hij doordringt zijn levenskracht, is een deel van zijn leven, van zijn hersenverstand, van zijn hartstochten. De drempelwachter dringt het astrale gestel en de levenskracht van de nieuwe mens binnen, zuigt die levenskracht voortdurend uit, en blaast voortdurend slechte gedachten in.

Vr. – Is het waar dat de duisternis en relatieve duisternis van deze schaduwkant van de natuur aan karma is toe te schrijven, en het gevolg is van menselijke fouten, of is hij onvermijdelijk duister, hoe succesvol en geestelijk een mensheid ook is?

GdeP – Een geestelijke mensheid zal zich uit de duistere kant van de natuur hebben opgewerkt; voor hen is er geen duistere kant zoals dat het geval is voor de gemiddelde mensheid. De schaduwkant van de natuur is in hoge mate, maar zeker niet volledig, het resultaat van de menselijke wil, menselijke hartstochten, menselijke gedachten, die voortdurend energieën uitstralen die de vorm van entiteiten aannemen. Gedachten zijn inderdaad wezens.

Als u vraagt of het ondervinden van de donkere kant van de natuur een onvermijdelijk karma van het ras is, ben ik geneigd u ja te antwoorden. Maar dat doe ik met grote aarzeling, omdat wanneer uw denken niet alert en waakzaam is, u gauw een verkeerde indruk kunt krijgen van wat er wordt gezegd, en u zich kan inbeelden dat u daarom kwaad moet doen, moet zondigen, omdat het een noodzakelijk onderdeel van uw evolutie is. Ronduit gezegd, het is noodzakelijk omdat u door die onvolmaakte kant van de natuur groeit, maar uiteindelijk stijgt u erboven uit. U groeit van onvolmaaktheid tot een minder onvolmaakt stadium, en vervolgens tot een nog minder onvolmaakt stadium, en u bereikt uiteindelijk een volmaakter stadium en ten slotte een nog volmaakter stadium; zo gaat u gestaag vooruit in de richting van het geestelijke.

Maar bedenk dat de mens in zijn huidige evolutiestadium niet hoeft te zondigen om te leren, niet zelfzuchtig hoeft te zijn om te groeien. In zijn huidige evolutiestadium is de mens in feite voldoende ver langs de lichtende, opgaande boog opgeklommen, hoe relatief gering zijn vooruitgang tot nu toe ook is, zodat de noodzaak van ‘zonde’ en ‘kwaad doen’ in het geheel niet meer van toepassing is, en volledig buiten het doel en het plan van evolutionaire groei staat. Zonde en kwaad doen, zelfzucht en slechtheid zijn tegenwoordig door en door verkeerd. Boosaardig handelen en zelfzucht en slechtheid betekenen nu achteruitgang, het volgen van het neerwaartse pad.

Vr. – Terwijl ik over het derde oog aan het lezen was, kwam ik in De geheime leer (2:340) deze passage tegen: ‘Wat de beoefenaars van het occultisme echter behoren te weten, is dat het ‘derde oog’ onverbrekelijk is verbonden met karma. Deze leer is zo geheimzinnig dat slechts enkelen ervan hebben gehoord.’

Kunnen we verdere uitleg krijgen over deze twee uitspraken.

GdeP – Ik denk dat ik dezelfde vraag enkele weken geleden heb beantwoord.

Vr. – Ik weet dat u over het derde oog heeft gesproken, maar ik zou er graag iets meer over willen weten, als dat goed is.

GdeP – Als u bedenkt dat alle karma voortkomt uit degene die handelt en niet van buitenaf uit de omgeving komt, en dat alle door u gekozen handelingen, al uw keuzen voor het goede of kwade – het rechter- of linkerpad – voortkomen uit uw wil en uw inzicht die hun oorsprong voornamelijk in het derde oog hebben, heeft u onmiddellijk de sleutel tot mijn verklaring. Het derde oog is noodzakelijk met karma verbonden, omdat uw geestelijke visie die u leidt naar de keuzen die u maakt, is gelokaliseerd in wat het derde oog wordt genoemd. Als die visie gebrekkig is, zal uw keuze gebrekkig zijn. Als die visie helder en krachtig is, zal uw keuze overeenkomstig verheven zijn.

Daarom staat het betere en meer edele karma dat een mens kiest of volgt strikt in verhouding tot het gebruik van het derde oog. Als het derde oog actief is in een mens, zal zijn karma goed zijn. Als het derde oog een beetje werkzaam is in een mens, enigszins functioneert, zal zijn karma gemengd zijn – gedeeltelijk slecht, gedeeltelijk goed – als gevolg van de gedachten en handelingen waarvoor hij kiest. Als het derde oog heel zwak functioneert of helemaal niet, zal het karma in de regel zwaar en slecht zijn.

Vr. – Onze ideeën over de samenstelling van de zon zijn door wat op een aantal bijeenkomsten is meegedeeld heel drastisch veranderd. De toestand van de zon, de afwezigheid van oplaaiende vlammen zoals door de astronomen wordt aangegeven, de hele samenstelling ervan is zo anders dan we dachten. In hoeverre zijn de waarnemingen van astronomen, vooral die met de spectroscoop, hiermee in overeenstemming? Dat wil zeggen, wat zou de verklaring zijn voor de elementen die door de spectroscoop worden onthuld als de samenstellende delen van de zon? Hoe past dat bij wat ons over de werkelijke samenstelling van de zon is verteld?

GdeP – In algemene zin stemmen ze redelijk overeen. De spectroscoop onthult alleen de aan- of afwezigheid van bepaalde scheikundige elementen in een ster, of in de zon, afhankelijk van het licht van de een of andere fysieke soort dat ons van de ster of van de zon bereikt.

Neem als voorbeeld onze eigen zon, die natuurlijk een ster is. Elke zon wordt omgeven door zijn aura’s, zijn sluiers. Deze sluiers vormen zijn lichamen; gezamenlijk stellen ze het fysieke lichaam van de zon samen. En zoals de menselijke constitutie, die een energiebundel is, zich manifesteert door middel van het fysieke lichaam dat zijn eigen droesem en bezinksel heeft, zo manifesteert de energiebundel die elke zon of ster samenstelt zich door middel van deze stellaire of solaire sluiers die hem omgeven, en die als geheel zijn lichaam vormen. Zoals het lichaam van een mens de scheikundige elementen bevat, evenzo bevatten deze sluiers die elke zon omgeven ook de scheikundige elementen.

Elke zon heeft noodzakelijk elk scheikundig element in zich dat het zonnestelsel, waarvan hij het hart is, bevat, omdat uit zo’n zon of ster alle scheikundige elementen die in het zonnestelsel worden aangetroffen, in dat specifieke zonnestelsel worden uitgezonden. In feite zijn er in sommige delen van het heelal scheikundige elementen – en ik gebruik de populaire uitdrukking ‘scheikundige elementen’ – die helemaal niet in ons zonnestelsel voorkomen. Daarentegen hebben wij in ons zonnestelsel bepaalde scheikundige elementen die nodig zijn voor de groei ervan, die niet in andere zonnestelsels voorkomen. Niettemin komen in ons eigen thuisheelal – bedenk alstublieft dat dit alles omvat wat binnen de omringende grenzen van de melkweg valt – de elementen van materie, van materiële substantie, die we de ‘scheikundige elementen’ noemen, in het algemeen min of meer overal verspreid voor.

Ik denk dat een van de laatste schattingen van het aantal sterren in ons eigen thuisheelal ongeveer dertig miljard was, maar dertig miljard atomen in een menselijk lichaam is relatief gezien werkelijk een heel klein aantal. Ik zou er niet eens naar durven raden hoe groot het deel is van het menselijk lichaam dat dertig miljard scheikundige atomen bevat, maar ik vermoed dat het een heel klein deel is. En bedenk in dit verband dat elke zon of ster het hart is van een ‘kosmisch atoom’.

Vr. – Is er enig verband tussen wat u ons heeft verteld over het kamarupa dat de nieuwe mens achtervolgt en het geval van obsessie?

GdeP – Het is inderdaad een geval van obsessie. Er zijn veel soorten obsessies, maar het gekweld worden door een ‘wachter op de drempel’ is er een van, en is een van de ergste. In feite is de achtervolging door een drempelwachter soms meer dan een obsessie; het is een bezetenheid. De ongelukkige nieuwe mens wordt niet alleen achtervolgd door het oude kamarupa, maar het kamarupa neemt werkelijk op astraal en fysiek gebied bezit van de mens en beheerst zijn leven. ‘Obsessie’ betekent in het nauw te worden gedreven. ‘Bezetenheid’ betekent dat de leiding van de entiteit wordt overgenomen, dat ze in bezit wordt genomen.

Vr. – Obsessie kan natuurlijk slechts tijdelijk zijn, nietwaar?

GdeP – Obsessie is gewoonlijk tijdelijk.

Vr. – Maar het andere geval zal praktisch een heel leven voortduren?

GdeP – Ja, een heel leven. Het verschil tussen de twee is eerder een verschil in aard en graad dan van tijd. Een obsessie kan een of twee minuten duren, of een heel leven. Op dezelfde manier kan bezetenheid een of twee momenten duren, of een heel leven. Er is sprake van obsessie wanneer het in mindere mate plaatsvindt en van minder ernstige aard is; er is sprake van bezetenheid wanneer het volledig plaatsvindt en van ernstige aard is. Obsessie is een in het nauw drijven dat nog niet het stadium van volledige beheersing of controle heeft bereikt. Bezetenheid is volledige beheersing of controle, hetzij voor een ogenblik of een heel leven lang.

Vr. – Kan deze entiteit die iemand achtervolgt worden uitgedreven door iemand die de situatie begrijpt?

GdeP – Ja, dat is mogelijk. De aanwezigheid van een edel en goed mens is niet alleen een bescherming, maar ze draagt ertoe bij dat zulke gevallen van obsessie ophouden. De entiteit die iemand achtervolgt wordt afgeweerd door de krachtig van geest vervulde aura van een hoogontwikkeld en geestelijk mens.

Vr. – Toen u eerder vanavond zei dat u de leringen niet zou kunnen bekendmaken aan de vele mensen die de aantrekkingskracht van zwarte magie zouden voelen – dit zijn natuurlijk niet precies uw woorden, het is de manier waarop ik uw verklaring begreep – vroeg ik me af of dat een van de redenen was dat de meesters toestonden dat de Society zich in zoveel delen splitste, omdat vroeger zoveel mensen tot zwarte magie werden aangetrokken en het voor hen veiliger was om bij de sterke invloed van het licht van de Loge vandaan te zijn dan zich erin te bevinden, en misschien is het om die reden dat KT een einde maakte aan de gemakkelijke toegang tot onze esoterische studies. Ik had het idee dat toen ze dit deed het misschien diende om diegenen van ons die binnen de gelederen bleven te beschermen. Als dat zo is, denk ik dat, nu de wereld zich bewust is geworden van het dodelijke gevaar van de hang naar psychische vermogens en paranormale verschijnselen – zoals duidelijk blijkt uit steeds meer publicaties en min of meer uit een ontwakend bewustzijn in die richting – de tijd er nu rijp voor is dat ze weer kunnen terugkomen, omdat ze tot op zekere hoogte hun les hebben geleerd, en dus kunnen ze zich weer aansluiten bij de meesters om tegen de duistere krachten te strijden. Is dat juist?

GdeP – Ik zou aan wat u heeft gezegd bijna niets willen veranderen. Maar ik moet eraan toevoegen dat het niet het ‘licht van de Loge’ was, zoals u het verwoordt, dat het gevaar betekende voor die vroegere zogenaamde esoterici, maar eenvoudig dat ze op dat moment dat licht niet konden zien, en het denkbeeldige schijnsel van de lagere psychische natuur aanzagen voor het gezegende licht van de Loge.

Wat u zei is in het algemeen heel juist. Maar het is iets waar ik op dit moment niet te veel belang aan wil hechten om redenen die zo voor de hand liggen dat ik denk dat iedereen hier ze zal begrijpen. Op een dag zullen de leden, niet alleen van de ES maar ook van de hogere graden van onze Oosterse School, ten minste iets weten en begrijpen van het schitterende werk dat Katherine Tingley in dienst van de meesters van wijsheid en mededogen heeft verricht. Nooit eerder was er een boodschapper die zo verkeerd werd begrepen. Nooit eerder was er een grotere martelaar voor hun zaak, voor de zaak van de leraren, dan zij.

Vr. – Dit is een onderwerp waarin we allemaal heel erg zijn geïnteresseerd. Is het nu niet het juiste moment om naar meer informatie over dat onderwerp te vragen?

GdeP – Nee. Stel uw vraag en ik zal proberen haar te beantwoorden.

Vr. – Soms heb ik me afgevraagd of u ons een avond in de gelegenheid zou willen stellen om dit soort vragen over KT te stellen?

GdeP – Ja, dat zal ik doen, dat beloof ik. Maar heb alstublieft nog even geduld.

Vr. – Ja, dat is wat ik wilde weten. De tijd is er nog niet helemaal rijp voor?

GdeP – Nee, het is nog niet het moment ervoor.

Vr. – Alle leraren hebben ons verteld over en gewezen op de grote moeilijkheden die de mensheid zal overkomen, en dat als we onze plicht doen, we ze heel goed kunnen verzachten of mogelijk zelfs voorkomen.

GdeP – Dat is juist.

Vr. – Kunt u ons meer daarover vertellen, want de mensheid heeft zo afschuwelijk geleden? We moeten haar helpen.

GdeP – Dat is waar. Ik kan het volgende zeggen: de mensheid verlaat de ene cyclus en begint aan een andere. Zulke perioden van overgang zijn altijd heel gevaarlijk voor het geestelijke en intellectuele, sociale en politieke welzijn van de mensheid. Het zijn altijd crisistijden.

Op dit moment staan we niet veraf van een sociale en politieke omwenteling die de grondslagen van de huidige beschavingen zal doen schudden. Deze zal in verschillende landen ongetwijfeld gepaard gaan met bloedige revoluties en oorlogen. Ik wil er niet verder op ingaan. Ik denk dat ik dit beter niet kan doen. Een van de beweegredenen van de leraren, of misschien wel de voornaamste beweegreden, voor het stichten van de Theosophical Society was om een internationale organisatie van mannen en vrouwen in het leven te roepen die door de kracht van hun gedachten in woorden uit te drukken, in mondelinge of geschreven leringen, en door hun daden ertoe zouden bijdragen om het naderende onheil dat op het punt staat de mensheid te treffen, te verzachten.

Het is verbazingwekkend hoeveel een paar vastbesloten en volhardende mannen en vrouwen kunnen doen. De geschiedenis heeft dit keer op keer laten zien. Daarom zeg ik: verkondig theosofie van de daken, onderwijs haar, maak haar bekend. Laat geen gelegenheid voorbijgaan om de blijde boodschap door te geven. Onze voornaamste taak is niet zozeer om de theosofische beweging bekend te maken, hoewel ze het kanaal is waardoor onze belangrijkste taak wordt verricht. Op zichzelf is ze van ondergeschikt belang. Ons voornaamste werk is om het hart en het denken van mensen te veranderen, de verschrikkingen te verzachten wanneer ze komen, het leed te verlichten door erop voorbereid te zijn voordat het komt.

Er is geen humanitair werk dat zo verheven is als dit. Wanneer deze gebeurtenissen plaatsvinden, komt er een golf van menselijke hartstochten vrij die afschuwelijker zal zijn dan alles wat ons uit de geschiedenis bekend is. En hoewel de Theosophical Society, onze theosofische beweging, waarschijnlijk helemaal niet in staat zal zijn deze volledig tegen te houden door de invloed van het theosofische denken en theosofische gedachten, en door de zuiverende en verlichtende kracht ervan, zal dit niettemin veel helpen om het kwaad te verminderen dat anders zou worden gedaan.

Leer mensen broederschap, leer mensen dat ze onverbrekelijk zijn verbonden, dat iedereen verantwoordelijkheid draagt voor wat iemand afzonderlijk doet, dat iedereen verantwoordelijk is voor wat alle anderen doen, dat er geen wezenlijke scheiding van belangen is op welk gebied dan ook – geestelijk, religieus, politiek of enig ander gebied. Dat zijn de gedachten die in het bewustzijn van de wereld moeten worden gebracht.

Leer mensen over de aard, de eigenschappen en de werking van het trotse en zelfzuchtige hersenverstand waarin de meeste mensen tegenwoordig leven, en waar ze in hun onwetendheid trots op zijn. Leer mensen de beperkingen ervan, en ook de waarde ervan als instrument voor geestelijke wijsheid wanneer het op de juiste manier door de geestelijke wil wordt getraind en geleid. Ook deze gedachten zullen helpen. Dit zijn de leringen die de idealen en ideeën van de mens zullen verheffen. En leer de mensen daarnaast, en zeker niet in de laatste plaats, de filosofie van de oude religie van de mensheid: maak de mensen duidelijk dat ze een gemeenschappelijke oorsprong, een gemeenschappelijke bestemming hebben; en wijs op de in elkaar grijpende en met elkaar verweven geestelijke, psychische en fysieke krachten en energieën en vermogens van de natuur.

Denkt u bijvoorbeeld dat de Eerste Wereldoorlog tot stand zou zijn gekomen of kon komen als gedurende de laatste achttien- of negentienhonderd jaar de mensen theosofie hadden gekend? Als de psychische en mentale atmosfeer in Europese landen vervuld zou zijn geweest van theosofische gedachten en idealen en waarheden? Nee! De Eerste Wereldoorlog ontstond door eeuwen van verkeerd denken en verkeerd handelen, uit zelfzucht, uit een gebrek aan kennis van de menselijke aard en van het feit dat de mens zijn wortels heeft in het heelal; dat het heelal in essentie een geestelijk wezen is; dat de mens in zijn diepste kern een god is; en dat het zijn voornaamste en meest edele plicht is om op die manier te leven – goddelijk te leven, te leven als een god. Ontbering en verlies van bezittingen zijn helemaal niets vergeleken met het kennen en bezitten en naleven van deze verheven waarheden. Met die waarheden zou een beschaving tot stand kunnen zijn gebracht die de hartstochten, de zelfzuchtige impulsen, de inhalige, hebzuchtige geest die de hele Europese beschaving tot op de dag van vandaag hebben beheerst, en haar nog steeds beheersen, aan banden zou hebben gelegd.

Het is de plicht van de theosofische beweging een nieuwe geestelijke energie in de wereld te brengen – het hart van de mensen te veranderen en licht te laten schijnen in hun denken.

Zijn er nog andere vragen?

Vr. – Zou u ons iets willen vertellen over de mysteriescholen die door de eeuwen heen hebben bestaan?

GdeP – Zulke scholen hebben in elk land en in elk tijdperk bestaan. Elke werkelijke en grote mysterieschool heeft altijd een reeks leraren gekend die elkaar opvolgden. Zo’n school zou niet lang hebben kunnen bestaan als deze opeenvolging van esoterische leraren er niet was geweest. De vormen van de scholen verschilden natuurlijk met de tijd, het land, en het ras; maar de basisleringen, de essentiële ideeën, de waarheden die werden onderwezen, waren in alle gevallen identiek.

Ik ben van mening dat een van de dingen die andere Theosophical Societies tegenwoordig het meeste nodig hebben, een begrip is van iets dat ze niet schijnen te hebben, en dat door hen steevast verkeerd wordt opgevat wanneer we het aan hen voorleggen. Ik verwijs naar het feit dat als een organisatie die werkt om licht en broederschap in de wereld te verspreiden, wil voortbestaan en trouw aan haar doel wil blijven, en haar missie wil bereiken, ze het kanaal moet zijn voor en de inspiratie moet ontvangen van de Grote Loge.

Hoe kan dit tot stand worden gebracht? Via alle leden van de Theosophical Society, welke dan ook? Of door een reeks of opeenvolging van getrainde leraren? Mannen of vrouwen die vanaf hun jeugd zijn getraind om het licht door te geven?

Er bestaat tegenwoordig een organisatie van theosofen die zichzelf ‘De Geünieerde Loge van Theosofen’ noemt. Voor zover ik het heb kunnen begrijpen, denken ze kennelijk dat alle esoterische inspiratie en het ontvangen van nieuw esoterisch licht ophielden toen HPB en WQJ stierven – dat het hele esoterische raderwerk onmiddellijk tot stilstand kwam en dat er in de wereld niets overblijft om naar te streven of te aspireren in de zin van een stroom van verlichting en leringen, behalve de boeken die deze twee boodschappers hebben geschreven en ons nalieten.

De theosofen van de Geünieerde Loge zijn in feite boekenvereerders. Omdat ze de boeken van HPB en WQJ hebben, is de situatie niet zo slecht. Maar is juist dit niet de situatie waartoe de sekten van het christendom zijn vervallen?

Deze goede en oprechte mensen verdienen erkenning voor hun prijzenswaardige trouw aan HPB en Judge, maar, al beseffen ze het verstandelijk niet, ze zijn zich instinctief ervan bewust dat ze zichzelf hebben afgesneden van de levende stroom van inspiratie die ontspringt aan de Grote Loge; dat ze volledig afhankelijk zijn van boeken. Ze wijzen iedere leraar af.

Onze eigen heilige school is een mysterieschool. Ze is een strikt esoterische school, en daarom schitteren riten, ceremoniën en rituelen door hun afwezigheid. Bijvoorbeeld in de exoterisch-esoterische of esoterisch-exoterische mysteriescholen van Griekenland werd er in Samothrake en Eleusis heel veel aandacht aan rituelen en ceremoniën besteed, en deze waren voortreffelijk geformuleerd en werden eeuwenlang met succes uitgevoerd. Het probleem en het gevaar waren natuurlijk dat ze de aandacht van de neofiet afleidden van de essentiële waarheden, van het hartenlicht achter het ritueel en de ceremonie. Wat waren deze rituelen en ceremoniën? Voorstellingen in toneelvorm van de leringen die in de hogere graden mondeling en in het geheim werden gegeven, zonder ritueel en ceremonie.

Sommige van deze mysteriescholen uit de oudheid zonken echter voordat ze uitstierven tot zo’n laag peil dat ze genootschappen van onbewuste zwarte magiërs werden. De voodoo-cultus bij de negers, bijvoorbeeld, is zo’n geval van ontaarde leringen en groeperingen – je reinste tovenarij waaruit zo goed als alle kracht is verdwenen omdat alle kennis is verdwenen. Het is slechts een rituele cultus van zwarte magie.

U weet dat de witte magiër zich van de zwarte onderscheidt door het motief, en door de manier waarop de kennis en de krachten worden gebruikt. Door niets anders dan dat. De krachten van de natuur functioneren evenzeer en zonder onderscheid voor zowel goed als kwaad. De regen valt op de rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Elektriciteit kan voor goede en voor slechte doeleinden worden gebruikt, enz. Het onderscheid tussen de zwarte magiër en de witte ligt niet in de kracht per se die wordt gebruikt, maar in het motief dat het gebruik van die kracht leidt, en in het doel waarvoor die kracht wordt aangewend.

Nu ga ik een stap verder, hoewel met grote tegenzin; maar mijn gevoel zegt me dat u de waarheid moet kennen. De christelijke kerk heeft veel goede kanten. Maar de goede kanten zijn er omdat er hoogstaande mensen tot de christelijke kerk behoren. Wanneer u deze voortreffelijke mensen weghaalt, blijft er slechts een organisatie over die leeft en werkt op een manier die slechte gevolgen heeft voor de mensheid, en dit is zo omdat ze volkomen materialistisch is.

De dogma’s en leringen naar de dode letter die uit de boeken zijn afgeleid, ontnemen het gevoel van de individuele menselijke, ethische en geestelijke verantwoordelijkheid voor gedachten die men denkt en daden die men verricht, en plaatsen de uiteindelijke verantwoordelijkheid buiten het individu. Het invoeren van de factor vrije wil in dit psychologische vraagstuk leidt ons eenvoudigweg tot een onoplosbare puzzel. In plaats dat de mens de waarheden over het heelal, over de oorsprong van de mens, zijn bestemming, zijn aard, zijn innerlijke en onontkoombare verantwoordelijkheid voor wat hij denkt en doet, wordt geleerd, wordt hem bijgebracht dat hij de gevolgen van slechte daden kan ontlopen door bepaalde dingen te geloven.

De christelijke kerk was oorspronkelijk een mysterieschool, een Theosophical Society, en bestond als zodanig waarschijnlijk tot zestig of zeventig jaar na de dood van haar grondlegger – of om een beter woord te gebruiken, het ‘heengaan’ van haar grondlegger.

Er bestaat geen unieke, enig bestaande, kosmische, individuele en eeuwige God; integendeel, het heelal zit vol met stralende en vlammende intelligenties, die werkelijk goden zijn. Ze zijn er in uitgestrekte hiërarchieën in alle graden van evolutie. Sommige zijn zo hoog dat zelfs het meest ontwikkelde menselijke verstand zich geen vage voorstelling kan vormen van hun geestelijk-goddelijke status of toestand; en er zijn andere die maar weinig hoger staan dan de mens. En zelfs dit evolutionaire scala van goddelijke wezens is als niets vergeleken met de grenzeloze ruimten van de Ruimte op zowel onzichtbaar als zichtbaar gebied.

Het meest verhevene waarover een verlichte mens kan spreken, het hoogste waarover een meester van wijsheid kan onderwijzen, het uiterste dat een dhyani-chohan die tot de hoogste graad van ons universum behoort zich kan voorstellen, is dit universele leven, en dit universele bewustzijn, die beide kunnen worden onderverdeeld in ontelbare hiërarchieën van entiteiten, die alle evolueren van minder volmaakt naar meer volmaakt.

In de oudheid waren er verschillende soorten mysteriescholen. Sommige onderwezen wat in deze tijd het wetenschappelijke aspect van de natuur wordt genoemd. Andere specialiseerden zich meer in wat tegenwoordig de religieuze kant van de zienswijze van de mens wordt genoemd. Andere legden de nadruk op filosofie. Samothrake in Griekenland zou een wetenschappelijke school zijn genoemd, Eleusis een religieuze en mystieke school. Maar in al deze scholen, waar ze ook waren, en in welke tijd ze ook bestonden, was er een reeks van elkaar opvolgende leraren. In sommige gevallen waren deze leraren boodschappers van dezelfde Grote Loge die in ons eigen tijdperk H.P. Blavatsky de wereld in stuurde om de mens opnieuw enkele basisleringen van de wijsheid-religie van de mensheid mee te delen.

Het is absurd en belachelijk te veronderstellen dat zij alle waarheid van het heelal meedeelde, alles wat ooit zou kunnen worden gezegd. Zo’n idee doet niet alleen al haar eigen beweringen geweld aan, maar zelfs het gezonde verstand.

Vr. – Ik heb gelezen dat er in Tibet zowel roodkappen als geelkappen leven, en dat de roodkappen op een meer zelfzuchtige manier werken, en dat de geelkappen voor de mensheid werken. Klopt dat?

GdeP – Algemeen gesproken is dat volkomen juist. De zogenoemde roodkappen zijn een boeddhistische vereniging of broederschap of organisatie die tegenwoordig de uitdrukking is van het niet-hervormde Tibetaanse boeddhisme van vóór de tijd van Tsong-kha-pa, die de orde van de geelkappen stichtte. De geelkappen zijn een veel mystiekere orde dan de roodkappen, en de roodkappen volgen heel veel leringen en hebben heel veel ceremoniën en rituelen die beslist geen zuiver boeddhisme zijn, maar eerder tot het inheemse animisme van het oude voorboeddhistische Tibet behoren. Begrijpt u me?

Vr. – Ja, maar deze roodkappen zijn geen zwarte magiërs, of wel?

GdeP – Niet noodzakelijkerwijs, tenminste niet allemaal. Maar ze hebben in geen geval evenveel invloed op spiritueel gebied, en zelfs niet in politieke zaken, als de geelkappen. U zult de roodkappen voornamelijk aantreffen in gebieden langs de Tibetaanse grens rondom het hele land; en in het oosten in de richting van China, en in het zuiden richting Sikkim en Bhutan, zult u de meeste kloosters van de roodkappen aantreffen.

Vr. – De mate van verlichting van de mensheid in het christelijke tijdperk verschilt zo opvallend van die in de oudheid dat men zich afvraagt of er een kwaadwillige poging werd gedaan om het menselijke denken te misleiden, of dat de mensheid eenvoudig een tijdperk van verduistering van geestelijke waarheden was binnengegaan.

GdeP – Het laatste was het geval. En natuurlijk bracht het betreden van een tijdperk van geestelijke verduistering een reeks karmische gevolgen met zich mee – het ontstaan van kerkelijke organisaties die grote politieke en sociale macht bezaten, die geïnteresseerd waren in het bevorderen van kerkelijke belangen en niet in zuivere spiritualiteit of om de mens zijn eigen geestelijke en ethische verantwoordelijkheid bij te brengen.

Vr. – Zijn er andere perioden in de geschiedenis geweest waarvan we geen verslagen hebben, andere cyclussen, waarin alles zo duister was en de mensheid de ware leringen zo volledig had verloren?

GdeP – Ja, zo’n tijd is er geweest, ongeveer vierhonderdduizend jaar voor de ondergang van het Atlantische ras, maar het was toen zelfs veel erger dan nu. U moet bedenken dat we nu beginnen aan het kaliyuga van het zogenaamde Arische [Indo-Europese] ras – ik neem de termen die HPB in De geheime leer gebruikte – en dit kaliyuga is niet in alle opzichten duister. Het is een tijd waarin er grote vooruitgang kan worden geboekt omdat de levensstromen krachtig zijn; maar vanzelfsprekend is er meer, en beter gerichte, wilskracht voor nodig dan in tijden dat de geestelijke krachten gemakkelijker kunnen worden verworven. Omdat we maar net aan het kaliyuga zijn begonnen, hebben we echter nog lang niet het ergste meegemaakt.

Maar er zit een andere kant aan die troost biedt: de zaden van het volgende ras – ik heb het nu over het volgende onderras – zijn al gezaaid. Dat onderras wordt nu voorbereid, zelfs op dit moment. Die mensen bij wie het zuivere licht van spiritualiteit in het hart brandt, hoe zwak ook, zullen tot veiligheid en vrede worden aangetrokken.

Vr. – Ik heb daarover nog een andere vraag. Men leest in de Upanishads over het ‘wereldvoedsel’, dat men het wereldvoedsel niet moet weigeren, alsof er is bedoeld dat de geest de meest dichte materie moet overwinnen en doordringen en op die manier het wereldvoedsel tot zich nemen. En ik vroeg me af of een periode van duisternis zoals die waar we doorheen zijn gegaan een gelegenheid voor de geest was om dieper tot het wereldvoedsel door te dringen, en op die manier de bestemming van de mensheid tot stand te brengen.

GdeP – Ik denk inderdaad dat dit zo is. Ik kan daaraan misschien nog toevoegen, waarbij ik verwijs naar de overgang van cyclussen waar ik de aandacht op vestigde toen ik een eerdere vraag beantwoordde, dat de cyclus waaraan de mensheid nu begint een opgaande cyclus is. De mensheid, zover het de Europese groep van volkeren betreft, bevond zich sinds de ondergang van de Grieks-Romeinse beschaving steeds meer op het neerwaartse pad. Het laagste punt werd bereikt rond de tijd dat Christophorus Columbus zijn Atlantische ontdekkingsreis zou hebben gemaakt. Vanaf die tijd, in het begin heel langzaam, maar geleidelijk steeds sneller, beweegt de levensstroom zich in het algemeen in opwaartse richting.

De cyclus waar we nu aan beginnen – en het duurt soms een aantal eeuwen voordat een cyclus werkelijk op gang komt, werkelijk zijn eigen kenmerken gaat vertonen – of al aan zijn begonnen, is een opgaande cyclus. Kaliyuga betekent niet dat het pad voortdurend bergafwaarts gaat zonder enige gedeelten bergop. De algemene tendens is neerwaarts. Maar er zullen een groot aantal perioden van relatieve opgang in voorkomen, en wij staan aan het begin van zo’n kleine opgang. Gelukkig maar!

Vrienden, laten we de bijeenkomst van vanavond afsluiten.

[Luiden van de gong. Stilte.]


Dialogen van G. de Purucker, blz. 414-42

© 2023 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag