Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

35. Antwoorden op schriftelijke vragen

Vr. (Stockholm, Zweden) – In KTMG-verslag 5 geeft u wat informatie over de levensatomen in de verschillende lichaamsorganen, namelijk dat hoe hoger de plaats van het orgaan in het lichaam is des te fijner de aard van zijn levensatomen. En als u het hart en de hersenen vergelijkt, zegt u in essentie dat het hart het orgaan van de persoonlijkheid is, maar dat de hersenen, waarvan de levensatomen baden in akasa, het orgaan van de manasaputra zijn. Als men het hoofdstuk ‘Het hart’ leest in Esoteric Instruction no. 5 van HPB,* zou men gemakkelijk de indruk kunnen krijgen dat er ‘tegenstrijdigheden’ zijn.

*Zie H.P. Blavatsky Collected Writings, 12:691-713.

Ik ben helemaal niet iemand die op zoek is naar tegenstrijdigheden, dus heb ik enige tijd nagedacht om zelf de juiste verklaring te vinden, en ik denk dat ik die op het spoor ben. U spreekt over de levensatomen, en het lijkt me in onze manasische eeuw vanzelfsprekend dat die van de hersenen boven die van het hart zouden staan, waarvan de functie, als upadhi voor de hogere triade, in de gemiddelde mens nog moet sluimeren, en dat daarom zijn functie in dezelfde periode bestaat uit het verspreiden van de pranische kracht door het lichaam, omdat zijn functie als upadhi voor de jiva nog min of meer latent is.

Toch liggen hier enkele interessante punten en volgens mij zou het van grote waarde kunnen zijn om hierover wat meer duidelijkheid te krijgen, en ik weet dat enkele van mijn medestudenten hetzelfde probleem proberen op te lossen.

GdeP – Er is geen tegenstrijdigheid, maar ik kan gemakkelijk begrijpen dat mijn eerdere bewering voor toegewijde studenten die erover nadenken, nadere toelichting vereist.

De bewering in KTMG-verslag 5 is volkomen juist: het hart is het brandpunt of het centrale orgaan van de individuele mens, dat wil zeggen van het reïncarnerende ego. Dit omvat natuurlijk de werking van dit ego door alle delen van het lichaam buiten het hart, dus ook door de hersenen. Maar de hersenen, waarvan de atomen baden in akasa en dat blijven doen zolang het lichaam leeft, zijn niettemin ook het voertuig van de individuele manasaputra die de mens als een inspirerende invloed overschaduwt, precies zoals in de individuele menselijke entiteit de buddhi het manas overschaduwt.

De verwarring schijnt te zijn ontstaan door het gebruik in alle moderne Europese en in bepaalde Aziatische talen van het woord ‘hart’ in de betekenis van het edelste deel van een wezen. Maar dat is in dit verband niet geheel juist. Het woord ‘hart’, zoals het bijvoorbeeld in de uitdrukking ‘de leer van het hart’ wordt gebruikt, betekent het verborgen, het geheime, het edelste deel, dat wat ook onzichtbaar is – zoals we ook spreken van het hart van Vader Zon als iets dat verschilt van de glorieuze, fysieke bol die het gewaad is waarin het ‘hart’ is gehuld.

De individuele manasaputra die ieder mens overschaduwt werkt door die mens omdat hij het hogere manas of buddhi-manas van die mens doordringt. Evenzo zijn in het menselijk lichaam de levensatomen van de hersenen niet alleen het voertuig van het denken van het geïncarneerde ego, maar ook, op grond van het bovengenoemde feit, het voertuig van de invloed, spiritueel en intellectueel, van de overschaduwende manasaputrische essentie of het overschaduwende manasaputrische fluïdum.

De reden dat de hersenen als orgaan het voertuig zijn van de manasaputrische essentie of het fluïdum, ligt in het feit dat de hersenen een neerslag zijn van het denk-fluïdum, en dus een neerslag van de manasische essentie in het individu. Tijdens het leven van het lichaam worden de levensatomen in de hersenen voortdurend gebaad in akasa, en de manasaputra werkt via het akasa in de menselijke constitutie. De manasaputrische essentie doordringt het manas of buddhi-manas in de mens eveneens via het akasa in de menselijke constitutie, afgezien van een werking via het fysieke lichaam.

De overschaduwende manasaputra’s kozen hun voertuigen in het derde wortelras van deze ronde op deze aarde, en vanaf dat moment begonnen de tot dan toe slapende denkvermogens van de toenmalige mensheid te ontwaken en werden zelfbewuste individuen. Anders gezegd, de mens werd toen werkelijk mens. Natuurlijk werd dit verwonderlijke feit of proces weerspiegeld in de lichamen van de toen levende individuen, in het juiste orgaan dat de evolutie hiervoor het meest geschikt had gemaakt: de hersenen. Hetzelfde orgaan is tot nu toe niet alleen het voertuig van het manas in de mens gebleven, maar is, als gevolg daarvan, ook het brandpunt van de manasaputrische invloed die door het menselijke manas werkt.

Ik hoop dat dit antwoord licht werpt op het probleem, en u laat zien dat er geen ‘tegenspraak’ is. Het geeft ook een verklaring voor een andere moeilijkheid die veel studenten ervaren, namelijk de manier waarop de manasaputra nog steeds met het reïncarnerende ego is verbonden.

Vr. – Ik geloof dat u de uitdrukking ‘het hart’ hier een zuiver symbolische betekenis geeft, en dat kan ik niet volkomen rijmen met de inhoud van het hoofdstuk ‘Het hart’ in de Instructie van HPB; de woorden die ze gebruikt zijn volgens mij niet mis te verstaan.

Voor zover het de hersenen betreft schijnt uw verklaring mij heel helder toe. Maar wat het hart betreft, kan ik geen oplossing vinden die in overeenstemming is met de gedane beweringen. Toch ben ik er zeker van dat er zo’n oplossing mogelijk moet zijn.

GdeP – Ik ben heel blij dat u niet een van die kleingeestige mensen bent, met wie HPB en de meesters in vroegere dagen zulke moeilijkheden hadden, die onmiddellijk veronderstellen dat er ‘tegenstrijdigheden’ zijn, wanneer ze in de Instructies van elkaar verschillende of paradoxale uitspraken vinden. Bijna onveranderlijk is de waarheid dat de volgende of latere uitspraken een diepzinniger lering zijn dan de eerste, en vandaar dat ze, omdat ze dieper gaan, misschien in tegenspraak schijnen te zijn met wat eerder werd gezegd of onderwezen.

Enerzijds heeft u een verslag van een KTMG-bijeenkomst waar ik probeerde een aanvulling te geven op de esoterische leer als reactie op de toen gestelde vragen. Maar omdat de vraag bijna geheel te maken had met de fysieke levensatomen en hun betrekkelijke graad van ijlheid in het lichaam, moest ik mijn antwoord min of meer beperken tot de fysieke atomen, en tegelijkertijd proberen een verwijzing te geven naar diepere waarheden.

We moeten niet vergeten dat de passage getiteld ‘Het hart’ verscheen in een brochure die oorspronkelijk pas na HPB’s dood werd uitgegeven. In dit verband zou ik eraan willen toevoegen dat HPB’s eigen authentieke Instructies de nummers 1, 2 en 3 zijn, die tijdens haar leven werden uitgegeven en daarom het stempel droegen van haar eigen persoonlijke zorg. De Instructies 4 en 5 werden opgesteld of verzameld uit mondeling door HPB gegeven leringen die de leden van haar Innerlijke Groep opschreven in de vorm van aantekeningen, en twee van deze leden waren de toenmalige secretarissen, Annie Besant en G.R.S. Mead. Deze verzamelde aantekeningen werden later bijeengebracht in wat Instructies 4 en 5 werd genoemd; en omdat deze aantekeningen, uitgegeven als verslagen, in het algemeen nauwkeurig waren, werden ze door Judge als overwegend juist geaccepteerd, en dat is volkomen waar.

Ik wil hiermee aangeven dat als HPB nog had geleefd en deze twee Instructies 4 en 5 zelf had uitgegeven, zij ze niet alleen zou hebben uitgewerkt maar zou hebben verbeterd of gecorrigeerd en verder aangevuld. Toch is het hoofdstuk ‘Het hart’ in HPB’s Instructie no. 5 in het algemeen geheel juist, hoewel de leer heel onvolledig is.

Na deze inleiding zal ik proberen de toelichting duidelijker te maken. Er is helemaal geen tegenstrijdigheid. Instructie no. 5 zegt dat ‘het hart het centrum is van spiritueel bewustzijn, zoals de hersenen het centrum zijn van intellectueel bewustzijn’. Dit is volledig juist. Deze Instructie zegt ook: ‘Het hart vertegenwoordigt de hogere triade, terwijl de lever en de milt het viertal – als een geheel beschouwd – vertegenwoordigen. Het hart is het verblijf van de spirituele mens, terwijl de psycho-intellectuele mens woont in het hoofd met z’n zeven poorten.’ Ook deze uitspraak is volkomen waar.

In het hoofdstuk ‘De hersenen’ zegt dezelfde Instructie: ‘De pijnappelklier zelf, verlicht, komt overeen met goddelijk denken.’ Ook dit is volkomen waar. Dus heeft u hier volgens HPB’s eigen woorden dezelfde schijnbare tegenstrijdigheid die voor u een raadsel scheen te zijn toen u het KTMG-verslag 5 las en het vergeleek met de beweringen van HPB in het hoofdstuk ‘Het hart’ van Instructie no. 5.

Om aan te tonen dat u gelijk heeft als u denkt dat er geen ‘tegenstrijdigheid’ is, herinner ik u aan mijn woorden: ‘Het woord ‘hart’, zoals het bijvoorbeeld in de uitdrukking ‘de leer van het hart’ wordt gebruikt, betekent het verborgen, het geheime, het edelste deel, dat wat ook onzichtbaar is – zoals we ook spreken van het hart van Vader Zon als iets dat verschilt van de glorieuze, fysieke bol die het gewaad is waarin het ‘hart’ is gehuld.’ U ziet dus dat ook ik hier spreek over het hart als ‘het edelste deel’, ‘het verborgen deel’.

Vervolgens spreek ik over de hersenen als het voertuig van de manasaputra, wat zo is, want ze zijn het orgaan of het brandpunt ‘van de overschaduwende manasaputrische essentie’. HPB spreekt ook over het hart als het orgaan van de hogere triade atma-buddhi-manas, en over de lever en de milt als organen van het lagere viertal van de zeven beginselen van de mens.

Waar zullen we dan onze verbazingwekkende hersenen plaatsen, die HPB het orgaan van het ‘goddelijke denken’ noemt? Hier is het antwoord op al uw moeilijkheden. Voor de mens – of eigenlijk voor iedere entiteit, zelfs voor een dier – zijn er drie evolutielijnen, die parallel lopen en voortdurend samenwerken. Deze drie lijnen zijn de goddelijk-spirituele, de psychomentale, en de vitaal-astraal-fysieke. In het fysieke menselijke lichaam functioneert het hart als het brandpunt van de goddelijk-spirituele evolutielijn, omdat het hart het fysieke brandpunt is van het aurische ei; en het aurische ei omvat – naast alle andere beginselen – de kosmische jiva die zich in dit aurische ei manifesteert, en daarom gaat deze kosmische jiva door het hart als de verschillende prana’s.

De psychomentale evolutielijn heeft haar orgaan of brandpunt in het fysieke lichaam in en door de hersenen, of beter gezegd de menselijke schedel die de hersenen en andere minder belangrijke fysieke aanhangsels bevat.

De derde of vitaal-astraal-fysieke evolutielijn heeft haar vertegenwoordigende brandpunten in het lichaam, ten eerste in de lever, dat het voertuig is van kama, of beter gezegd kama-manas, en ten tweede in z’n plaatsvervanger de milt, de zetel van het lingasarira of het astrale modellichaam.

Toen de manasaputra’s in de loop van de evolutie in het derde wortelras van de mensheid in deze vierde ronde op deze bol ‘neerdaalden’ en zich manifesteerden om het denkvermogen aan de toen verstandeloze mensheid te schenken, kozen ze – omdat ze in hun svabhava, of wat hun essentiële eigenschappen betreft, psycho-intellectuele wezens zijn – natuurlijk en noodzakelijkerwijs het geschikte orgaan in het fysieke lichaam, en dat waren de toen relatief onontwikkelde en zwakke hersenen. Door middel van deze neerdaling of incarnatie bouwden de manasaputra’s in de daaropvolgende eeuwen de hersenen op tot het schitterende en verbazingwekkende fysieke orgaan of brandpunt van denken dat het nu is. Sinds het derde wortelras zijn de hersenen in omvang en betekenis enorm toegenomen juist door deze ‘neerdaling’ of incarnatie van de manasaputra’s.

Omdat de manasaputra’s of agnishvatta’s psychomentale of spiritueel-intellectuele wezens zijn, en omdat ze eeuwenlang direct op het psychomentale orgaan, de hersenen, hebben ingewerkt, zijn de levensatomen van de fysieke hersenen van de hoogste aard quasi-astraal – voor zover het hun fijnstoffelijkheid betreft, want de fysieke hersenen zijn werkelijk etherischer dan enig ander deel van het lichaam. Dit komt omdat de levensatomen die ze samenstellen in feite de neerslag op het fysieke gebied zijn – vanuit het manasische gebied van het aurische ei – van de meest etherische atomen die het lichaam kan bevatten, want deze heel etherische atomen zijn nodig om de etherische, quasi-spirituele energie of fluïdum of essentie die uit de manasaputra’s voortkomt te dragen. Daarom staan de levensatomen van de hersenen het hoogst, om redenen die ik zojuist in verband met het manasaputrische fluïdum heb opgesomd.

Niettemin vloeit de goddelijk-spirituele uitstroming van het individu vanuit het hart, de spirituele ‘koning van het lichaam’, naar zijn hersenen; en wanneer dit gebeurt in het geval van hoogontwikkelde mensen, worden de hersenen door middel van de pijnappelklier – het orgaan dat speciaal daarvoor dient – het ‘orgaan van het goddelijke denken’.

De fysieke levensatomen van het menselijk hart zijn minder etherisch dan die van de hersenen van de mens, omdat de spirituele energieën nog niet in dezelfde mate als de psycho-intellectuele energieën in en door de hersenen zijn geïncarneerd.

Begrijpt u nu deze subtiele en moeilijke gedachte, die toch, wanneer u haar eenmaal begrijpt, zo eenvoudig is? Hier heeft u de verklaring van uw moeilijkheid en waarom ik heb gezegd dat de levensatomen van de fysieke hersenen etherischer zijn, maar dat toch het hart ‘het orgaan van de persoonlijke mens’ was. Betere uitdrukkingen zouden hier zijn geweest ‘het centrale orgaan van de individuele mens, dat wil zeggen van het reïncarnerende ego’ – een verwijzing naar de individualiteit, het reïncarnerende ego of de monade, die de atma-buddhi is met de hele spirituele oogst van de manasische vruchten van vroegere levens.

Ik heb ook geprobeerd de leer te geven betreffende de overschaduwende manasaputra die de hersenen met zijn astrale fluïdum doordringt, en zó een versterking van zelfbewustzijn in de mens teweegbrengt. De hersenen zijn zelfbewust. Het hart is niet zelfbewust, maar is bewust, en bewust van de geest. Maar opdat de gehele zevenvoudige mens zelfbewust zal zijn, moeten de hersenen de spirituele stralen ontvangen vanuit de spirituele zon in het hart. Ik zeg ‘in het hart’, maar dit is slechts een manier van spreken. In feite is de spirituele mens of individualiteit niet in het hart, maar het hart is het orgaan voor de individuele spirituele straal die uit de hogere gebieden van het aurische ei komt. Deze spirituele straal die door het aurische ei werkt, en daarom door het astrale lichaam, reikt tot in het fysieke lichaam en bouwt het hart op.

Maar alleen de straal en zijn atmosfeer zijn in het hart en vervullen het hart met zijn pranische fluïdum of beter gezegd zijn jiva-fluïdum. Dit jiva-fluïdum wordt in de persoonlijke mens de verschillende prana’s, en in zijn hogere delen is het hetzelfde als de universele goddelijkheid van het zonnestelsel. Dus het hart is het voertuig van de individuele geestelijke straal die uit de god in ons voortvloeit door middel van het aurische ei, dat de jiva overbrengt die in het fysieke lichaam de verschillende prana’s wordt. Wanneer deze jivische straal via het hart de hersenen kan bereiken, worden deze hersenen verlicht en brengen ze deze spiritueel-goddelijke straal over door middel van het zelfbewustzijn. Als deze overdracht volkomen is, hebben we de boeddha of de mahatma of de hoge chela, in afnemende graad van vervolmaking; en wanneer deze minder volmaakt of volledig is, hebben we de groothartige mens, de edelmoedige en spirituele mens. Als ze nog minder volkomen is, hebben we de gewone mens die slechts flitsen van spiritualiteit en intuïtie heeft, maar met een verhoogde hersenactiviteit zoals we die allen heel goed kennen.

Dus vanuit een spiritueel standpunt gezien is het hart het orgaan van het individu. De hersenen zijn het hoogontwikkelde orgaan van het manasische deel als gevolg van de voortdurende invloed die het manasaputrische fluïdum op de hersenen heeft en de inspiratie die het daaraan geeft.

Kort samengevat, als een mens zijn hersenen met zijn hart verenigt, worden de hersenen vanuit het hart verlicht met het spirituele fluïdum uit de innerlijke god of, wat hetzelfde is, uit de hogere triade of de spirituele monade, atma-buddhi-manas. Dan hebben we dat edelste product van evolutie, een menselijke god, zoals een boeddha, of een van de hoge mahatma’s.

Ik ga ervan uit dat deze lange verklaring, ook al is die noodzakelijkerwijs ingewikkeld omdat ze te maken heeft met een ingewikkelde leer, uw moeilijkheden zal wegnemen.

Ik wil niet de indruk geven dat ik aan ‘het hart’ een zuiver symbolische betekenis toeken. Door het taalgebruik is het hart in één opzicht natuurlijk een symbool, zoals de hersenen om die reden eveneens een symbool zijn. Maar het hart is ook het werkelijke orgaan van de individuele spirituele straal, zoals de hersenen het orgaan van de manasische straal zijn. Het is onze plicht, en ons verheven voorrecht en onze toekomstige grootse bestemming, om die twee tot één te verenigen.

Ten slotte: het hart, de hersenen, de lever, de milt, enz., illustreren op dit fysieke gebied, als organen in het menselijk lichaam, het belangrijke feit van het samengestelde karakter van de menselijke constitutie. Uit ieder monadisch centrum komen energieën voort met verschillende eigenschappen of svabhava’s, en de fysieke organen zijn slechts hun weerspiegelingen, of de uiteinden van hun respectieve stralen, op dit fysieke gebied.

Bedenk dat deze KTMG-instructies nieuwe leringen bevatten, en elke aflevering van nieuwe leringen zal bijna zeker nieuwe vragen oproepen, en daardoor misschien nieuwe moeilijkheden. Iedere stap vooruit brengt altijd een nieuwe visie met zich mee. Onze studenten moeten elk ogenblik bereid zijn te beseffen dat wat ze dachten volledig te begrijpen, misschien een onvolkomen begrijpen is, dat door een groter licht moet worden vervangen.

Vr. (Den Haag) – In KTMG-verslag 1 wordt gezegd dat ‘elke planeetketen in welk zonnemanvantara dan ook – dat is een manvantara van een zonnestelsel – zeven levens heeft, zeven planetaire manvantara’s’. Kan dit iets duidelijker worden gemaakt?

GdeP – Dit verwijst naar de levensperiode van die bijzondere hemel-entiteit of dat hemellichaam dat wij een planeetketen noemen, hetzij de aardketen (of de planeetketen van de vroegere maan), of die van Venus, Mars, Jupiter, of welke dan ook. Na zeven van die bestaansperioden – iedere bestaansperiode omvat zeven ronden – te hebben doorlopen, of zeven belichamingen van een planeetketen, eindigt een grote cyclus van het leven van een planeetketen, en hij heeft dan een lange periode van nirvanische rust, die overeenkomt met het devachan van een mens na zijn leven.

Om in bijzonderheden te treden: in iedere bestaansperiode, of in iedere periode van zeven ronden, van een planeetketen gaat een van de zeven hoofdgebieden van het zonnestelsel actief functioneren in die planeetketen, en dat geldt ook voor alle menigten wezens die daarmee zijn verbonden. Dus als zeven van zulke bestaansperioden zijn volbracht, wanneer ervaring is opgedaan op zeven kosmische gebieden, dan stopt de planeetketen voor een poos met zijn wederbelichamingen en geniet een lange periode van rust, waarna hij weer tevoorschijn zal komen voor een nieuwe reeks belichamingen of bestaansperioden.

Het geval van onze maan en de aarde is een voorbeeld van twee elkaar opvolgende wederbelichamingen van een planeetketen. De maanketen was de ouder van de aardketen, of, om het nauwkeuriger uit te drukken, wat de bezielende beginselen van de maanketen waren, vormen nu de aardketen. Zoals de mens in één leven de ouder is van zijn eigen volgende bestaan in het volgende leven, zo is het leven van een planeetketen de ouder van de toekomstige kind-planeetketen.

Het proces dat hierboven in het kort is geschetst is heel gecompliceerd want elk kosmisch gebied is op zichzelf zevenvoudig, en bevat in zich wat voor dat gebied zijn spirituele en hoogste deel is, dat naar beneden toe trapsgewijs verstoffelijkt tot wat voor dat gebied zijn stoffelijke deel is. Daarom zijn er zeven ronden in elke ‘planetaire bestaansperiode’ waarover hierboven werd gesproken.

Bol D op dit kosmische gebied, bijvoorbeeld, begint in het hoogste subgebied en daalt trapsgewijs bij elke nieuwe ronde af naar het daaronder gelegen subgebied, tot hij het vierde subgebied in de vierde ronde bereikt. Vanaf het begin van de vijfde ronde klimt hij dan langzaam weer op naar meer etherische gebieden. Hetzelfde patroon wordt gevolgd door alle andere zes (of elf) bollen van een planeetketen.

Vr. – Zou u iets willen zeggen over de ‘gekleurde stralen die buiten het zogenaamde zichtbare spectrum’ liggen, beschreven op blz. 34 van De mahatma brieven aan A.P. Sinnett?

GdeP – Om tenminste iets te begrijpen van de woorden van meester KH moet de student een heel andere kijk ontwikkelen op het karakter van licht dan wat daarover in onze tijd wordt aangenomen, en dat betekent een geheel nieuwe visie op de aard van de onzichtbare gebieden van het heelal. In de eerste plaats moeten we eraan denken dat in het occultisme licht substantie is en niet alleen ‘trilling’, of een ‘vorm van beweging’ zoals de wetenschap leerde in de tijd van het openbare werk van HPB toen de meester deze brief schreef. Evenmin is licht precies wat de wetenschappers tegenwoordig denken dat het is – een trillingsstraling uit een of ander actief of voortbrengend trillingscentrum. Het is waar dat licht het laatstgenoemde is, maar toch is het veel meer. Ik herhaal: licht is betrekkelijk bewuste substantie; en omdat substantie in het heelal op al de zeven (of tien) gebieden ervan zevenvoudig is, en omdat ieder gebied in zijn werking bipolair is, en zowel zijn spirituele als zijn materiële pool heeft, is licht eveneens bipolair. Vandaar dat de zeven kosmische stralen die bij deze zeven kosmische gebieden horen, op grond van dit bipolaire karakter als dubbel moeten worden beschouwd.

Er zijn in feite veertien verschillende soorten licht of straling, en elk daarvan is substantieel en min of meer bewust, is een voertuig voor hoger bewustzijn, en stemt overeen met zijn eigen bijzondere gebied. Vanuit dit standpunt gezien kunnen we concluderen dat het hele universum is opgebouwd uit licht, uit gekristalliseerd licht zo u wilt; of, om het anders te zeggen, licht of straling is materie in beweging, gezien vanuit een lager gebied dan dat van licht zelf. Zouden we licht vanaf een hoger gebied kunnen zien dan zou het ons stoffelijk toeschijnen. Probeer deze gedachte te begrijpen, want ze is de sleutel tot heel veel dingen, maar ook tot de essentiële betekenis van deze passage in de brief van de meester.

Ter illustratie: de zevenvoudige constitutie van de mens, samengesteld als ze is, kan worden beschouwd vanuit haar aard en karakter van licht, zoals we dat nu bestuderen, en daarom in alle opzichten als straling of licht; zodat de constitutie van een mens naar waarheid een ‘zuil van licht’ kan worden genoemd, bestaande uit zeven (of veertien) verschillende typen of variëteiten, waarbij elk type of elke variëteit zijn eigen ingeboren karakteristiek of svabhava heeft. Deze karakteristiek of dit svabhava drukt zichzelf uit als de inherente of individuele kleur van dat type of die variëteit.

Het licht dat voortdurend door de zon wordt uitgestraald, kan worden beschouwd als kracht; maar juist omdat kracht en stof fundamenteel één zijn, kan dit licht ook worden beschouwd als stof of substantie. Op die manier vervult Vader Zon zijn hele rijk, het zonnestelsel, door het uitstromen van de zeven (of veertien) soorten straling vanuit zichzelf; en het zijn deze zeven (of veertien) lichten, of verschillende soorten straling, die het zonnestelsel vanuit zijn meest spirituele tot zijn meest dichte stoffelijke delen opbouwen en doordringen. Vader Zon laat deze zeven (of veertien) soorten licht of straling vanuit zijn eigen samengestelde constitutie uitstromen; precies zoals een mens op strikt analoge wijze voortdurend uit zijn eigen constitutie de zeven (of veertien) verschillende soorten aurische stralen uitzendt die we volkomen terecht verschillende soorten of variëteiten van licht kunnen noemen, waarbij elk haar eigen specifieke of karakteristieke of svabhavische schitterende kleur heeft. De menselijke constitutie herhaalt dus op haar eigen gebieden slechts wat haar grotere ouder Vader Zon op zijn gebieden van de kosmische ruimten doet, innerlijk en uiterlijk.

Het is voor een adept goed mogelijk dat hij in zijn stoel zit of op een rots op een berghelling, of waar dan ook, en zijn bewustzijn concentreert op het gebied of de sfeer van deze zeven (of veertien) verschillende soorten straling of licht. Door zijn bewustzijn op die manier af te stemmen op dat gebied door het in dezelfde trilling te brengen, kan hij contact maken met deze innerlijke gebieden van zijn, en zo de respectieve bewoners van deze innerlijke gebieden herkennen en daardoor kennen – want elk van de gebieden van het zonnestelsel, innerlijke of uiterlijke, zichtbare of onzichtbare, is vol met zijn eigen bijzondere bewoners, werelden, planeten. Dit vermogen van de getrainde adept om een van de stralingsgebieden van zijn eigen constitutie binnen te kunnen gaan, brengt hem in harmonische verbinding met, stemt hem af op, hetzelfde gebied in de constitutie van een ander mens, of een andere entiteit of wezen, en dat stelt hem in staat bijna onfeilbaar de gedachten, gevoelens, emoties, impulsen van die andere mens te lezen – zelfs het verleden van die andere mens en tot op zekere hoogte zijn toekomst. Deze grote waarheid is de verklaring van wat het westen spirituele helderziendheid noemt, of meer populair eenvoudig ‘helderziendheid’, omdat het westen inderdaad heel weinig weet, als het al iets weet, van werkelijke spirituele helderziendheid.

Naar deze groep natuurfeiten in het zonnestelsel verwijst de meester wanneer hij de uitdrukking ‘gekleurde stralen die buiten het zogenaamde zichtbare spectrum liggen’ gebruikt. Het zichtbare spectrum is of bestaat uit alleen die bijzondere en beperkte soorten straling of gekleurd licht die door onze menselijke ogen kunnen worden waargenomen – met andere woorden, kunnen worden gezien. De andere en zeer talrijke stralen die ‘buiten’ het zichtbare spectrum liggen, en waarvan het bestaan door de wetenschap tot op zekere hoogte reeds wordt erkend, zijn de verschillende soorten straling of licht die tot andere – en voor ons onzichtbare – gebieden of sferen behoren, die door de gewone mens praktisch niet bewust worden waargenomen maar die de adept door zijn esoterische training gemakkelijk kan binnengaan. Natuurlijk heeft ieder van de verschillende soorten straling of ‘gekleurde stralen’ zijn eigen trillingsperiode of ‘frequentie’ zoals de wetenschappers zeggen, die de trillingsgrondtoon is voor dat bijzondere gebied of die sfeer.

Deze feiten die ik zojuist kort heb beschreven verklaren ook veel van waarnaar HPB in haar Geheime Leer verwees toen ze schreef dat het stoffelijke heelal uit licht is opgebouwd. Eens zullen de wetenschappers erkennen dat dit een feit is. Ik zou hieraan kunnen toevoegen dat wat de wetenschap de infrarode en ultraviolette stralingen noemt – en die volgens mij al aan de wetenschap bekend waren toen de meester zijn brief schreef – niet zozeer uitbreidingen van het zichtbare spectrum zijn als wel twee typen straling die onmiddellijk voorafgaan aan en onmiddellijk volgen op wat wij nu het zichtbare spectrum noemen. Deze ultraviolette en infrarode stralen maken duidelijk, aan hen die oren hebben om hun stille boodschappen te horen, dat er ook voorbij deze weer andere gebieden van straling liggen, van gekleurd licht, waarvan wij, zelfs met behulp van onze meest verfijnde en gevoeligste wetenschappelijke instrumenten, het bestaan vermoeden, maar die we nog niet werkelijk hebben gezien. Zo zijn de infrarode en ultraviolette stralen reeds bewijzen van stralingen die voor de gewone mens onzichtbaar zijn, en door hem niet of maar vaag worden waargenomen; en wat is dit een krachtig bewijs voor onze centrale stelling dat het zichtbare spectrum maar een doorsnede is van de eindeloze reeks stralingen waar het universum vol mee is, en waaruit het geheel is opgebouwd!

Om meer in het bijzonder en duidelijker te spreken: de ultraviolette en infrarode stralen liggen in het grensgebied tussen ons fysieke heelal en de astrale gebieden vlak boven en direct onder onze fysieke wereld. Hierbij moeten we bedenken dat er geen onderbrekingen zijn in de continuïteit tussen het ene gebied en het gebied dat er onmiddellijk aan voorafgaat of er onmiddellijk op volgt. Entiteiten in iedere sfeer of op ieder gebied – en ons fysieke gebied is een voorbeeld daarvan – hebben zintuigorganen die geschikt zijn voor, aangepast zijn aan, en geëvolueerd zijn tot het kennen van dat bijzondere gebied of die sfeer waarop zulke entiteiten leven. Door het ontwikkelen van innerlijke zintuigen die in de gemiddelde mens nog latent zijn, kan de adept doordringen tot zowel boven als beneden de fysieke sfeer; door zijn zelfbewust waarnemende, aldus getrainde, orgaan te concentreren op die gebieden boven of beneden het onze kan hij zich bewust worden van het bestaan van de entiteiten, de werelden, de sferen, die tot die hogere en lagere gebieden behoren.

Maar laat de esotericus geen ogenblik vergeten dat onze hier gegeven illustraties horen bij die bijzondere energie of substantie van het uitgestrekte heelal die wij mensen licht noemen of straling in zijn zeven (of veertien) variëteiten of typen. De vraag ging over licht en dus gaat het antwoord in op de aard en eigenschappen van de vele soorten straling die in essentie zowel kracht als substantie is. Men kan de structuur en de substanties van het heelal echter op een meer spirituele manier beschouwen door meer te letten op de gebieden en sferen van bewustzijn dan op die van de substanties, zoals licht of straling, waarin en waardoor dat bewustzijn werkt. Wanneer bijvoorbeeld de kosmische pralaya begint, zullen al de verschillende gebieden van substantie, waaronder de vele variëteiten van straling, geleidelijk in elkaar worden teruggetrokken, te beginnen met de laagste en zo steeds hoger op de schaal naar de meer etherische, en vandaar hoger naar de spirituele. Gedurende de kosmische pralaya blijven de spirituele gebieden dus bestaan, waarin alle wezens en entiteiten en dingen die zo actief waren tijdens het manvantara nu zijn verzonken in hun paranirvanische staat van bewuste, onuitsprekelijke gelukzaligheid – en elke eenheid of individualiteit blijft gedurende de hele kosmische pralaya als een monadisch zaad van bewustzijn-leven-substantie bestaan, om in een nieuw manvantara weer op te bloeien als een nieuwe entiteit in veel hogere graden van evolutionaire activiteit, nadat de kosmische pralaya zijn einde heeft bereikt.

Om terug te keren tot ons hoofdonderwerp en de gedachtegang wat te wijzigen: licht is materie, of beter gezegd substantie. Daarom kunnen we de grove fysieke materie van de fysieke wereld om ons heen beschouwen als samengepakt licht, gekristalliseerd licht, gekristalliseerde straling; onze fysieke lichamen en ook onze innerlijke omhulsels of lichamen zijn opgebouwd uit deze zeer verschillende graden van samengepakt licht. Voor sommige wezens op andere aangrenzende gebieden, en zelfs voor bepaalde dieren op dit fysieke gebied, schijnt en gloeit en flonkert bijvoorbeeld een menselijk lichaam met een schitterend schouwspel van stralend licht.

Kortom, licht is slechts straling, om de wetenschappelijke term te gebruiken; en straling is wat wij etherische stof, of beter gezegd substantie, noemen die in zeer veel stadia of graden bestaat. Alle verschijnselen van het heelal kunnen dus in verband worden gebracht met de zeven (of veertien) soorten straling in het zonnestelsel. Elektriciteit, magnetisme, warmte, kleur en andere vormen van kracht – al deze zijn verschillende soorten straling, dat wil zeggen verschillende soorten licht. Men zou net zo goed kunnen zeggen dat licht, magnetisme, warmte, kleur, enz., vormen van elektriciteit zijn. Of men zou ieder van de zeven kosmische krachten kunnen nemen, en naar waarheid zeggen dat het gehele heelal is opgebouwd uit de verschillende en variërende vormen ervan – precies zoals we in het hier gegeven antwoord licht hebben genomen en hebben ontdekt dat het heelal daaruit is opgebouwd.

Daarom doet het er weinig toe, tenminste voor de esoterische student, of men spreekt over een heelal van spirituele substantie of een heelal van etherische substantie, of een heelal van stof, of een heelal van licht, dat wil zeggen van stralingen. In wezen hebben al deze zaken dezelfde betekenis, want ze komen alle voort uit de essentie van het heelal, en zijn daarom slechts verschillende manieren om de dingen zoals ze zijn te beschouwen. Maar achter, in, boven en hoger dan al die verschillende soorten straling zijn nog fijnere kosmische elementen zoals intelligentie, bewustzijn en liefde, die de oorzakelijke factoren of de noumena van het heelal zijn, en die door uit eigen beweging verrichte handelingen en door onderlinge reacties de verbazingwekkende verscheidenheid van verschijnselen in het heelal teweegbrengen. De goden hebben dus lichamen van zuiver licht, zoals mensen lichamen van samengepakt licht hebben. Maar de kern van een god is de goddelijke monade, de kern van een mens is de menselijke monade – geïnspireerd door, verlicht door, en uiteindelijk afgeleid van, zijn eigen goddelijke monade die zijn ‘Vader in de Hemel’ is.


Dialogen van G. de Purucker, blz. 1011-24

© 2023 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag