Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud deel 1 pagina vooruit

12. Oude gedachten in een modern kleed

De hedendaagse wetenschap is het oude denken in verwrongen vorm, meer niet. We hebben echter gezien wat intuïtieve wetenschappers denken, en waarmee ze zich bezighouden; en nu zullen we de lezer nog enkele bewijzen geven voor het feit dat meer dan één lid van de Royal Society onbewust dichtbij de bespotte geheime wetenschappen komt.

Wat de kosmogonie en de oorspronkelijke stof betreft, zijn de hedendaagse speculaties onmiskenbaar oude gedachten, verbeterd door tegenstrijdige theorieën van recente oorsprong. Maar de hele basis behoort tot de oude astronomie en natuurkunde van Griekenland en India, die toen altijd filosofie werden genoemd. In alle Indiase en Griekse beschouwingen treft men het denkbeeld aan van een allesdoordringende, ongeorganiseerde, en homogene stof, of chaos, die door de hedendaagse wetenschappers is omgedoopt tot ‘neveltoestand van de wereldstof’. Wat Anaxagoras in zijn Homoiomereia ‘chaos’ noemde, wordt nu door Sir W. Thomson ‘oorspronkelijk fluïdum’ genoemd. De hindoe- en Griekse atomisten – Kanada, Leucippus, Democritus, Epicurus, Lucretius, enz. – ziet men nu helder weerspiegeld in de gedaanten van de voorstanders van de hedendaagse atoomtheorie, te beginnen bij de monaden van Leibniz, en eindigend bij de ‘wervelende atomen’ van Sir W. Thomson.1 Het is waar dat de deeltjestheorie van vroeger wordt verworpen, en dat de golftheorie haar plaats heeft ingenomen. Maar de vraag is: Is laatstgenoemde zo stevig gefundeerd dat ze niet kan worden onttroond, evenals haar voorgangster? Het metafysische aspect van het licht werd in Isis ontsluierd volledig behandeld:

Licht is de eerstgeborene en de eerste emanatie van het allerhoogste; en licht is leven, zegt de evangelist [en de kabbalist]. Beide zijn elektriciteit – het levensbeginsel, de anima mundi, die het heelal doordringt, de elektrische bezieler van alle dingen. Licht is de grote proteïsche magiër, en onder de goddelijke wil van de architect2 [of beter gezegd de architecten, de ‘bouwers’ (gezamenlijk Een genoemd)] schonken zijn veelsoortige, almachtige golven het leven aan elke vorm en aan ieder levend wezen. Uit zijn uitzettende, elektrische schoot komen stof en geest voort. In zijn stralen ligt het begin van alle natuur- en scheikundige werking, en van alle kosmische en spirituele verschijnselen; het bezielt en ontbindt; het geeft leven en veroorzaakt de dood, en vanuit zijn oorspronkelijke punt kwamen geleidelijk de ontelbare werelden, zichtbare en onzichtbare hemellichamen, tot bestaan. Aan de straal van deze eerste moeder, één in drie, ‘ontstak God’ volgens Plato ‘een vuur dat we nu de zon noemen’,3 en dat niet de oorzaak is van licht en ook niet van warmte, maar alleen het brandpunt, of, zoals we misschien kunnen zeggen, de lens, waardoor de stralen van het oorspronkelijke licht worden verstoffelijkt, en op ons zonnestelsel worden geconcentreerd. Deze stralen brengen alle wisselwerkingen van krachten teweeg.4

Dit is de ether, zoals deze eerder werd uitgelegd volgens de opvatting van S. Metcalfe, die door dr. Richardson werd overgenomen, behalve dat eerstgenoemde enige details van de hedendaagse golftheorie aanvaardde. We zeggen niet dat we die theorie verwerpen, maar beweren alleen dat deze moet worden aangevuld en omgewerkt. Maar de occultisten zijn in dit opzicht beslist niet de enige ketters, want Robert Hunt, frs, merkt in zijn Researches on Light op dat

de golftheorie geen verklaring geeft voor de resultaten van zijn experimenten. Sir David Brewster toont in zijn A Treatise on Optics aan ‘dat de kleuren van het plantenleven . . . ontstaan . . . uit een bijzondere aantrekkingskracht die de deeltjes van die lichamen uitoefenen op de verschillend gekleurde lichtstralen’, en dat ‘door het zonlicht de gekleurde plantensappen ontstaan, en de kleuren van de lichamen veranderen, enz. . . .’ Hij merkt op dat het niet gemakkelijk is om in te zien ‘dat zulke gevolgen enkel door de trilling van een etherische middenstof kunnen worden teweeggebracht’. En hij zegt dat hij ‘door deze reeks feiten wordt gedwongen te redeneren alsof licht stoffelijk (?) is’.5 Prof. Josiah P. Cooke van Harvard University zegt dat hij ‘het niet eens kan zijn met degenen die de golftheorie van het licht beschouwen als een vaststaand beginsel van de wetenschap’.6 De lering van Herschel dat de intensiteit van het licht, in feite van elke golfbeweging, ‘omgekeerd evenredig is met het kwadraat van de afstand tot het lichtgevende lichaam’, brengt, als deze juist is, grote schade toe aan de golftheorie, als ze deze al niet volkomen omverwerpt. Dat hij gelijk heeft, werd herhaaldelijk bewezen door proeven met lichtmeters; en hoewel men haar sterk begint te betwijfelen, leeft de golftheorie nog steeds.’7

Op deze opmerking van Sir D. Brewster – ‘dat hij wordt gedwongen te redeneren alsof licht stoffelijk is’ – valt heel wat te antwoorden. Licht is in één opzicht beslist even stoffelijk als elektriciteit zelf. En als elektriciteit niet stoffelijk is, als deze alleen maar ‘een bewegingsvorm’ is, hoe komt het dan dat ze kan worden opgeslagen in de accumulatoren van Faure? Helmholtz zegt dat elektriciteit even atomair moet zijn als stof, en W. Crookes, frs, ondersteunde deze opvatting in zijn toespraak tot de scheikunde-afdeling van de British Association, waarvan hij voorzitter was (in Birmingham, 1886). Helmholtz zegt het volgende:

Als we de hypothese aanvaarden dat de elementaire substanties zijn samengesteld uit atomen, moeten we wel tot de conclusie komen dat ook elektriciteit, zowel positieve als negatieve, uit bepaalde elementaire delen bestaat, die zich gedragen als atomen van elektriciteit.8

Hier moeten we herhalen wat al in hfst. 9 is gezegd. Vanaf nu is er maar één wetenschap die het moderne onderzoek naar het ene pad kan leiden dat zal voeren tot de ontdekking van de hele tot dusver occulte waarheid, en dat is de jongste van alle – de scheikunde, zoals deze nu is hervormd. Er is geen andere, de astronomie niet uitgezonderd, die de wetenschappelijke intuïtie zo feilloos kan leiden als de scheikunde. Twee bewijzen hiervoor zijn in de wereld van de wetenschap te vinden – twee grote scheikundigen, die ieder in eigen land tot de grootsten behoort, en dit zijn Crookes en wijlen prof. Butlerov: de ene gelooft vast in abnormale verschijnselen; de andere was een even vurige spiritist als een groot kenner van de natuurwetenschappen. Het is duidelijk dat het wetenschappelijk geoefende brein van de scheikundige bij het nadenken over de uiteindelijke deelbaarheid van de stof, en bij de tot dusver vruchteloze jacht op het element met een negatief atoomgewicht, zich onweerstaanbaar aangetrokken moet voelen tot die altijd versluierde werelden, tot die mysterieuze andere zijde, waarvan de onpeilbare diepten zich schijnen te sluiten bij de nadering van de te materialistische hand die graag haar sluier zou willen wegtrekken. ‘Het is het onbekende en het altijd onkenbare’, waarschuwt de monist-agnosticus. Volstrekt niet, antwoordt de volhardende scheikundige: ‘We zijn op het goede spoor en worden niet ontmoedigd, en we zouden graag het mysterieuze gebied betreden dat door de onwetendheid als onbekend wordt betiteld.’9

Enkele regels aan het slot van zijn lezing over het ‘ontstaan van de elementen’ – twee of drie zinnen – bewijzen dat de grote wetenschapper zich bevindt op de koninklijke weg naar de grootste ontdekkingen. Al enige tijd heeft hij de ‘oorspronkelijke protyle’ onder zijn hoede genomen, en hij kwam tot de conclusie dat ‘degene die de sleutel begrijpt, enkele van de diepste geheimen van de schepping zal mogen ontsluiten’. De protyle, zo legt die grote scheikundige uit,

is een woord analoog aan protoplasma, om het denkbeeld weer te geven van de oorspronkelijke oerstof die bestond vóór de evolutie van de scheikundige elementen. Het woord dat ik voor dit doel heb gebruikt, is samengesteld uit πρό (eerder dan) en ὕλη (de stof waarvan de dingen zijn gemaakt). Het is echt geen nieuw woord, want Roger Bacon schreef 600 jaar geleden in zijn De arte chymiae: ‘De elementen zijn uit ὕλη gevormd, en elk element is omgezet in de aard van een ander element.’10

De kennis van Roger Bacon kwam niet door inspiratie tot deze wonderbaarlijke oude magiër11, maar doordat hij oude boeken op het gebied van magie en alchemie had bestudeerd, en over een sleutel tot de werkelijke betekenis van woorden beschikte. Maar laten we eens kijken wat Crookes zegt over de protyle, de naaste buur van de onbewuste mulaprakriti van de occultisten:

Laten we beginnen bij het moment waarop het eerste element ontstond. Vóór die tijd was er geen stof zoals wij die kennen. Het is even onmogelijk zich stof voor te stellen zonder energie als energie zonder stof; vanuit één gezichtspunt zijn het verwisselbare termen. Vóór de geboorte van de atomen konden al die vormen van energie die zichtbaar worden wanneer stof op stof inwerkt, niet bestaan12 – ze waren slechts als latente vermogens in de protyle opgesloten. Tegelijk met de schepping van de atomen komen al die eigenschappen en kenmerken, waardoor men het ene scheikundige element van het andere kan onderscheiden, tot bestaan, volledig voorzien van energie.13

Met alle verschuldigde eerbied voor de grote kennis van de spreker, zouden de occultisten het anders uitdrukken. Ze zouden zeggen dat er nooit een atoom wordt ‘geschapen’, want atomen zijn eeuwig in de schoot van het ene atoom – ‘het atoom der atomen’ – tijdens het manvantara opgevat als de jagadyoni, de stoffelijke oorzakelijke schoot van de wereld. Pradhana (onveranderlijke stof), dat wat de eerste vorm van prakriti is, of de stoffelijke, zichtbare en ook onzichtbare natuur, en purusha, geest, zijn eeuwig één; en slechts tijdens pralaya, en als ze zich buiten alle bewustzijnsgebieden van het bestaande bevinden, zijn ze nirupadhi (zonder bijkomende kenmerken en eigenschappen). Het atoom, zoals de hedendaagse wetenschap dit kent, is onafscheidelijk van purusha, die geest is, maar in de wetenschap nu ‘energie’ wordt genoemd. Het protyle-atoom is niet verbrijzeld of vervluchtigd: het is eenvoudig overgegaan naar dat gebied dat geen gebied is maar de eeuwige toestand van alles boven de gebieden van illusie. Purusha en pradhana zijn beide eeuwig onveranderlijk en onvernietigbaar, of aparinamin en avyaya; en tijdens de mayavische perioden kunnen beide vyaya en parinamin worden genoemd, of dat wat kan uitzetten, voorbijgaan en verdwijnen, en wat kan worden ‘veranderd’. In deze betekenis moeten we purusha natuurlijk zien als iets heel anders dan parabrahman. Niettemin is dat wat in de wetenschap ‘energie’ of ‘kracht’ wordt genoemd, en door Metcalfe wordt opgevat als een tweevoudige kracht, in feite nooit alleen energie en kan dit ook niet zijn; want het is de substantie van de wereld, haar ziel, de allesdoordringende, ‘sarvaga’, in combinatie met kala, ‘tijd’. Deze drie zijn tijdens het manvantara de drie-eenheid in één, de almachtige eenheid, die op het gebied van de illusie (maya) als drie verschillende dingen werkt. In de orfische filosofie in Griekenland werden ze Phanes, Chaos, en Chronos genoemd – de triade van de occulte filosofen van die tijd.

Maar zie hoe dicht Crookes het ‘onkenbare’ nadert, en welke ‘mogelijkheden’ zijn ontdekkingen bieden om de occulte waarheden te aanvaarden. Over de evolutie van de atomen zegt hij vervolgens:

Laten we even stilstaan bij het einde van de eerste volledige trilling en het resultaat onderzoeken. De elementen van water, ammoniak, koolzuur, de dampkring, het planten- en dierenleven, fosfor voor de hersenen, zout voor de zeeën, klei voor de vaste aarde . . . fosfaten en silicaten zijn al gevormd, voldoende voor een wereld en bewoners die niet zoveel verschillen van wat we tegenwoordig kennen. De menselijke bewoners zouden weliswaar in een toestand van meer dan arcadische eenvoud moeten leven, en de afwezigheid van calciumfosfaat zou een probleem zijn voor botten.14 . . . Aan het onderste uiteinde van onze spiraallijn . . . zien we een groot hiaat . . . Deze oase, en de lege plaatsen die eraan voorafgaan en die erop volgen, kunnen met grote waarschijnlijkheid worden toegeschreven aan de bijzondere manier waarop onze aarde zich tot een lid van ons zonnestelsel ontwikkelde. Als dit zo is, dan kan het zijn dat deze lege plaatsen alleen op onze aarde voorkomen, en niet in het heelal in het algemeen.15

Dit bevestigt verschillende beweringen in de occulte boeken.

Ten eerste: Men kan noch van de sterren noch van de zon zeggen dat ze zijn ‘samengesteld uit die aardse elementen waarmee onze scheikundigen bekend zijn, hoewel ze alle aanwezig zijn in het uiterlijke kleed van de zon plus nog een groot aantal elementen die tot dusver aan de wetenschap onbekend zijn.’16

Ten tweede: Onze bol heeft zijn eigen speciale laboratorium aan de buitenste rand van zijn dampkring; elk atoom en elke molecule die erdoorheen gaat, verandert en differentieert dan van zijn oorspronkelijke aard.

Ten derde: ‘Hoewel geen enkel element dat op onze aarde aanwezig is, ooit in de zon zou kunnen ontbreken, zijn er veel andere die óf onze bol nog niet hebben bereikt, óf daar nog niet zijn ontdekt. Enkele kunnen in bepaalde sterren en hemellichamen in wording ontbreken; of . . . deze elementen kunnen, hoewel ze erin aanwezig zijn, vanwege hun huidige ontwikkelingsstadium nog niet reageren op de gebruikelijke wetenschappelijke proeven.’17 Crookes spreekt over een element met een atoomgewicht dat nog lager is dan dat van waterstof, een element dat, voor zover het onze aarde betreft, zuiver hypothetisch is, hoewel het in overvloed voorkomt in de chromosfeer van de zon – helium. De occulte wetenschap voegt eraan toe dat niet een van de elementen die door de scheikunde als zodanig worden beschouwd, die naam werkelijk verdient.

We zien dat Crookes ook hier goedkeurend spreekt over ‘het zwaarwegende argument van dr. Carnelley ten gunste van de samengestelde aard van de zogenaamde elementen, op grond van hun analogie met de samengestelde radicalen’!18 In de historische tijd en in de zogenaamde beschaafde landen is tot dusver alleen de alchemie erin geslaagd om een werkelijk element, of een deeltje homogene stof, te verkrijgen, het mysterium magnum van Paracelsus. Maar dit was vóór de tijd van Lord Bacon.19

Laten we nu het bovenste gedeelte van het schema beschouwen. Bij waterstof met atoomgewicht = 1 is er weinig plaats voor andere elementen, behalve misschien voor het hypothetische helium. Maar wat gebeurt er als we ‘door de spiegel’ heengaan, en de nullijn overschrijden op zoek naar nieuwe beginselen, wat zullen we aan de andere kant van de nul vinden? Dr. Carnelley vraagt om een element met een negatief atoomgewicht; er is hier volop plaats en genoeg speelruimte voor een schaduwreeks van zulke onstoffelijkheden. Helmholtz zegt dat elektriciteit waarschijnlijk even atomair is als stof; is elektriciteit een van die negatieve elementen, en de lichtgevende ether een ander? Stof zoals we die nu kennen, bestaat hier niet; de energievormen die optreden in de bewegingen van de stof zijn tot nu toe alleen latente mogelijkheden. Een substantie met een negatief gewicht is niet ondenkbaar.20 Maar kunnen we ons een duidelijk beeld vormen van een stof die zich met andere stoffen verbindt in verhoudingen die zijn uit te drukken door negatieve hoeveelheden?21

Een ontstaan van de elementen zoals hier is geschetst, zou niet tot ons kleine zonnestelsel beperkt zijn, maar zou waarschijnlijk in elk centrum van energie dat nu zichtbaar is als een ster, dezelfde algemene volgorde van gebeurtenissen doorlopen.

Vóór de geboorte van atomen die elkaar konden aantrekken, kon er geen druk worden uitgeoefend; maar aan de buitenkant van de sfeer van de vuurnevel, waarbinnen alles protyle is – bij die schil waarop de geweldige krachten die bij de geboorte van een scheikundig element te pas komen, zich volledig laten gelden – zou de hevige hitte vergezeld gaan van een zwaartekracht die voldoende is om de pasgeboren elementen te beletten de ruimte in te vliegen. Naarmate de temperatuur toeneemt, nemen ook de uitzetting en de moleculaire beweging toe; de moleculen hebben de neiging uit elkaar te vliegen, en hun scheikundige affiniteiten worden verzwakt, maar de enorme druk van de zwaartekracht van de massa atomaire stof buiten wat ik kortheidshalve de geboorteschil wil noemen, zou de werking van warmte tegengaan.

Buiten de geboorteschil zou een ruimte zijn waarin geen scheikundige werking kan plaatsvinden, omdat de temperatuur daar hoger is dan wat het dissociatiepunt voor verbindingen wordt genoemd. In deze ruimte zouden de leeuw en het lam naast elkaar liggen; fosfor en zuurstof zouden zich vermengen zonder zich te verbinden; waterstof en chloor zouden geen neiging tot nauwere banden vertonen; en zelfs fluor, dat krachtige gas dat de scheikundigen pas in de afgelopen paar maanden hebben geïsoleerd, zou vrij en ongebonden rondzweven.

Buiten deze ruimte van vrije atomaire stof zou een andere schil zijn, waarin de gevormde scheikundige elementen zouden zijn afgekoeld tot het verbindingspunt, en nu zou de opeenvolging van gebeurtenissen plaatsvinden die door Mattieu Williams in The Fuel of the Sun zo levendig werd beschreven, en zijn hoogtepunt bereiken in de vaste aarde en het begin van de geologische tijd.’22

Dit is in strikt wetenschappelijke maar mooie taal de beschrijving van de evolutie van het gedifferentieerde heelal in de geheime leringen. De geleerde besluit zijn toespraak met woorden waarvan elke zin is als een lichtflits afkomstig van achter de donkere sluier van stoffelijkheid die tot dusver over de exacte wetenschappen lag, en een stap vooruit naar het sanctum sanctorum van het occulte.23 Zo zegt hij:

We hebben een blik geworpen op het probleem om een element te omschrijven; we hebben ook de weerstand opgemerkt van veel vooraanstaande natuur- en scheikundigen tegen de gebruikelijke betekenis van de term element; we hebben overwogen hoe onwaarschijnlijk het is dat ze eeuwig bestaan,24 of dat ze door toeval ontstaan. Als overblijvend alternatief hebben we erop gewezen dat hun oorsprong ligt in een evolutieproces zoals dat van de hemellichamen volgens Laplace, en van de planten en dieren op onze bol volgens Lamarck, Darwin, en Wallace.25 In de algemene rangschikking van de elementen zoals wij die kennen, hebben we een opvallende benadering gezien van die van de organische wereld.26 Bij gebrek aan een direct bewijs voor de ontbinding van een element hebben we een indirect bewijs gezocht en gevonden. . . . Vervolgens hebben we aandacht besteed aan het ontstaan van de elementen; en ten slotte hebben we een schema toegelicht over hun oorsprong dat gebaseerd is op de methode van prof. Reynolds om het periodiek systeem weer te geven.27 Als we alle bovenstaande overwegingen opsommen, durven we niet met zekerheid te beweren dat onze zogenaamde elementen zijn ontwikkeld uit één oorspronkelijke stof; maar we kunnen, denk ik, beweren dat de balans van bewijzen behoorlijk ten gunste van deze theorie doorslaat.28

Terwijl de inductieve wetenschap met haar afdelingen astronomie, natuurkunde, en scheikunde schuchter doorgaat met het ontrafelen van de geheimen van de natuur wat betreft hun gevolgen op ons aardse gebied, keert ze dus met haar ontdekkingen van (a) de oorsprong van onze wereld van verschijnselen, en (b) de manier waarop de lichamen worden gevormd die het heelal samenstellen, terug naar de tijd van Anaxagoras en de Chaldeeën. En omdat zij voor haar kosmogonische hypothesen moet teruggaan naar de opvattingen van de vroegste filosofen en hun stelsels – stelsels die alle gebaseerd waren op de stellingen van een universele geheime leer over de oerstof en haar eigenschappen, functies en wetten – hebben wij dan niet het recht te hopen dat het niet lang meer zal duren of de wetenschap zal meer waardering tonen voor de wijsheid van de Ouden dan tot dusver?

Ongetwijfeld zou de occulte filosofie veel kunnen leren van de hedendaagse exacte wetenschap; maar anderzijds zou laatstgenoemde op meer dan één manier voordeel kunnen trekken uit de oude kennis, en voornamelijk op het gebied van de kosmogonie. Een voorbeeld vormt de mystieke – alchemistische en transcendentale – betekenis van de vele onweegbare substanties die de interplanetaire ruimte vullen, en die, terwijl ze elkaar doordringen, aan de ondergrens de rechtstreekse oorzaak zijn van het ontstaan van die natuurverschijnselen die zich door (zogenaamde) trilling manifesteren. Kortom, alleen kennis van de werkelijke (niet de hypothetische) aard van ether – of beter gezegd van akasa – en van andere mysteriën, kan leiden tot kennis over krachten. Tegen die substantie verzet de materialistische school van de natuurkundigen zich heel heftig, vooral in Frankrijk,29 en de exacte wetenschap moet deze niettemin verdedigen. Ze kunnen deze niet opzijschuiven zonder het risico te lopen om als een hedendaagse Samson de zuilen van de tempel van de wetenschap omver te trekken, en onder het dak ervan te worden bedolven.

De theorieën die gebaseerd zijn op het verwerpen van kracht buiten en onafhankelijk van stof, zijn alle onjuist gebleken. Ze behandelen het onderwerp niet volledig, en kunnen dat ook niet, en veel wetenschappelijke gegevens blijken dus onwetenschappelijk te zijn. ‘Ether bracht geluid voort’, staat in de Purana’s, en men lacht om deze bewering. Het zijn lucht-trillingen, zo verbetert men ons. En wat is lucht? Zou deze kunnen bestaan als er geen etherische tussenstof in de ruimte was om zijn moleculen te ondersteunen? De zaak staat er eenvoudig zo voor. Het materialisme kan niet het bestaan van iets buiten de stof erkennen, omdat men met het aanvaarden van een onweegbare kracht – de bron en de oorsprong van alle fysieke krachten – in feite andere intelligente krachten zou moeten aannemen, en dat zou de wetenschap te ver voeren. Want dan zou ze vervolgens moeten aanvaarden dat er in de mens een nog spirituelere kracht aanwezig is, die ditmaal volledig onafhankelijk is van alle soorten stof waarover de natuurkundigen iets weten. Daarom is de hele sterren- en onzichtbare ruimte, afgezien van de hypothetische ether van de ruimte en grofstoffelijke lichamen, volgens de materialisten één grenzeloze leegte in de natuur – blind, niet intelligent, en nutteloos.

En de volgende vraag is: Wat is die kosmische substantie, en in hoeverre kan men een vermoeden krijgen over haar aard, of haar haar geheimen ontfutselen, en zich zo gerechtigd voelen haar een naam te geven? Hoever is vooral de hedendaagse wetenschap in de richting van die geheimen gekomen, en wat doet ze om ze te ontraadselen? De meest recente liefhebberij van de wetenschap, de ‘neveltheorie’, kan ons misschien een antwoord op deze vraag geven. Laten we dan de geloofsbrieven van de neveltheorie onderzoeken.

Noten

  1. De elementen voortbrengende wervelingen die door het denkvermogen op gang zijn gebracht, zijn er in hun tegenwoordige gedaante niet op vooruitgegaan.
  2. Men heeft mij vaak aangevallen omdat ik in Isis uitdrukkingen heb gebruikt die duiden op een geloof in een persoonlijke en antropomorfe God. Dit is niet mijn bedoeling. Kabbalistisch gesproken is ‘architect’ de algemene naam voor de sefiroth, de bouwers van het heelal, evenals ‘universeel denkvermogen’ een verzamelnaam is voor het denkvermogen van alle dhyani-chohans bij elkaar.
  3. Timaeus, 39b.
  4. Isis ontsluierd, 1:342-3.
  5. Op.cit., 1853, blz. 402.
  6. The Chemical News, maart 1887, blz. 99.
  7. Isis ontsluierd, 1:202-3.
  8. Faraday Lecture, 1881.
  9. ‘Toespraak van de voorzitter’, door Crookes in Birmingham, gepubliceerd in The Chemical News, sept. 1886, blz. 117. ‘Er is maar één onbekende – het diepste substraat van de geest [ruimte]. Dat wat niet het absolute en het ene is, is, hoe ver ook van de fysieke zintuigen verwijderd, op grond van die differentiatie altijd toegankelijk voor het spirituele denkvermogen van de mens, dat een schittering is van het ondifferentieerbare geheel.’ (Practical Lessons on the Occult.)
  10. The Chemical News, sept. 1886, blz. 122vn.
  11. Wat de schrijfster van dit boek tien jaar geleden in Isis ontsluierd (1:120) zei, schijnt dus wel profetisch te zijn. Er staat letterlijk: ‘Veel van deze mystici kwamen, door na te volgen wat hun werd geleerd in sommige verhandelingen, die in het geheim van de ene generatie op de andere werden overgeleverd, tot ontdekkingen die zelfs in onze moderne tijd van exacte wetenschappen niet gering zouden worden geacht. Roger Bacon, de monnik, werd uitgelachen als kwakzalver, en nu wordt hij gewoonlijk gerekend tot degenen die ‘beweren’ over magische vermogens te beschikken; maar zijn ontdekkingen werden niettemin aanvaard, en worden nu gebruikt door diegenen die hem het meest bespotten. Roger Bacon behoorde rechtens, zo niet feitelijk, tot die broederschap die iedereen omvat die de occulte wetenschappen bestudeert. Hij leefde in de 13de eeuw, en was dus bijna een tijdgenoot van Albertus Magnus en Thomas van Aquino; iedereen beschouwde zijn ontdekkingen – zoals buskruit en optische glazen, en zijn mechanische constructies – als evenzoveel wonderen. Hij werd ervan beschuldigd dat hij een verbond met de duivel had gesloten.’
  12. Juist; ‘die vormen van energie die zichtbaar worden’ in het laboratorium van de scheikundige en de natuurkundige; maar er zijn andere vormen van energie, verbonden met andere vormen van stof, die bovenzinnelijk zijn, maar toch bekend aan de adepten.
  13. W. Crookes, The Chemical News, sept. 1886, blz. 124.
  14. De occultisten beweren dat zulke werelden op andere bewustzijnsgebieden wel bestaan. De geheime wetenschap leert dat de oorspronkelijke mensheid geen botten had (zie deel 2, blz. 90ev), en dat er (voor ons) onzichtbare werelden zijn die evenals de onze bewoond zijn, en die ook dhyani-chohans als bewoners hebben.
  15. Crookes, Op.cit., blz. 124.
  16. Five Years of Theosophy, blz. 252-3; H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, 2:227.
  17. Op.cit., blz. 253; H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, 2:228.
  18. The Chemical News, sept. 1886, blz. 126.
  19. Crookes zegt in dezelfde toespraak: ‘Het eerste raadsel dat we in de scheikunde tegenkomen, is: ‘Wat zijn de elementen?’ Geen van de pogingen die tot dusver zijn gedaan om een element te omschrijven of te verklaren, voldoet aan de eisen van het menselijk verstand. De leerboeken zeggen ons dat een element ‘een stof is die men niet heeft kunnen ontleden’; dat het ‘iets is wat wel kan worden vermeerderd maar niet verminderd’, of ‘een stof die met elke scheikundige verandering in gewicht toeneemt’. Zulke definities zijn dubbel onbevredigend: ze zijn voorlopig, en ze zijn in een bepaald geval misschien morgen niet meer van toepassing. Ze zijn niet gebaseerd op een eigenschap van de dingen die men wil omschrijven, maar op de beperktheid van de menselijke vermogens. Het zijn bekentenissen van verstandelijk onvermogen.’ (The Chemical News, blz. 116.)
  20. De spreker citeert Sir George Airy, die zegt: ‘Ik kan me gemakkelijk voorstellen dat er rondom ons een groot aantal stoffen is die niet onderhevig zijn aan deze wederzijdse inwerking, en daarom niet onderworpen zijn aan de wet van de zwaartekracht.’ (Zie H.B. Jones, The Life and Letters of Faraday, 1870, deel 2, blz. 354.)
  21. De Vedanta-filosofie bevat een voorbeeld daarvan; maar dat is dan geen fysica, maar metafysica, die door Tyndall ‘dichtkunst’ en ‘fictie’ wordt genoemd.
  22. The Chemical News, sept. 1886, blz. 125-6.
  23. Zie ‘Goden, monaden, en atomen’, blz. 675ev.
  24. Begrijpen we goed: in de vorm die ze nu hebben?
  25. En in het bijzonder en oorspronkelijk volgens Kapila en Manu.
  26. Dit is een wetenschappelijke bevestiging van de eeuwige wet van overeenkomsten en analogie.
  27. Deze methode om de periodieke wet betreffende de indeling van elementen weer te geven, wordt volgens Crookes voorgesteld door prof. Emerson Reynolds van de universiteit van Dublin, die ‘erop wijst dat in elke periode de algemene eigenschappen van de elementen vrijwel regelmatige verschillen vertonen, totdat we het zevende element bereiken, dat een meer of minder opvallend contrast vormt met zowel het eerste element van dezelfde periode als met het eerste van de volgende. Zo vormt chloor, het zevende element van de derde periode van Mendelejev, een scherp contrast zowel met natrium, het eerste element van dezelfde reeks, als met kalium, het eerste element van de volgende reeks; terwijl anderzijds natrium en kalium nauw overeenkomen. De zes elementen waarvan de atoomgewichten tussen die van natrium en kalium liggen, verschillen stap voor stap in eigenschappen totdat chloor, het tegengestelde van natrium, wordt bereikt. Maar van chloor naar kalium, het analogon van natrium, is er een sprongsgewijze verandering in eigenschappen. . . . Als we dus een – meer of minder uitgesproken – tegenstelling in eigenschappen opmerken tussen het eerste en het laatste element van elke reeks, dan moeten we wel het bestaan toegeven van een punt van gemiddelde afwijking binnen elk stelsel. In het algemeen bezit het vierde element van elke reeks de eigenschap die we van een overgangselement zouden verwachten. . . . Daarom vindt prof. Reynolds dat in een grafische voorstelling het vierde element van een periode – bijvoorbeeld silicium – aan de top van een symmetrische curve kan worden geplaatst, die voor die bepaalde periode de richting zal weergeven waarin de eigenschappen van de reeks elementen variëren bij toenemende atoomgewichten.’ (The Chemical News, blz. 119-21.)
    De schrijfster geeft toe volkomen onbekend te zijn met de hedendaagse scheikunde en haar geheimen. Maar ze is tamelijk goed op de hoogte van de occulte leer van de overeenkomsten van typen en antitypen in de natuur, en van de volmaakte analogie als een basiswet van het occultisme. Daarom durft ze een opmerking te maken die elke occultist zal opvallen, hoezeer de orthodoxe wetenschap die ook zal bespotten. Deze methode om de periodieke wet betreffende het gedrag van de elementen weer te geven is, of deze in de scheikunde nog een hypothese is of niet, in de occulte wetenschappen een wet. Iedere belezen occultist weet dat de zevende en de vierde – hetzij in een zevenvoudige keten van werelden, de zevenvoudige hiërarchie van engelen, of in de samenstelling van mens, dier, plant, of van het atoom van een mineraal – dat de genoemde zevende en de vierde bij de geometrisch en wiskundig uniforme werkingen van de onveranderlijke wetten van de natuur altijd een onmiskenbare en specifieke rol spelen in het zevenvoudige stelsel. Van de sterren die hoog aan de hemel flonkeren tot de vonken die uit het kampvuur spatten, van de hiërarchieën en de essentiële samenstelling van de dhyani-chohans – afgestemd op een goddelijker bevattingsvermogen en een verhevener gebied van waarneming dan die waarvan de grootste westerse psycholoog ooit heeft gedroomd – tot de classificatie van soorten onder de laagste insecten in de natuur, en ten slotte van werelden tot atomen, van groot tot klein, gaat alles in het heelal cyclisch en zevenvoudig voort met zijn spirituele en fysieke evolutie, waarbij de nummers zeven en vier (laatstgenoemde is het keerpunt) zich op dezelfde manier gedragen als volgens die periodieke wet van de atomen. De natuur maakt nooit sprongen. Als Crookes hierbij opmerkt dat hij niet ‘wenst te concluderen dat de lege plaatsen in de tabel van Mendelejev en in zijn grafische voorstelling ervan [het diagram dat de evolutie van de atomen laat zien] noodzakelijkerwijs betekenen dat er werkelijk elementen bestaan om die lege plaatsen in te nemen; want deze hiaten betekenen misschien alleen dat er bij de geboorte van de elementen een mogelijkheid bestond voor de vorming van een element dat op die plaats zou passen’ (Op.cit., blz. 121) – dan zou een occultist eerbiedig opmerken dat die laatste hypothese alleen houdbaar is als de zevenvoudige rangschikking van de atomen niet wordt aangetast. Dit is de ene wet, en een onfeilbare methode die degene die haar volgt altijd succes oplevert.
  28. The Chemical News, blz. 126.
  29. Een groep deskundigen op het gebied van elektriciteit heeft onlangs geprotesteerd tegen de nieuwe theorie van Clausius, de beroemde professor aan de universiteit van Bonn. De aard van het protest ziet men in de ondertekening, die luidt ‘Jules Bourdin, in naam van de groep deskundigen op het gebied van de elektriciteit, die de eer had in 1881 aan prof. Clausius te zijn voorgesteld, en van wie de strijdkreet (cri de ralliement) is à bas l’éther’ – weg met de ether; ze willen een universele leegte, ziet u!

De geheime leer, 1:639-49
isbn 9789491433238, gebonden, 4de herziene druk 2019, bestel boek

© 2019 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag