Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

17. Bijeenkomst op 23 juli 1930

GdeP – Ik ben nu gereed om vragen te beantwoorden.

Vr. – Een lid van deze groep gaf bij het voorlezen van een gedicht van Robert Browning een uitzonderlijke interpretatie ervan, en ik wil u vragen of zoiets mogelijk zou kunnen zijn. Een koning, die volgens dit lid in zekere zin een ingewijde of leraar was, had een erg dierbare leerling of chela die toegewijd en trouw was. De leraar was verwikkeld in een strijd met een aantal boze krachten die hij misschien in een vorige incarnatie tot zich had aangetrokken, en de leerling kon door zijn volkomen onzelfzuchtige instelling en onpersoonlijke liefde die boze krachten wegjagen; zo liep de strijd voor de leraar goed af.

Het leek zo’n interessante en ongewone situatie dat ik me afvroeg of zoiets ooit zou kunnen gebeuren.

GdeP – Het is inderdaad erg ongewoon – of liever, zou iets ongewoons zijn. Meestal is het natuurlijk de leraar die over zijn leerlingen waakt, hun stappen begeleidt en hen tegen gevaar beschermt. Maar tegelijk is de toegewijde liefde en waakzaamheid van de chela’s voor hun leraar een werkelijke en beschermende kracht die ze rond de leraar vormen. De chela’s kunnen er ten minste voor zorgen dat de leraar zich tot op zekere hoogte niet hoeft te richten op het beschermen – als ik dit zo kan verwoorden – van zijn eigen omgeving, zijn eigen individualiteit.

Ik denk dat de kracht die een chela gewoonlijk heeft niet groot genoeg zou zijn om in te grijpen in het karma van de leraar. Karma moet zich altijd ontvouwen, en de leraar zou de laatste in de wereld zijn om de komst ervan tegen te houden. Met de wijsheid en het inzicht en de geestelijke kracht die een echte leraar heeft, of wordt verondersteld te hebben, zou hij zulk ongunstig karma zo kunnen leiden dat het in stroompjes of beekjes over hem heen komt om het uit te werken, zodat de hele last niet als een verpletterend blok op hem valt. Zulke gevallen doen zich af en toe voor. Ziekte, bijvoorbeeld, wordt vaak op deze manier behandeld. Ik weet niet wat ik hierop verder nog zou kunnen antwoorden. Is dit enigszins een antwoord op uw vraag?

Vr. – Ja, dank u. Het is precies wat ik dacht.

Vr. – Vier weken geleden heeft u ons verteld dat van elke zevenvoudige keten op dezelfde gebieden van de kosmos als onze planeetketen aarde maar één bol kan worden gezien door de mensen die in deze vierde ronde van de planeetketen aarde leven. Met andere woorden, de vierde bol van een keten, de laagste bol van een keten, is de bol die door de bewoners van deze vierde ronde van de aardketen kan worden waargenomen, omdat al die zichtbare bollen op hetzelfde gebied van stoffelijk bestaan zijn als waar wij op onze vierde bol van de aardketen ons bevinden.

GdeP – Dat is juist.

Vr. – Dat was geciteerd uit het gecorrigeerde stenografische verslag van vier weken geleden.

Vraag: ik denk dat, als ik het goed begrijp, elke planeet die we zien deel is, of beter gezegd, slechts één bol is, van iedere respectieve planeetketen. Is deze bol die we zien dan de vierde bol van iedere respectieve keten?

GdeP – Ja, zo is het; en wij zien deze vierde bollen van de andere planeetketens alleen omdat wij op hetzelfde kosmische gebied zijn. Er is één voorbehoud dat ik misschien had moeten maken in het citaat van mij dat u heeft voorgelezen, en wel dit: dat zij die de vierde inwijdingsgraad hebben doorgemaakt andere bollen kunnen zien dan de vierde van de verschillende planeetketens.

Vr. – Ik begrijp dat er zeven gebieden zijn met een bol op ieder overeenkomstig gebied – in ruime zin – en dat er aan iedere bol van de aardketen ook een maan is verbonden. Is dat juist?

GdeP – Het laatste deel is juist. Iedere bol van de aardketen heeft een corresponderende bol van de maanketen die zijn eigen ouder is. Maar de zeven bollen van de planeetketen aarde bestaan niet op zeven verschillende kosmische gebieden. Alle zeven bollen van de planeetketen van de aarde bevinden zich slechts op de vier lagere kosmische gebieden. Op het vierde kosmische gebied bestaan twee bollen van onze planeetketen, de eerste en de laatste, bol A en bol G. Op het vijfde kosmische gebied, naar beneden tellende, bestaan eveneens twee bollen van onze planeetketen, bol B en bol F. Op het zesde kosmische gebied, naar beneden tellende, bestaan ook twee bollen van onze planeetketen, bol C en bol E. En op het zevende en laatste of laagste kosmische gebied bestaat één bol, onze aarde, die het keerpunt is van al de ronden.

Vr. – Spreekt u daarom over twee maanbollen en twee aardbollen die op hetzelfde volgende en hogere zonnegebied bestaan?

GdeP – Helemaal juist.

Vr. – Betreffende die vraag over het gedicht dat Browning over Saul heeft geschreven komt het me voor dat we om er iets zinnigs in te ontdekken het bijbelverhaal van een theosofische verklaring moeten voorzien om de personages een zinvolle rol te laten spelen. Zou het juist zijn de naam Saul toe te kennen aan de menselijke ziel en David aan het goddelijke in ons?

GdeP – U geeft daar een mystieke gedachte die vrij dicht bij de waarheid ligt, maar ik geloof niet dat de twee joodse bijbelfiguren David en Saul speciaal betrekking hebben op de twee menselijke beginselen waarover u spreekt. Er is echter een mystieke, of beter gezegd een gekunstelde verwijzing, als u wilt.

David was ‘een man naar het hart van God zelf’, nietwaar?

Vele stemmen – Ja.

GdeP – Welnu, ik denk dat de politie hem in onze tijd in de gevangenis zou hebben gezet onder andere wegens bigamie, trigamie of een ander soort ‘igamie’. U ziet dat ik liever niet zeg dat het verband dat u heeft gelegd het juiste is, al gaat uw gedachte wel in de goede richting.

Vr. – Het beeld dat de dichter van David schetst lijkt me erg mooi.

GdeP – Men heeft het beeld van David opgepoetst, zoals bij zoveel andere bijbelse figuren. Hij was misschien niet slechter dan andere mensen van zijn tijd, of dan die van onze tijd.

Vr. – Wat is het verband, als dat er is, tussen bol D van de aardketen en de mensheid van bol D van de aardketen, en de drie hogere bollen tijdens het leven op aarde, of in een andere periode? Wat is het verband tussen deze bol D en de drie hogere bollen op de opgaande boog van de keten?

GdeP – Er bestaat inderdaad een nauw verband. Ik kan misschien dit zeggen, waarbij ik de aloude regel volg dat wanneer een intuïtieve vraag wordt gesteld, daarop een antwoord moet worden gegeven.

In fysiek opzicht zijn mensen de kinderen van de aarde. De maan is ook erg nauw betrokken bij het voortbrengen van onze fysieke vorm. De drie bollen op de opgaande boog van de aardketen hebben bijna niets te maken met het fysieke lichaam van de mens, maar ze hebben heel veel te maken met het innerlijke deel van de constitutie van de mens, vooral na de dood. Na de dood van een fysiek lichaam op aarde gaat de monade door deze drie bollen op de opgaande boog van de aardketen, vóór de monade naar nog mooiere bestemmingen verdergaat.

Vr. – Wie deed de dieren en planten en het mineralenrijk van de eerste ronde ontstaan, als de mens na hen kwam? Waren ze het resultaat van wat wij op de maan deden?

GdeP – Heeft u het over de eerste ronde?

Vr. – Ja. Want we weten dat de dieren uit de mens zijn voortgekomen en dat feitelijk alle lagere rijken uit de mens zijn ontstaan. Ik sta voor een raadsel.

GdeP – Het is volkomen juist dat de dieren en de lagere rijken uit de ‘mens’ zijn ontstaan, en toch kwam de mens zoals wij hem kennen later dan de mineralen en planten, maar niet dan de dieren. Dit is een raadsel, Oedipus waardig, nietwaar? Maar het beeld is als volgt. U spreekt over de eerste ronde. Dat was de beginperiode waarin de zeven bollen van de planeetketen van de aarde werden gevormd. Er waren geen mensen toen de aarde zich pas begon te vormen. Er waren de drie elementalenrijken die hun werk deden rond het layacentrum, en die dit gasvormige, heldere, doorzichtige lichaam dat de aarde toen was hielpen opbouwen. Heeft u het alleen over onze vierde bol?

Vr. – Nee, ik bedoelde bol A.

GdeP – Heel goed dan, bol A. In dat geval is de opmerking ook precies van toepassing. Toen de drie elementalenrijken hun werk op bol A hadden gedaan, gingen ze in obscuratie, en hun levenssurplus ging omlaag naar een stoffelijker gebied en begon aan het werk van de elementalen voor het vormen van de volgende bol: bol B. Maar intussen begon het mineralenrijk op bol A te ontstaan, en het mineralenrijk was in deze begintijd het product van de monaden die in de vierde ronde bestemd waren mensen te worden, of beter gezegd, bestemd waren om zich als mensen te manifesteren.

Toen het mineralenrijk gereed was met zijn werk op bol A, ging het op zijn beurt in obscuratie, en zijn levenssurplus ging verder om het mineralenrijk op bol B te vormen. Tegelijkertijd gingen de drie elementalenrijken die op de neergaande boog in de eerste ronde eraan waren voorafgegaan ieder een stap verder naar bol C, D en E, en begonnen op deze drie bollen elementalen te vormen. Als we teruggaan naar bol A die door het levenssurplus van het mineralenrijk was verlaten, dat als het mineralenrijk op bol A gedeeltelijk in obscuratie bleef: daar begon intussen het plantenrijk zich te vertonen, een verdere manifestatie van de zeven klassen van de monaden die mensen zouden gaan voortbrengen, de monaden die zich op bol D, onze aarde, in de vierde ronde, als mensen tot uitdrukking zouden brengen. Toen het plantenrijk zijn zeven wortelrassen had doorlopen, of zijn werk had beëindigd op bol A, bleef een deel daarvan, precies zoals bij de eraan voorafgaande rijken, in obscuratie op bol A als de sishta’s, de zaden; en het surplus van de levenskrachten van het plantenrijk ging door naar bol B, de tweede bol op de neergaande boog, om daar het plantenrijk te vormen. En met de komst hiervan naar bol B, de tweede bol, verplaatste zich ieder van de rijken die eraan waren voorafgegaan en die toen op andere bollen bestonden, en ieder ging een bol of een stap in de evolutie vooruit. We keren weer terug naar bol A. Vrijwel onmiddellijk samenvallend met het in obscuratie gaan van het plantenrijk op bol A begon het dierenrijk zich te vertonen op bol A, en deze dierenmonaden waren een van de klassen van monaden die later, in de vierde ronde, mensen zouden worden.

Toen de dieren, als u ze zo kunt noemen, op bol A in de eerste ronde hun zeven wortelrassen op die bol hadden doorlopen – of zeven cirkels, of zeven cyclussen, noem ze zoals u wilt – en hun evolutie als ras hadden voltooid, ging een deel ervan in obscuratie als de sishta’s of zaden voor het volgende planetaire manvantara, en het surplus of de resterende levenskrachten van het dierenrijk ging op zijn beurt naar beneden naar bol B, die toen gereed was voor de komst van het dierenrijk, omdat het voorafgaande plantenrijk zijn werk op bol B had beëindigd. Toen dit plaatsvond zette ieder rijk dat zich reeds in deze voorwaarts gaande reeks bevond, weer een stap vooruit; dat wil zeggen, ieder rijk ging naar een volgende bol.

We keren terug naar bol A: nu komt de tijd dat de eerste mensen in de eerste ronde op bol A verschijnen. Ze kwamen – om zo te zeggen – als een ruwe schets van een mensheid. En deze mensheid in wording doorliep haar zeven wortelrassen op bol A en bracht in het zevende wortelras wezens voort die erg sterk leken op wat we mensen zouden kunnen noemen – maar wezens die fysiek, psychisch, geestelijk en anderszins in alle opzichten pasten bij bol A in de eerste ronde. Toen de zeven wortelrassen van het mensenrijk in de eerste ronde op bol A waren geëindigd, ging bol A als bol in obscuratie, omdat het mensenrijk doorging naar de volgende bol: bol B. En net als daarvoor ging ieder van de voorafgaande klassen monaden – de drie elementalenrijken, het mineralen-, het planten- en het dierenrijk – elk een stap vooruit.

De aurische eieren – ik verander nu het beeld van de toelichting – die begonnen met het opbouwen van bol A als de drie elementalenrijken, zijn dus dezelfde aurische eieren die in de vierde ronde mensen in zich bergen.

De mens is een microkosmos. Hij heeft in zijn samenstelling de drie elementalenrijken, het mineralenrijk, het plantenrijk, het dierenrijk, en het mensenrijk, en wordt bovendien overschaduwd of van bovenaf verlicht door een god – zijn eigen innerlijke god.

De tijdsperioden waarin de dieren en de mensen op aarde verschijnen geven verwarring omdat volgens sommige van onze leringen de mens aan de dieren voorafging, terwijl op andere plaatsen wordt verklaard dat de mens na de dieren is gekomen. Beide uitspraken zijn in feite waar, maar ze zijn afhankelijk van de perioden die u in gedachten heeft. Voor zover het de bollen en ronden betreft gingen de dieren vooraf aan de mens zoals de mens nu is, maar de mens liet de hogere klassen van de dieren achter zich, zodat toen de mens in de vierde ronde op deze vierde bol verscheen, hij eerder dan de zoogdieren verscheen, en dit woord ‘zoogdieren’ is het sleutelwoord om in gedachten te houden. De lagere dieren die evolutionair gezien beneden de zoogdieren staan, verschenen op deze vierde bol van de aarde in deze vierde ronde voordat de mens kwam; ze zijn de sishta’s en voortbrengselen uit de voorafgaande derde ronde. Maar de zoogdieren kwamen na de ‘mens’, en in feite rechtstreeks van hem in het vroege derde wortelras en daarna.

Bedenk ook dat alles op bol D, de aarde, en alles in de hele planeetketen van de aarde, uiteindelijk, of beter gezegd oorspronkelijk, uit de ‘mens’ is voortgekomen. De drie elementalenrijken, het mineralenrijk, het plantenrijk, het dierenrijk, en natuurlijk zijn eigen rijk. En wanneer het woord ‘mens’ op deze manier wordt gebruikt, betekent het niet de mens zoals hij nu is, maar die specifieke stroom van astrale monadische essenties die de ‘mens’ zelfs tegenwoordig bezielen. Ik herhaal: in de voorafgaande ronden scheidde de leidende familie van monaden die nu de mensenfamilie is in die verschillende ronden uit zichzelf eerst de elementalenrijken af, toen het mineralenrijk, vervolgens het plantenrijk en daarna de dieren die lager staan dan de zoogdieren; de mens zoals we die nu kennen kwam pas daarna. Maar in de vierde ronde op deze vierde bol had de mens in zijn evolutionaire voortgang die hogere klassen van dieren, die de astrale monaden van zoogdieren worden genoemd, achter zich gelaten; daarom verscheen de mens als familie eerder dan zij.

Tot slot zou ik hieraan kunnen toevoegen dat, omdat ‘zoogdieren’ betekent wezens met borsten, geslachtelijke wezens, de mens zich uit zijn vroegere tweeslachtige of hermafrodiete toestand moet hebben ‘losgemaakt’ vóór de zoogdieren verschenen. Natuurlijk bestond er een niet-zoogdierlijk seksueel verkeer voordat de zoogdieren verschenen, maar we hebben het hier over die vorm van geslachtelijk verkeer die we aanduiden als die van zoogdieren. De mens is lichamelijk gezien zelf een zoogdier. Bedenk in dit verband ook dat het oorspronkelijke verschijnen van de eerste en tweede wortelrassen ver terug in de geologische tijd heeft plaatsgehad – in wat geologen nu het Primair noemen, en zelfs ver terug in het Primair, mogelijk in het Devoon en het Perm. Waarschijnlijk was het in het Trias van het Secundair [Mesozoïcum] dat de mens zich voor het eerst in de twee seksen ‘scheidde’ en dat was omstreeks het vijfde onderras van het derde wortelras. De kleine zoogdieren van de buideldragende soort, waarvan de eerste fossielen in de rotslagen van het vroege Secundair verschijnen, bewijzen volgens de esoterische verslagen dat de mens zich toen vanuit zijn vroegere androgyne staat in de twee seksen moet hebben ‘gescheiden’.

Toen ik de woorden ‘achter zich liet’ in mijn vorige opmerkingen gebruikte, doelde ik op het feit dat de hogere klassen van monaden langs de opgaande boog sneller vooruitgaan dan de lagere klassen omdat hier de wet van vertraging op de lagere klassen drukt; en de wet van versnelling helpt de hogere klassen van monaden, zoals de menselijke, omdat deze hogere klassen spiritueler zijn. In het algemeen kan ook worden gesteld dat de hoogste klassen de voorhoede vormen en de lagere klassen daar achteraan komen. Dit is niet in tegenspraak met het andere feit dat als we alleen naar de geologische ontwikkelingsgeschiedenis kijken, we tot de conclusie komen dat de laagste klassen van monaden, als levende fysieke entiteiten, het eerst kwamen, dan de eerstvolgende hogere, dan de daarna volgende en hogere, enz., tot aan de mens. Dit is een paradoxale uitspraak, maar het zou een uur vergen om een volledige toelichting te geven; ik moet het bij die uitspraak laten en het aan u overlaten om haar aandachtig te bestuderen. Hoewel in een leger de verkenners en soldaten eerst komen, leiden de generaal en zijn staf de veldtocht en bepalen de route en bevinden zich misschien vaak zelf fysiek in de voorhoede. Dit beeld is een onvolkomen illustratie, maar misschien helpt het u.

[Luiden van de gong. Stilte.]


Dialogen van G. de Purucker, blz. 486-93

© 2023 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag