Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

21. Bijeenkomst op 14 oktober 1930

GdeP – Zijn er vanavond vragen?

Vr. – Kunt u ons iets vertellen over de leer betreffende de anupapadaka?

GdeP – Dit is een Sanskrietwoord dat ‘ouderloos’ betekent. Een meer letterlijke vertaling van dit samengestelde woord is ‘iemand die niet volgt op’, of ‘iemand die geen deel uitmaakt van een reeks wezens die elkaar opvolgen’, of ‘iemand die niet volgt op een voorganger’. Het is een woord dat rechtstreeks van toepassing is op één klasse van avatara’s. In één betekenis van het woord zijn alle avatara’s anupapadaka. Ze komen zonder voorgangers die hun komst hebben voorbereid – karmisch of op een andere manier. Ze doen hun werk en verdwijnen dan. Avatara’s verschijnen niet in een reeks van wezens. Ze worden dus ‘ouderloos’, anupapadaka, genoemd, omdat ze in dit opzicht precies het tegenovergestelde zijn van de regelmatige karmische periodieke opeenvolging van leraren, waarbij het licht van hand tot hand wordt doorgegeven – wat de gewone gang van zaken is.

De twee klassen van avatara’s zijn: ten eerste, de menselijke avatara’s zoals Jezus en Sankaracharya; en ten tweede, de goddelijke avatara’s – een heel mystiek feit en een mystieke leer, die te veel tijd zou vergen om vanavond uit te leggen.

Ik kan misschien dit zeggen om u tenminste enig idee te geven van wat deze tweede klasse van avatara’s, de goddelijke avatara’s, inhoudt: er bestaat in de geestelijke rijken een soort goddelijke belichaming, die in die geestelijke rijken lijkt op en overeenkomt met wat de menselijke avatara’s onder de mensen op aarde zijn. Ik bedoel dat de goden zo nu en dan zelf supergoddelijk bezoek krijgen, dat er supergoddelijke goden zijn die in de sferen van de goden verschijnen, vrijwel op dezelfde manier als de avatara’s onder ons mensen verschijnen. Beide gevallen van avatara’s worden anupapadaka genoemd, ‘ouderloos’, maar dit technische Sanskrietwoord is specifiek van toepassing op deze god-avatara’s.

Deze heel mystieke en moeilijk te doorgronden leer van de avatara’s lag ten grondslag aan de leer over de ‘maagdelijke geboorte’ van Jezus – die geen ‘vader’ had, met andere woorden ouderloos was. Deze gedachte moet letterlijk worden genomen of begrepen, in de zin dat hij geen spirituele voorganger had van wie het licht werd ontvangen in een regelmatig opeenvolgende reeks – geen goeroe die zijn opvolger benoemde om de functie op zijn beurt te vervullen, en op zijn beurt het licht door te geven.

Dit is in het kort de betekenis van het woord anupapadaka. Het illustreert een prachtige leer, prachtig omdat ze zo suggestief is, en toch is het een heel moeilijke leer. Ik pretendeer niet alles te begrijpen over de goddelijke klasse van avatara’s. Mij is de algemene gedachte geleerd, en ik heb daaruit mijn eigen conclusies getrokken, en heb heel veel over de leer nagedacht. Ik zou zelfs niet willen proberen om alle details te geven, omdat ik ze zelf niet ken.

Vr. – Heeft het ‘mahamanvantara’ betrekking op de levensperiode van het zonnestelsel?

GdeP – Dat is een relevante vraag. Ook de term ‘mahamanvantara’ is een samengesteld Sanskrietwoord en betekent ‘groot manvantara’. Wanneer het zonder bijvoeglijk naamwoord wordt gebruikt, kan het op een aantal dingen betrekking hebben – op de hele levensperiode van het zonnestelsel; of op alle zeven ronden van de planeetketen; of op de hele levenscyclus van ons eigen thuisheelal, d.w.z. alles wat binnen de grenzen van de melkweg ligt. Het bijvoeglijk naamwoord geeft aan wat voor soort groot manvantara een schrijver bedoelt, en doordat deze eenvoudige regel niet goed wordt onthouden is er bij onderzoekers zoveel verwarring over dit woord ontstaan.

Vr. – U heeft ooit gezegd dat de dhyan-chohan uit een voorafgaand mahamanvantara, na een periode van paranirvana, dit manvantara als een onzelfbewuste godsvonk binnenging, en dat hij, als oogst van dat afgelopen manvantara, onze ‘innerlijke god’ is. We hebben ook geleerd dat in een volledige cyclus van een planeetketen alle ego’s één gebied hoger komen.

GdeP – Eén kosmisch gebied.

Vr. – Ik vroeg me af of er evenveel planetaire wederbelichamingen zijn als nodig is om alle ego’s te verheffen – ik weet nauwelijks hoe ik het moet uitdrukken . . .

GdeP – De monaden.

Vr. – De monaden. Met andere woorden, om vanaf het eerste begin een innerlijke god voort te brengen. En als dat juist is, is dat zonnestelsel dat die innerlijke god voortbrengt dan de ouder-ster van die innerlijke god? Ik neem aan dat die zonnecyclus, of dat zonnemanvantara, uit zeven of tien wederbelichamingen van planeetketens bestaat. Ben ik duidelijk?

GdeP – Ik denk het wel. Het mahamanvantara dat u noemt, als ik me de passage die u bedoelt goed herinner, is een volledig zonnemanvantara. Het zonnestelsel is echter niet de ouder-ster.

De gedachte is als volgt: het hiërarchische stelsel van ons heelal omvat zeven gemanifesteerde en drie ongemanifesteerde gebieden. Omdat de nieuwe belichaming van iedere planeetketen op het aangrenzende hogere kosmische gebied plaatsvindt, moeten er dus zeven belichamingen van elke planeetketen in het zonnemanvantara zijn om een onzelfbewuste godsvonk tot een zelfbewuste godheid te verheffen.

Vr. – Is die zon dan de ouder-ster van die innerlijke god?

GdeP – Nee. Het begrip ouder-ster maakt deel uit van een leer die nog moeilijker is te doorgronden. De verwijzing naar het mahamanvantara heeft betrekking op de zon van een zonnestelsel. Ik denk dat wanneer u goed nadenkt, u zelf het antwoord op uw vraag gemakkelijk kunt vinden, omdat uw geformuleerde vraag mij laat zien dat de sleutel daartoe in uw eigen denken ligt.

Vr. – Over wedergeboorte en het mannelijke zaad dat in de vrouwelijke bodem wordt geworpen, lijkt u te zeggen dat het toekomstige kind uit de zaadcel groeit wanneer die zaadcel de vruchtbare eicel binnengaat. Maar de volgende twee citaten die ik heb gevonden in HPB’s Instructies hebben me in verwarring gebracht:

Want zodra aan de devachanische toestand van beloning een einde is gekomen, wordt het ego onverbrekelijk verbonden met (of beter gezegd, volgt in het spoor van) de nieuwe astrale vorm. Beide worden karmisch gedreven naar het gezin of de vrouw uit wie het levende kind zal worden geboren dat door karma is gekozen om het voertuig te worden van het ego dat zojuist uit de devachanische toestand is ontwaakt. Vervolgens wordt de nieuwe astrale vorm, die gedeeltelijk bestaat uit de zuivere akasische essentie van het aurische ‘ei’, en gedeeltelijk uit de aardse elementen van de strafbare zonden en verkeerde daden van de vorige persoonlijkheid, in de vrouw getrokken. Als deze eenmaal daar is, dan modelleert de natuur rondom de astrale vorm de foetus van vlees uit het groeiende materiaal van het mannelijke zaad in de vrouwelijke bodem (Collected Writings 12:609-10).

GdeP – Dat is de sleutel.

Vr. – En vervolgens vind ik:

Het aurische ei verschaft de basis van het nieuwe lingasarira en de tanhische elementalen geven het vorm binnen het aurische omhulsel, en zo wordt de continuïteit gehandhaafd. Tijdens het devachan van de entiteit waartoe het lingasarira behoort, is het latent in de foetale staat en gaat, als het moment daarvoor is aangebroken, de baarmoeder van een vrouw binnen. Het bevindt zich eerst in de baarmoeder, en dan komt de geslachtscel van de mannelijke ouder die het bevrucht (CW 12:704).

Deze twee aanhalingen van HPB lijken aan te geven dat het reïncarnerende ego rechtstreeks is verbonden met de vrouwelijke kiemcel of eicel, en dat de mannelijke kiemcel slechts het vitaliserende of bevruchtende element is, dat er zo voor zorgt dat de vrouwelijke kiemcel uitgroeit tot het toekomstige kind. U schijnt precies het tegenovergestelde te beweren: dat het de mannelijke kiemcel is die het laagste deel van het reïncarnerende ego bevat, maar dat deze mannelijke kiemcel niet kan uitgroeien tot het toekomstige kind tenzij hij de vrouwelijke kiemcel of eicel binnengaat of zich ermee verbindt, dat zowel door HPB als door u de vrouwelijke bodem wordt genoemd.

Zijn deze twee leringen tegenstrijdig, of heb ik het verkeerd begrepen? Ik zou blij zijn als u dit verduidelijkt.

GdeP – Laat ik in de eerste plaats zeggen dat er beslist geen sprake is van een tegenstrijdigheid – dat kan niet zo zijn, omdat de leringen van HPB en die van mij één zijn. De vraagsteller heeft zich, denk ik, bij zijn beoordeling laten leiden door de psychologische kracht van woorden en uitdrukkingen. Het lijkt me dat de twee aanhalingen van HPB voldoende duidelijk zijn.

Om uit te groeien tot het toekomstige levende kind gaat de nieuwe astrale vorm het lichaam van de moeder binnen, en vanuit de vader komt de vitale geslachtscel, en uit het groeiende materiaal daarvan wordt de entiteit voortgebracht die wordt geboren. Het is duidelijk dat het menselijke kind, in ons huidige stadium van evolutionaire groei, niet van één ouder afkomstig is. Er zijn twee ouders voor nodig. In het verre verleden van de geschiedenis van de mensheid bracht één mens nageslacht voort; en in de toekomstige evolutiegeschiedenis van het menselijk ras zal opnieuw één mens nageslacht voortbrengen, omdat de twee vitale tegengestelde polen, de zogenaamde ‘plus’ en de ‘min’, in één menselijk individu zullen zijn samengebracht.

Het lijkt me dat in plaats van te denken dat er tegenstrijdigheden in de leringen zijn, en in plaats van te proberen deze tegenstrijdigheden te vinden, en zich het hoofd erover te breken, het beter zou zijn om een moeilijkheid die een van u misschien heeft, in gedachten te houden en er diep over na te denken. Het kan echter zijn dat de vraagsteller dit inderdaad heeft gedaan en de twee uitspraken niet met elkaar in overeenstemming kon brengen. Laat ik daarom proberen de zaak te verduidelijken.

Zodra een mens sterft – en laat ik alle uiteenzettingen over de tussenliggende kamalokische periode overslaan – en zijn devachanische rustperiode ingaat, wordt hij opgenomen in de daarvoor geschikte lagen van zijn eigen aurische ei, in zijn eigen aurische of akasische omhulsel. Dit aurische ei of akasische ei is wat omvang betreft naar menselijke maatstaven gewoonlijk heel erg klein. Het is misschien niet groter dan een speldenpunt, maar vergeleken met een atoom, bijvoorbeeld, is zelfs dit een enorme sfeer van fonkelend licht. Het kan ook veel groter zijn. U moet niet denken dat het aurische ei afhankelijk is van grootte om te kunnen functioneren, of om over energie te beschikken, of om de ruimte of het terrein van bewustzijn te zijn. Bewustzijn heeft op zichzelf geen afmetingen. Het bestaat in het kleinste van het kleinste, en het bestaat in het grootste van het grootste. Afmetingen, volume en grootte behoren allemaal tot de stoffelijke werelden.

Zodra de devachani zijn periode van rust en slaap ingaat, vormt het aurische ei waarin hij verblijft, of waardoor hij uit karmische noodzaak wordt omsloten, automatisch door karmische impulsen in zichzelf een embryonaal begin van het lingasarira van de toekomstige menselijke entiteit in zijn volgende wedergeboorte. Dit wordt gedaan door wat HPB de tanhische elementalen noemt – de elementalen van begeerte, emotie en denken – die automatisch inwerken op de substanties van een deel van het aurische omhulsel dat de devachani omsluit. Dit nieuwe lingasarira in het aurische ei of aurische omhulsel blijft in de kiemstaat totdat de volledige periode van het betreffende devachan is geëindigd. Met andere woorden, het lingasarira heeft een embryonaal bestaan in het aurische ei tijdens de hele periode van het devachan. Ik denk dat deze gedachte duidelijk is.

Laten we nu aannemen dat het devachan ten einde loopt. De devachanische entiteit wordt weer naar de aarde getrokken. Ze wordt in al haar samenstellende delen, als ego en als aurisch ei, aangetrokken tot de moeder met wie ze bepaalde karmische, psychomagnetische banden heeft. We hebben het nu niet over dingen die een stoffelijk bestaan hebben; u zult het niet gemakkelijk kunnen begrijpen als u aan zulke stoffelijke dingen als uitgebreidheid, omvang, grootte, plaats en tijd denkt. We hebben het over dingen die te maken hebben met bewustzijn op al zijn gebieden, van het fysieke tot het egoïsche bewustzijn.

De mensheid bestaat tegenwoordig uit mannen en vrouwen, en er zijn bepaalde aantrekkingskrachten tussen deze twee helften van de mensheid. Bepaalde vrouwen worden tot bepaalde mannen aangetrokken; bepaalde mannen worden tot bepaalde vrouwen aangetrokken; en er vindt een onderlinge uitwisseling plaats tussen ieder paar mensen die zo tot elkaar worden aangetrokken – zelfs al is het alleen mentale aantrekkingskracht – die een uitstroming en een instroming teweegbrengt, en een stroom heen en terug, van levensatomen op alle gebieden: mentale gebieden, astrale gebieden, emotionele gebieden, en het fysieke gebied. Zo’n uitwisseling van levensatomen maakt het vanzelfsprekend mogelijk dat er, als de vriendschap tussen de man en de vrouw lang duurt, een grote uitwisseling van levensatomen tussen de twee plaatsvindt. Als hun omgang heel kort is, is de uitwisseling van levensatomen overeenkomstig klein, maar deze is voldoende.

Vergeet niet dat de levensatomen uiterst kleine entiteiten zijn. Bijvoorbeeld, een man en een vrouw ontmoeten elkaar en schudden elkaar de hand. Op dat moment vindt er tussen hen niet een uitwisseling plaats van slechts een of twee levensatomen, maar van honderdduizenden. Ik kan hieraan toevoegen dat de lange verbintenis van een getrouwd stel leidt tot wat iedereen moet zijn opgevallen, namelijk dat man en vrouw steeds meer op elkaar gaan lijken.

Stel dat de man en de vrouw op het fysieke gebied met elkaar omgaan, dan wordt een reïncarnerend ego, of meer dan een, tot beiden aangetrokken – indien er karmische banden zijn tussen zo’n reïncarnerend ego of meerdere daarvan en de toekomstige vader en moeder. De nieuwe astrale vorm van zo’n aangetrokken reïncarnerend ego gaat het lichaam van de vrouw binnen als de vitale aura van het levensatoom dat zo’n reïncarnerend ego bevat. Een hoger deel van de substantiële energie van zo’n reïncarnerend ego gaat ondertussen het lichaam van de vader binnen, eveneens als levensatoom, maar op een ander gebied. Het lichaam van de moeder ontvangt het lingasarira, dat nu van het embryonale stadium – waarin het in het aurische ei van de devachani verkeerde – overgaat naar een verdergevorderd stadium van ontwikkeling.

Het embryonale lingasarira dat in het aurische omhulsel van de reïncarnerende entiteit bestaat, verbindt zich met de eicel, en iets dergelijks gebeurt bij de man. Tussen de man en vrouw vindt geslachtsgemeenschap plaats en dan verenigen of verbinden de twee levensatomen zich eenvoudig met elkaar, omdat ze in het lichaam van de vrouw psychomagnetisch intens tot elkaar worden aangetrokken. Vanaf dat ogenblik begint het embryonale lingasarira, de ‘nieuwe astrale vorm’, te groeien en zich te ontwikkelen tot het kind dat uiteindelijk wordt geboren. De vrouw ontvangt het lagere element of nieuwe lingasarira, maar de kiem van de individualiteit – de kiem van het egoïsche deel van de reïncarnerende entiteit – is dat ‘levensatoom’ dat het lichaam van de man is binnengegaan.

Zo gaat het in het kort in zijn werk. Als u de twee citaten van HPB goed bekijkt, zult u zien dat zij over het onderwerp heel wat openhartiger is dan ik.

Vr. – Er is één ding dat ik niet begrijp in de leer over de avatara’s. Ik begrijp niet waar het fysieke lichaam vandaan komt dat door een avatara als voertuig wordt gebruikt, ik bedoel, waar die atomen die het fysieke lichaam samenstellen vandaan komen. Ik begrijp dat het reïncarnerende ego na de periode in devachan die atomen aantrekt waaruit zijn fysieke lichaam in het vorige leven bestond.

GdeP – Dat is helemaal juist.

Vr. – En op die manier wordt het opnieuw geboren. Maar een avatara had geen vorig fysiek leven, dus waar kwamen zijn specifieke levensatomen vandaan?

GdeP – Dat is een diepzinnige vraag. In feite heb ik me soms afgevraagd of iemand aan mij de zojuist gestelde vraag zou stellen. U heeft de feiten genoemd.

Ik zal u zeggen wat er gebeurt, en daarvoor zal ik iets dieper op het mysterie van de avatara moeten ingaan. Een avatara heeft geen vroeger fysiek of menselijk karma, en heeft ook geen fysiek of menselijk karma nadat de avatara van het aardse toneel verdwijnt. Daaruit volgt dat er in beide gevallen geen enkel karma is. Natuurlijk is er wel spiritueel karma dat het mogelijk maakt dat deze daad van witte magie plaatsvindt, want een avatara is een daad van de hoogste witte magie in de zin van het in het leven roepen van een goddelijke energie in de fysieke wereld.

Een avatara bestaat uit drie afzonderlijke en tijdelijk verenigde elementen: (1) zijn hoogste deel is een projectie van een godheid, die zich manifesteert door (2) een heel edel menselijk psychisch voertuig of tussendeel dat gewoonlijk ‘ziel’ wordt genoemd. Want het is het zielendeel van een mahatma van de hoogste klasse, gewoonlijk van een boeddha, en in de avatara’s van de afgelopen miljoen jaar was het het psychische gestel dat in zijn laatste menselijke bestaan de ‘ziel’ van Gautama de Boeddha was. Vervolgens, (3) een heel zuiver menselijk lichaam.

Hoe zijn deze drie met elkaar verbonden? Wat brengt ze bij elkaar? Dat is volgens mij de kern van uw vraag?

Vr. – Voor een deel. Maar ik begrijp ook niet wat de oorsprong van dat fysieke lichaam is, van zijn levensatomen.

GdeP – Dat maakt deel uit van het antwoord, zoals u zult zien. Om in de huidige staat van de mensheid een menselijk lichaam voort te brengen is het nodig dat twee menselijke elementen samenwerken. Een menselijke vader en een menselijke moeder zijn nodig op de manier die ik al heb beschreven.

Het menselijke zaad dat normaal gesproken een mens voortbrengt, wordt in het geval van een avatara overschaduwd of ‘binnengegaan’ door het edele psychische gestel of de ziel van een boeddha. U zult dan misschien zeggen dat dit betekent dat er twee zielen in dat lichaam zijn. Maar deze veronderstelling is niet juist, omdat wat u de natuurlijke ziel zou noemen is opzijgezet – niet uitgedreven, dat is te grof uitgedrukt – maar opzijgezet door deze daad van witte magie. Het psychische gestel van de boeddha is zo sterk, zo enorm krachtig, dat het de volledige leiding neemt over het zich ontwikkelende embryo, en zet dus wat u de natuurlijke reïncarnerende ziel zou noemen die anders een mens zou zijn geworden, opzij.

Wanneer het lichaam op die manier wordt geleend, komt dit in zekere zin neer op een reïncarnatie van de boeddha, of van de mahatma – in dit geval de boeddha. Over de reïncarnerende entiteit die is opzijgezet, wordt heel zorgvuldig gewaakt en er wordt heel goed voor gezorgd tot deze opnieuw naar een andere incarnatie wordt geleid die even geschikt en passend is als de incarnatie die de natuurkrachten zonder hulp bezig waren tot stand te brengen. Er is dus geen schade toegebracht aan het ego dat is opzijgezet. In feite ondergaan de levensatomen, die op deze manier zijn geleend om de avatara tot stand te brengen en die toebehoren aan het onteigende ego, zo’n enorme spirituele en intellectuele invloed van het reïncarnerende, of beter gezegd van het psychische, gestel van de boeddha, dat de karmische voordelen daarvan heel groot zijn. Er is dus geen schade toegebracht aan het ego dat tijdelijk is opzijgezet, en ook die fysieke levensatomen die zich al in het embryo bevonden ondervinden hiervan geen nadeel.

In plaats van dit opzijzetten vindt soms hetzelfde algemene proces plaats wanneer het embryo anders eenvoudig zou zijn gestorven. In plaats van toe te staan dat de dood van het embryo plaatsvindt, wordt het embryo op het moment van zijn ‘dood’ weer tot leven gebracht door het overschaduwen door of ‘binnengaan’ van het psychische gestel van de boeddha. In beide gevallen is dit hele proces in feite niet ongebruikelijk bij ingewijden van een hoge graad wanneer ze proberen een vroege reïncarnatie, of een nieuw lichaam, te vinden om hun verheven werk onder de mensen zonder devachanische onderbreking voort te zetten. Zo groeit en ontwikkelt zich het embryo en wordt het uiteindelijk als kind geboren.

We hebben dus het lichaam dat bestaat uit de levensatomen die voor dat doel zijn geleend door het overschaduwende tussendeel van de boeddha. De ‘ziel’ van de boeddha bezielt en waakt over het geleende lichaam – geleend als een embryo – tot het kind volwassen is geworden, bijna de leeftijd van een volwassen mens heeft bereikt. De overschaduwende ziel van de boeddha waakt over en versterkt dit lichaam, bereidt het voor, stimuleert het beste deel van zijn levensenergieën, tot de tijd komt, die per geval verschilt, dat de jongeman een punt in zijn ontwikkeling heeft bereikt waarin de hersenen kunnen beginnen de meer volledige incarnatie van de spirituele en intellectuele energieën van de ‘ziel’ van de boeddha te ontvangen.

Iets later vindt het grote mysterie plaats. Het gebeurt meestal wanneer het geleende lichaam zijn fysieke meerderjarigheid, fysieke volwassenheid, heeft bereikt. Dan verheft de ‘ziel’ van de boeddha, die dit geleende lichaam overschaduwt, zich door een enorme inspanning van spirituele energie door de ether en verbindt zich met de wachtende godheid, en vanaf dat moment, dat meestal plaatsvindt bij de inwijding tijdens het wintersolstitium, bestaat de avatara – en is daarna een volledige entiteit: (1) een zich manifesterende godheid, (2) de boeddha-ziel, (3) het zuivere en getrainde fysieke voertuig.

Daarna werkt de godheid door het psychische gestel van de boeddha dat uit zichzelf de goddelijke krachten, impulsen en beginselen van boven-binnenin-hem of van binnenin-boven-hem transformeert naar de hersenen van de mens – een heel edel mens – en dan heeft u een avatara, of noem het zoals u wilt.

Hier heeft u dan het antwoord op uw vraag hoe er wordt voorzien in het lichaam en de levensatomen van een avatara.

Hoe kan men een leer zoals die over avatara’s uitleggen wanneer men openbare lezingen geeft aan een gemiddeld publiek? Ik heb in de Tempel keer op keer geprobeerd om wenken te geven over deze verbazingwekkende leer, en ik heb altijd de wanhoop gevoeld daartoe niet in staat te zijn. Ik kijk naar de gezichten van het publiek. Hier en daar vang ik een zwakke bevestigende glimp van begrip op, maar op veel gezichten zie ik wel belangstelling, ik zie zeker een oprechte poging om het te begrijpen – maar helaas, meestal een leegte, die aangeeft dat ze de gedachte niet hebben begrepen. Hoe kan het ook anders? Ze zijn niet getraind. Dit illustreert opnieuw heel duidelijk hoe onverstandig het is om diepzinnige leringen aan een publiek te geven dat niet getraind is om ze te ontvangen en te begrijpen.

Vr. – Ik vroeg me af of de Boeddha in vorige levens een voorraad levensatomen heeft aangelegd die tot die vorige levens hebben behoord, en mijn gedachte was dat een avatara uit deze bron van fysieke levensatomen kan putten.

GdeP – Ja, die bron is er ook. Uit die bron wordt altijd geput. Dat is niet te vermijden, want zodra het psychische gestel van de Boeddha, ongeacht waar deze zich bevindt, de menselijke sfeer bereikt, trekt het instinctief de levensatomen naar zich toe die vroeger daartoe hebben behoord. U heeft een heel diepe gedachte uitgesproken.

Vr. – Ik had precies dezelfde gedachte. Ik heb hierover nagedacht en ik dacht dat de verheven daad van magie om een avatara voort te brengen betekende dat er werd geput uit de opslagplaats van de natuur, waar de gezuiverde atomen lagen die waren veredeld doordat de Boeddha ze in vorige incarnaties had gebruikt.

GdeP – Dat is juist voor zover het de levensatomen betreft.

Vr. – Ik wil ook vragen of er een grens is aan de processen van witte magie bij het voortbrengen van spirituele wezens die op cyclische momenten nodig zijn. Het lijkt me dat we nog maar aan het begin staan om kennis te verwerven van deze hogere psychologie.

GdeP – Dat is heel juist. Ik durf het nu niet aan om die vraag te beantwoorden, noch om duidelijke grenzen aan zo’n antwoord te stellen. Te zeggen hoever de macht van spirituele magie reikt zou heel riskant zijn. De macht van spirituele magie is enorm, ongelooflijk. Niettemin zijn er grenzen, omdat zelfs de meesters mensen zijn. Er is een grens die zelfs niet door hun enorme macht kan worden overschreden.

Laat ik echter een ding duidelijk maken dat door deze vragen naar voren is gekomen. Er komt een tijd in de ontwikkeling van het fysieke lichaam dat de avatara omhult, waarin de levensatomen van dat lichaam die behoren tot het natuurlijke ego dat was opzijgezet en die aanvankelijk door dat natuurlijke ego waren verzameld, bijna allemaal zijn uitgewasemd, naar hun respectievelijke gebieden zijn vertrokken, en zijn vervangen door de levensatomen die tot de vroegere incarnaties van de Boeddha zelf behoorden. U ziet dus dat tijdens het grootste deel van het bestaan van de avatara bijna alle levensatomen van het lagere deel van de constitutie, waaronder het fysieke lichaam, levensatomen zijn die de Boeddha in vroegere levens had.

De atomen van het lichaam wisselen voortdurend. Er wordt in onze theosofische boeken meestal gezegd dat ze ongeveer elke zeven jaar worden vervangen. Ik twijfel er niet aan dat dit waar is. Ik heb het altijd een beetje onverstandig gevonden om te zeggen dat de periode precies zeven jaar is, omdat de omstandigheden de zaak soms veranderen, in feite de zaak altijd veranderen; maar ik denk dat de regel over het algemeen juist is.

Vr. – U heeft ons verteld dat na de dood van het fysieke lichaam op deze aarde, de monade haar rondreis maakt van planeet naar planeet, en naar de zon en dan weer terug. In verband hiermee vroeg ik me af hoe de monade tijdens haar rondreis over kan gaan van de vierde of vijfde ronde van de ene planeet naar de zevende ronde van een andere planeet, zoals bijvoorbeeld Venus, die daarom zelf in zekere zin veel verder is gevorderd?

GdeP – De monade is een geestelijke entiteit die in vroegere manvantara’s door alle gebieden van ervaring van het stoffelijke bestaan is heengegaan. De verschillende planeten in hun zeven stadia of ronden liggen alle ver achter op de geestelijke vervolmaking, relatief gesproken, van de rondreizende monade. En de geringe verschillen – en ze zijn gering gezien vanuit de monadische essentie – die bestaan tussen een planeet zoals de aarde in haar vierde ronde en een planeet zoals Venus in haar laatste of zevende ronde, zijn voor de monaden bijna onbetekenend.

Vr. – Ik heb nog twee andere gedachten. De eerste is: waarom moet de monade, als ze zo ver is gevorderd, zo ver teruggaan naar enkele van deze grove en heel stoffelijke gebieden?

GdeP – Dat is een goede vraag. De reden is dat de monade een scheppend centrum is dat in de eeuwigheid voortdurend kind-monaden tot geboorte brengt. Deze kind-monaden bevinden zich, wanneer ze pas zijn voortgekomen uit de schoot van de ouder-monade, of van de monadische essentie, in hun eerste stadium van de lange evolutiereis naar goddelijkheid. Ze zijn onzelfbewuste godsvonken, maar ze zijn gebonden aan de monade en de monade is aan hen gebonden. De aantrekking is wederzijds, en de aantrekkingskracht van een onzelfbewuste godsvonk die uit een monade is voortgekomen, is op zijn manier even sterk als de aantrekkingskracht van een hoogontwikkelde mens.

Vr. – Is het dan zo dat het de verschillende nakomelingen van deze monade zijn die naar deze verschillende gebieden gaan?

GdeP – Niet helemaal. Ook een monade wordt tot verschillende woningen aangetrokken. ‘In het huis van mijn Vader zijn vele woningen’, zou door Jezus zijn gezegd. De monade wordt aangetrokken tot de verschillende planeten en tot de zon door de karmische banden die haar daarheen trekken. Op en in elk zo’n bol heeft ze een kans om uit haar schoot een wachtende kind-monade te belichamen – tot geboorte te wekken – die haar planetaire of bol-ervaringen zal opdoen op de planeet waar ze naartoe gaat.

Op precies dezelfde manier trekken wij, kinderen van de monaden maar ook kinderen van de aarde, allemaal onze eigen monade naar onze vierde bol, en wanneer we sterven worden we weer teruggetrokken in de schoot van de monade. We keren terug in de monadische essentie en maken daar onze devachanische periode van rust en slaap door. Vervolgens gaat de monade naar een andere bol, en brengt vanuit haarzelf andere kinderen voort, of geeft geboorte aan andere kinderen.

De monade zendt evenals de zon voortdurend haar stralen uit. Een zo’n straal is de mens, een menselijke ziel, een menselijke monade. Een andere straal is een wezen of ziel of entiteit die met Venus is verbonden. Weer een andere straal is een kind-monade verbonden met Mars, of met Saturnus, of met Jupiter, of met Mercurius, of zelfs met de zon.

Vr. – Ik had nog een vraag. Omdat Venus zich in de zevende ronde bevindt zal ze relatief snel in de zon worden opgenomen. U heeft me eens gezegd niet het woord ‘geabsorbeerd’ te gebruiken. Ik weet niet welk ander woord ik moet gebruiken. Wat neemt dan haar plaats in waar de monaden, afkomstig van bijvoorbeeld een van de andere planeten, naartoe kunnen gaan?

GdeP – Ik heb me vaak afgevraagd waarom die vraag niet eerder is gesteld. In de eerste plaats is het een vergissing om te zeggen dat Venus ‘naar de zon toe wordt getrokken’. Die prachtige voltooiing van de bestemming van de planeten van het zonnestelsel vindt pas tegen het einde van het zonnemanvantara plaats. Maar wanneer Venus haar zevende en laatste ronde heeft voltooid, gaan alle levensessenties, de menigten monaden die de Venusketen samenstellen, hun nirvana in.

Ze gaan naar wat u het layacentrum van de planeetketen Venus zou kunnen noemen. Wat zal dan het substituut zijn voor de huidige planeet Venus, wanneer de huidige planeet Venus dood is? Het spijt me te moeten zeggen dat ik die vraag nu niet kan beantwoorden. U zult het me ongetwijfeld vergeven.

Vr. – Mijn vraag gaat over hetzelfde onderwerp. Is het juist dat in de periode tussen twee opeenvolgende incarnaties van een menselijke entiteit, de andere entiteiten die verbonden zijn met de monade waartoe die menselijke entiteit behoort, hun planetaire bestaan hebben doorgemaakt: dat wil zeggen dat er waarschijnlijk vier of vijf incarnaties, of zoveel als de rondreis met zich meebrengt, tussen een incarnatie op aarde en een volgende plaatsvinden?

GdeP – Dat is helemaal juist, maar in plaats van ‘incarnaties’ zou ik in dit geval het woord ‘wederbelichamingen’ gebruiken.

Vr. – In sommige gevallen moet deze reïncarnatie heel snel plaatsvinden, omdat diegenen die niet lang hebben geleefd, na korte tijd reïncarneren. Ze hebben een heel kort devachan. Vindt er in dit geval hetzelfde plaats?

GdeP – Precies hetzelfde. Als u bedenkt dat de gemiddelde levensduur van de mens tegenwoordig vijftien jaar is, zult u beseffen dat er over het geheel genomen genoeg tijd is. Stel daarentegen dat een mens tachtig of vijfentachtig jaar of nog langer op aarde leeft. De regel is dat zijn devachanische ervaring honderd keer zo lang zal duren als de lengte van zijn leven op aarde. Daaruit volgt dat de volgende reïncarnatie op aarde niet zal plaatsvinden voordat ongeveer achtduizend of vijfentachtighonderd jaar zijn verstreken.

Vr. – Dus deze belichamingen op de andere planeten zijn geen reïncarnaties zoals we die op aarde kennen?

GdeP – Het hangt van de omstandigheden af of u ze ‘reïncarnaties’ kunt noemen of niet. Het hangt van het soort lichamen af dat de andere entiteiten op andere planeten hebben. Op aarde hebben we lichamen van vlees, en dan is reïncarnatie het juiste woord om te gebruiken, want het betekent ‘opnieuw in het vlees komen’. Maar de lichamen van sommige andere monadische kinderen op andere planeten zijn geen belichamingen in omhulsels van vlees. Zulke omhulsels zijn misschien ijl en ze kunnen uit een heel andere substantie bestaan.

Vr. – Dat begrijp ik. Maar zijn het ego’s die zich opnieuw belichamen?

GdeP – Dat zijn ze zeker.

Vr. – Dus ze komen en gaan op dezelfde manier als wij.

GdeP – Zeker. Ze hebben een begin, een hoogtepunt, en een dood.

Vr. – Uit deze gedachte leid ik af dat wanneer wij op aarde zijn geïncarneerd, er andere entiteiten zijn die tot onze monadische essentie behoren en die in devachan verkeren.

GdeP – Dat is over het algemeen juist.

Vr. – Vindt er tijdens een incarnatie op aarde een onderlinge wisselwerking tussen hen plaats?

GdeP – Natuurlijk is er een voortdurende geestelijke band. Wanneer de monade haar evolutie aan het eind van een zonnemahamanvantara voltooit, is ze op weg om ver in de toekomst een zon te worden. Haar verschillende ‘kinderen’, die vroeger haar verschillende soorten ego’s waren, zullen de familie zijn van die toekomstige zon in zijn eigen zonnestelsel, en ze zullen met haar als zon even nauw verbonden zijn als wij als familie van ego’s nu met haar verbonden zijn, omdat we allemaal tot de ene monadische essentie behoren.

Vr. – Ik zou graag iets meer willen weten over wat er op dit moment gebeurt. Er moet een manier zijn waarop wij, zelfs wanneer we op aarde zijn geïncarneerd, door deze andere zelven van ons worden beïnvloed?

GdeP – Ze zijn geen ‘andere zelven van ons’. Ze zijn andere zelven die, evenals wij, als volledige individualiteit leven, maar die door geestelijke banden nauw met ons zijn verbonden, omdat we allemaal uit dezelfde monadische essentie zijn voortgekomen. Ieder van ons is een geestelijk levensatoom van die monadische essentie, zoals elk van de levensatomen van het fysieke lichaam is geïndividualiseerd en verschilt van elk ander levensatoom van het fysieke lichaam. Toch zijn ze allemaal de kinderen van de entiteit die we de mens noemen.

Vr. – Zullen we ons hiervan ooit bewust zijn?

GdeP – Van onze verwantschap?

Vr. – Ja.

GdeP – Zeker. In de toekomst zullen we ons daarvan heel bewust zijn.

Vr. – Gaan de zojuist gestelde vragen over inwijding?

GdeP – Het betreft een van de resultaten van inwijding. Door inwijding zullen wij mensen ons vollediger bewust zijn van onze nauwe verbondenheid met deze andere ego’s. In zekere zin kunt u ze delen van ons noemen, maar dat is eerder beeldspraak. Er zijn entiteiten die ons zo nabij staan dat ze als ‘tweelingzielen’ zijn. De term is onjuist, maar u begrijpt me ongetwijfeld. Andere vonken van hetzelfde vuur, leven van hetzelfde leven.

Vr. – Zijn niet alle dingen in het zonneheelal met elkaar vervlochten, evenals alle dingen op aarde?

GdeP – Precies.

Vr. – Is het niet zo dat we verbonden zijn op wat we de innerlijke bollen noemen? Dus in feite gaat het erom dat we door inwijding inzicht verkrijgen in de kosmische omstandigheden.

GdeP – Ik denk dat ik u begrijp. Als dat zo is, is het antwoord ja. Bedenk dat iedere entiteit in het zonnestelsel geestelijk is verbonden met iedere andere entiteit in het zonnestelsel. Maar er zijn verschillende soorten verwantschap in het zonnestelsel. Er zijn heel nauwe banden die de verschillende ego’s betreffen die alle als kinderen voortkomen uit het hart van één enkele monadische essentie. Dan zijn er banden die niet zo nauw zijn, van entiteiten die tot verschillende planeten behoren. Vervolgens zijn er andere banden, nog minder nauw, met de andere families die in het zonnestelsel bestaan. Hetzelfde geldt voor mensen. De kinderen die in één familie worden geboren hebben de meest nauwe banden, dan komen de neven en nichten, daarna de tantes en ooms, vervolgens de achterneven en achternichten, en ten slotte de verder afstaande verwanten, en toch behoren ze allemaal tot de mensheid; en de mensheid is op haar beurt maar één hiërarchie of grote familie die verbonden is met vele andere soortgelijke grote families.

De goden, bijvoorbeeld, bestaan uit vele klassen, sommige heel nauw verwant, andere minder nauw verwant.

Vr. – Ik wil graag wat weten over de Grote Piramide. Werd ze door middel van mechanische werktuigen gebouwd of door wat we magie kunnen noemen – door muziek en trillingen?

GdeP – Nee, ze werd met behulp van werktuigen gebouwd, maar magie in de hogere betekenis van het woord had er wel heel veel mee te maken. De architecten van de Grote Piramide van Cheops waren grote ingewijden. Mensenhanden hakten de stenen uit en hebben ze op hun plaats gelegd, maar magische wijsheid gaf leiding aan het werk van die mensenhanden. De Piramide van Cheops was een inwijdingstempel, evenals enkele andere piramiden, maar niet allemaal.

Ik zal het gevoel nooit vergeten dat ik had toen KT en ik in die prachtige inwijdingskamer stonden in het hart van de Grote Piramide van Cheops, en daar de zogenaamde ‘sarcofaag’ zagen waarin de neofieten uit de oudheid hadden gelegen. De hele lucht trilde met mystieke herinneringen uit het verleden. In zekere zin was dat bezoek een inwijding – alleen al het binnengaan in die kamer en er te denken, stil te zijn en te voelen.

Vr. – Ik heb een vraag – maar ik geloof dat u die al heeft beantwoord. Het gaat over de levensatomen van het menselijk lichaam. Blijft het aantal levensatomen van het ene leven naar het andere gelijk of worden er levensatomen afgewezen? Of brengt het menselijk ego dezelfde levensatomen vanaf het begin van de huidige ronde met zich mee en breidt het het aantal daarvan voortdurend uit?

GdeP – De laatste gevolgtrekking is juist. De hoogste levensatomen van de menselijke constitutie, die bestaat op zeven (en in feite tien) gebieden, zijn zij die aan het begin van het planetaire manvantara het eerst voortkwamen uit het hart van de menselijke monade. Maar elke monade is van nature een scheppende entiteit, en tijdens de hele evolutieperiode brengt ze vanuit haar schoot, de schoot van haar eigen wezen, voortdurend nieuwe atomen voort, en elk zo’n nieuw atoom neemt wanneer het voor het eerst verschijnt zijn juiste plaats in de constitutie in. Er zijn goddelijke levensatomen, spirituele levensatomen, levensatomen die tot de verstandelijke gebieden behoren, tot de kamische gebieden, en levensatomen die tot het astrale, vitale en ten slotte tot het fysieke gebied behoren.

Vr. – Kunnen enkele van deze levensatomen die de kinderen van bepaalde individuele monaden zijn, door een andere monade worden gebruikt?

GdeP – Ja. Dat gebeurt voortdurend, en dit is een voorbeeld van het feit dat alle dingen zich met elkaar vermengen en op elkaar inwerken. De levensatomen van mijn lichaam, bijvoorbeeld, stromen voortdurend uit in de omringende atmosfeer, en gaan uw lichaam en de lichamen van anderen binnen. En ieder van u doet precies hetzelfde. Na een tijdje, nadat ze zijn rondgetrokken, komen ze weer bij mij terug, en die van u komen weer bij u terug, en blijven een bepaalde tijd bij mij, of de uwe bij u, en vertrekken dan weer. Op precies dezelfde manier gaan wij – als menselijke levensatomen van Vader Zon – van planeet naar planeet en naar de zon en weer terug.

Vr. – Kunt u ons iets meer over de sishta’s vertellen? Hoe worden ze uitgekozen? En lopen de sishta’s niet een hele ronde achter op hun familie wanneer de levensgolf terugkeert op de bol waarop zij hebben gewacht, en als dat zo is, hoe wordt dit gecompenseerd?

GdeP – Uw vraag is heel moeilijk te beantwoorden, omdat het me niet is toegestaan om te diep op dit onderwerp in te gaan. Ik kan u echter zeggen dat het woord sishta een Sanskrietwoord is, dat hier in de meervoudsvorm wordt gebruikt die ‘restanten’ of ‘overblijvers’ betekent; in dit geval wordt daarmee bedoeld: diegenen die achterblijven op een bol nadat de levensgolf naar de volgende bol van de planeetketen is overgegaan. Deze sishta’s zijn altijd de hoogsten, de verst geëvolueerden van de levensgolf, zodat wanneer dezelfde levensgolf tot diezelfde bol terugkeert, de sishta’s gereed zijn om de nieuwe impulsen van de terugkerende levensgolf te ontvangen. Ze kunnen dus de ‘levenszaden’ worden genoemd. Ze zorgen voor de start van het nieuwe planetaire manvantara van de opeenvolgende zeven wortelrassen. De sishta’s worden niet ‘uitgekozen’ in de gebruikelijke betekenis van het woord, tenzij u het woord ‘uitgekozen’ gebruikt in de zin van wezens die zelf tot op zekere hoogte ervoor kiezen deze taak te vervullen.

Hun taak is in één opzicht, en voor de hoogsten van hen, een schitterende daad van zelfverzaking. Ze zijn de edelsten van de mensheid – wanneer we de mensheid op onze bol als voorbeeld nemen – die er vrijwillig voor kiezen om achter te blijven, die afzien van hun mogelijkheden om in dat planetaire manvantara persoonlijk vooruit te gaan, zodat wanneer de minder geëvolueerde menselijke monaden in de volgende ronde met de levensgolf terugkeren, de ‘overblijvers’ – diegenen die zijn achtergebleven – klaar zullen staan als de levenszaden van het eerste wortelras in die nieuwe ronde. Zij voorzien zo’n eerste wortelras in de nieuwe ronde dus van lichamen en een psychisch gestel. Dezelfde functie van de sishta’s, maar zonder het edele kenmerk van zelfverzaking, is van toepassing op de andere soorten entiteiten, zoals de dieren en het plantenrijk en het mineralenrijk.

Vr. – Ik heb nagedacht over A.P. Sinnetts boek dat verwijst naar het binnenste van de aarde. Zijn zijn ideeën op werkelijke feiten gebaseerd, en kunt u ons iets vertellen over de innerlijke samenstelling van de aarde?

GdeP – Ik heb het door u genoemde boek of de passage daaruit niet gelezen. Wat is de titel van het boek?

Vr. – Ik kan me de titel van het boek niet herinneren, maar daarin wordt beweerd dat er zeven bolvormige lichamen in elkaar bestaan; dat de aarde hol is; en dat zich in het eerste een ander soortgelijk lichaam bevindt, enz. tot zeven – ongeveer zoals die ‘Russische eieren’, waarbij het ene ei het ander ei bevat; en dat deze bolvormige lichamen min of meer onafhankelijk van elkaar ronddraaien.

GdeP – Ik weet niet hoe Sinnett aan dit idee is gekomen. Het is niet de leer die ik heb ontvangen. Het binnenste van de aarde is niet hol. Er zijn wel grote holten of grotten, maar die zijn er ook in de buitenste laag van de aarde. De kern van de aarde staat volledig onder leiding van het laagste of derde elementalenrijk. Ik weet niet of ik deze omstandigheden aan u kan beschrijven. In ieder geval is de aarde geen holle bol. Het binnenste van de aarde is stoffelijk, maar het is materie in een toestand waar we aan de oppervlakte van de aarde weinig of geen idee van hebben. Dit binnenste is niet vloeibaar, en het is niet gasvormig, en toch heeft het iets van de aard van beide. Ik ken niets uit de gewone menselijke ervaring waarmee ik het zou kunnen illustreren.

Hoe dan ook, als u onthoudt dat er drie elementalenrijken zijn waarvan het derde het laagste is en het dichtst bij de wereld van de mineralen staat, kunt u zich een vage voorstelling maken van de toestand van het binnenste van de aarde. Misschien is het juist te zeggen dat het hart of de kern van de aarde verdichte elektriciteit is. Ik weet niet of u me begrijpt, hoewel ik probeer u zo goed als ik kan een beeld te geven. Ik weet niet hoe ik het duidelijk kan omschrijven in termen die u vertrouwd zijn. Hoe dan ook, deze verdichte ‘elektrische’ kern bevat of herbergt de sterke banden of aantrekkingskrachten waardoor wij met de andere planeten en de zon zijn verbonden.

Zojuist schoot me te binnen dat u misschien een idee krijgt van wat ik bedoel als u denkt aan wat scheikundigen de protonenkern van een atoom noemen.

Ik denk dat het nu bijna tijd is om af te sluiten, tenzij iemand een vraag heeft die verloren zou gaan als ze nu niet wordt gesteld.

Vr. – Ik begrijp dat wanneer we sterven het reïncarnerende ego in de schoot van de monade terugkeert. En ik begrijp ook dat het de monade volgt op haar weg naar de andere planeten. Maar indien dit zo is moeten er op dit moment verschillende entiteiten in onze schoot slapen – of beter gezegd in de schoot van de monade.

GdeP – Het is voor ons mensen niet zo dat deze monaden, waarnaar u verwijst, in onze schoot slapen.

Vr. – Nee, dat bedoel ik niet. Ik bedoel de entiteiten die zijn belichaamd in – ik weet niet hoe ik duidelijk kan maken wat ik bedoel!

GdeP – Kunt u het in het Zweeds zeggen en misschien kan een van de anderen het dan vertalen – maar uw Engels is uitstekend.

Vr. – Ik denk dat Mw. C het onder woorden kan brengen, want ik denk dat zij begrijpt wat ik bedoel.

GdeP – Mw. C, begrijpt u de vraag?

Mw. C – Ik geloof dat ze denkt dat de monadische essentie, bij haar incarnaties op de andere planeten, voor elk van die planeten een reïncarnerend ego heeft, en daarom moeten er in de schoot van de monade, waarvan wij op dit huidige gebied een uitdrukking zijn, verschillende reïncarnerende entiteiten slapen die zichzelf op andere planeten belichamen.

GdeP – Ja, dat is volkomen juist, behalve dat u ze niet ‘incarnaties’ op andere planeten zou moeten noemen. U zou ze ‘wederbelichamingen’ moeten noemen om redenen die ik eerder heb toegelicht. Ik denk ook dat deze vraag al eerder is beantwoord. Ieder mens is het kind van een monade. Ieder mens heeft zijn eigen ouder-monade; maar omdat elke ouder-monade een scheppende entiteit is, brengt ze naast de mens nog andere entiteiten voort. Met andere woorden, iedere goddelijk-spirituele monade heeft als scheppende entiteit vele kinderen, brengt vele kind-monaden voort. Daarom heeft elk zo’n goddelijk-spirituele monade naast een menselijke kind-monade die op deze aarde reïncarneert ook een Venus-kind-monade – in feite zeven Venus-kinderen, één voor elk van de bollen van Venus. Op precies dezelfde manier één voor elk van de bollen van de aarde, één voor elk van de bollen van de planeet Mars, en evenzo voor de bollen van Saturnus, van Jupiter, enz.

Vr. – Ik wil graag een vraag stellen waarvoor het op onze volgende bijeenkomst te laat zou zijn. Volgende week dinsdag zal er een volledige zonsverduistering plaatsvinden, en hoewel deze hier niet zichtbaar is, zou ik willen weten of het waarschijnlijk is dat we enkele gevolgen daarvan op het klimaat kunnen waarnemen, die door de sterrenkundigen niet worden opgemerkt omdat zij geen aandacht daaraan besteden. Ze is dichtbij Australië te zien en is een heel belangrijke zonsverduistering.

GdeP – Ik denk het niet. Maar de magnetische verschijnselen die met een zonsverduistering gepaard gaan, strekken zich vaak, en misschien wel meestal, ver voorbij het schaduwpad uit. Een maansverduistering is ook een belangrijke gebeurtenis, vooral voor die delen op aarde die zich op dat moment precies tegenover de maan bevinden. Bedenk dat beide soorten verduisteringen, zowel van de zon als van de maan, enorme psychomagnetische stromingen op aarde veroorzaken, entiteiten die naar de aarde of naar de maan toestromen. Ik kan hier niet méér daarover zeggen.

We zullen de bijeenkomst nu sluiten. Goedenacht.

[Luiden van de gong. Stilte.]


Dialogen van G. de Purucker, blz. 574-94

© 2023 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag