Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud deel 2 pagina vooruit

21. Enoichion-Henoch

De geschiedenis van de evolutie van de satanmythe zou niet volledig zijn wanneer we geen aandacht zouden schenken aan de mysterieuze en kosmopolitische Henoch, die ook wel Enos, Hanoch, en ten slotte door de Grieken Enoichion wordt genoemd. Aan zijn boek werden door de vroegchristelijke schrijvers de eerste denkbeelden over de gevallen engelen ontleend.

Het boek Henoch is apocrief verklaard. Maar wat is een apocryphon? Alleen al uit de etymologie van het woord blijkt dat het eenvoudig een geheim boek is, d.w.z. een boek dat behoorde tot de catalogus van de tempelbibliotheken die door de hiërofanten en ingewijde priesters werden beheerd, en niet voor niet-ingewijden was bestemd. Apocryphon komt van het werkwoord krypto, κρύπτω, ‘verbergen’. Eeuwenlang werd het Enoichion (het Boek van de ziener) bewaard in de ‘stad van de letteren’ en geheime boeken – het oude Kirjat-Sefer, later Debir.1

Sommige schrijvers die in het onderwerp geïnteresseerd waren – vooral vrijmetselaars – hebben geprobeerd Henoch te vereenzelvigen met de Thoth van Memphis, de Griekse Hermes, en zelfs met de Latijnse Mercurius. Als individuen zijn deze allemaal verschillend; wat hun functie betreft – als men dit nu zo beperkte woord mag gebruiken – behoren ze allemaal tot dezelfde categorie van schrijvers van heilige geschriften, van inwijders en optekenaars van occulte en oude wijsheid. Zij die in de Koran2 de soortnaam Edris, of ‘geleerde’ (de ingewijde), hebben, droegen in Egypte de naam ‘Thoth’, de uitvinder van kunst en wetenschap, van de schrijf- of letterkunst, van muziek en astronomie. Bij de joden werd Edris ‘Henoch’, die volgens Bar-Hebraeus ‘de eerste uitvinder van de schrijfkunst’, boeken, kunst en wetenschap was, de eerste die de planeetbanen in een stelsel onderbracht. In Griekenland werd hij Orpheus genoemd, en zo was zijn naam bij elk volk anders. Doordat al die oorspronkelijke inwijders3 in verband staan met het getal zeven, en sterrenkundig gezien ook met de 365 dagen van het jaar, geeft dit getal de taak, de aard, en de heilige functie van al die mensen aan, maar beslist niet hun persoonlijkheden. Henoch is de zevende aartsvader; Orpheus is de eigenaar van de phorminx, de 7-snarige lier, die het zevenvoudige mysterie van inwijding is. Thoth, met de zevenstralige zonneschijf op het hoofd, reist in de zonneboot, de 365 graden, en springt er elk vierde (schrikkel) jaar één dag uit. Ten slotte is Thoth-Lunus de zevenvoudige god van de zeven dagen, of de week. Esoterisch en spiritueel betekent Enoichion de ‘ziener met het open oog’.

Het door Josephus vertelde verhaal over Henoch, namelijk dat hij zijn kostbare rollen of boeken onder de zuilen van Mercurius of Seth had verborgen, is hetzelfde als dat over Hermes, ‘de vader van de wijsheid’, die zijn boeken van wijsheid onder een zuil verborg, en vervolgens, toen hij de twee stenen zuilen ontdekte, de wetenschap daarop geschreven vond. Toch schrijft Josephus geschiedenis, ondanks zijn voortdurende pogingen om Israël onverdiend te verheerlijken, en ondanks dat hij die wetenschap (van wijsheid) toeschrijft aan de joodse Henoch. Hij zegt dat die zuilen in zijn tijd nog bestonden. Hij deelt ons mee dat ze door Seth waren gebouwd; en dat kan wel zo zijn, maar niet door de aartsvader met die naam, de legendarische zoon van Adam, en ook niet door de Egyptische god van de wijsheid – Teth, Set, Thoth, Tat, Sat (de latere Sat-an), of Hermes, die allemaal één zijn. Ze werden gebouwd door de ‘zonen van de slangengod’, of ‘zonen van de draak’, de naam waaronder de hiërofanten van Egypte en Babylon bekendstonden vóór de zondvloed, evenals hun voorvaderen, de Atlantiërs.

Wat Josephus ons vertelt, moet dus allegorisch waar zijn, afgezien van de manier waarop hij het toepast. Zoals hij het voorstelde waren de twee beroemde zuilen geheel bedekt met hiërogliefen, die na de ontdekking werden gekopieerd en afgebeeld in de geheimste hoeken van de binnentempels van Egypte, en zo de bron zijn geworden van zijn wijsheid en uitzonderlijke geleerdheid. Deze twee ‘zuilen’ zijn echter de prototypen van de twee ‘stenen tafelen’ die Mozes op bevel van de ‘Heer’ heeft gehouwen. Als hij dus zegt dat alle grote adepten en mystici van de oudheid – zoals Orpheus, Hesiodus, Pythagoras en Plato – de beginselen van hun theologie hadden ontleend aan deze hiërogliefen, dan heeft hij in één betekenis gelijk, en in een andere ongelijk, want hij is niet nauwkeurig genoeg. De geheime leer zegt dat de kunst, wetenschap, theologie, en vooral de filosofie van alle volkeren die voorafgingen aan de laatste algemeen bekende maar niet wereldwijde zondvloed, ideografisch waren vastgelegd op basis van de oorspronkelijke mondelinge overleveringen van het vierde ras, en dat deze door dit ras waren geërfd van het vroege derde wortelras vóór de allegorische val. De Egyptische zuilen, de tafelen, en zelfs de ‘witte oosterse porfiersteen’ uit de legende van de vrijmetselarij – die Henoch, omdat hij bang was dat de werkelijke en kostbare geheimen verloren zouden gaan, vóór de zondvloed diep onder de grond verborg – waren dus eenvoudig de min of meer symbolische en allegorische kopieën van de oorspronkelijke verslagen. Het boek Henoch is een van deze kopieën en is een Chaldeeuws en nu heel onvolledig compendium.

Zoals al is gezegd, betekent het Griekse Enoichion het ‘innerlijke oog’, of de ziener; in het Hebreeuws en met behulp van de masoretische punten betekent het de inwijder en leermeester, הֲנוֹךְ. Henoch is een soortnaam; bovendien is zijn legende ook die van verschillende andere profeten, joodse en heidense, met verschillen in de verzonnen details, terwijl de grondvorm dezelfde is. Elia wordt levend in de hemel opgenomen; en de astroloog aan het hof van Izdubar, de Chaldeeuwse Eabani, wordt eveneens naar de hemel gevoerd door de god Ea, die zijn beschermheer was, zoals Jehovah dit was van Elia (de naam Elia, אֵלִיָּה, is in het Hebreeuws ‘God-Jah’, Jehovah), en ook van Elihu, wat dezelfde betekenis heeft. Zo’n gemakkelijke dood, of euthanasie, heeft een esoterische betekenis. Ze symboliseert de dood van een adept die het vermogen en de graad, en ook de zuiverheid, heeft bereikt die hem in staat stellen om in het fysieke lichaam te sterven en toch in zijn astrale lichaam bewust voort te leven. De variaties op dit thema zijn eindeloos, maar de verborgen betekenis is altijd dezelfde. De uitdrukking van Paulus ‘opdat hij de dood niet zou zien’ – ut non videret mortem4 – heeft dus een esoterische betekenis, maar bevat niets bovennatuurlijks. De verminkte interpretatie die van enkele bijbelse aanduidingen wordt gegeven en die erop neerkomt dat Henoch, die ‘een gelijk aantal jaren zal hebben als de wereld’ (als het zonnejaar, 365 dagen), met Christus en de profeet Elia de eer en het geluk van de laatste advent en van de vernietiging van de Antichrist zal delen, betekent esoterisch dat enkele van de grote adepten zullen terugkeren in het zevende ras, als alle fouten zullen zijn weggenomen, en de komst van de waarheid zal worden aangekondigd door die sishta’s, de heilige ‘zonen van het licht’.

De roomse kerk is niet altijd logisch, en ook niet voorzichtig. Ze verklaart dat het boek Henoch apocrief is, en bij monde van kardinaal Cajetanus en andere lichten van de kerk is ze zelfs zover gegaan om te eisen dat het boek Judas uit de Canon zou worden verwijderd, omdat Judas, hoewel hij een geïnspireerde apostel is, uit het boek Henoch citeert en het daardoor goedkeurt, hoewel het een apocrief boek wordt genoemd. Gelukkig hebben enkele dogmatici het gevaar bijtijds ingezien. Hadden ze het voorstel van Cajetanus aanvaard, dan hadden ze ook het vierde evangelie moeten verwerpen; want Johannes ontleent letterlijke passages aan Henoch, en legt Jezus een hele zin daaruit in de mond!5

Ludolph, de ‘vader van de Ethiopische literatuur’, die de opdracht had de verschillende manuscripten van het boek Henoch te onderzoeken die door de reiziger De Pereisc aan de bibliotheek van Mazarin waren geschonken, verklaarde dat er ‘bij de Abessiniërs geen boek Henoch kon bestaan’! Verder onderzoek en nieuwe ontdekkingen deden zijn te dogmatische beweringen teniet, zoals iedereen weet. Bruce en Ruppel ontdekten een paar jaar later datzelfde boek in Abessinië en brachten het mee, en bisschop Laurence vertaalde het. Maar Bruce sprak minachtend over de inhoud; evenals alle andere geleerden. Hij noemde het ‘een gnostisch boek’, waarin ‘de tijd van de reuzen die mensen verslinden’ wordt beschreven . . . het lijkt dus op de Openbaring. Reuzen! Alweer een sprookje.

Dat was echter niet de opvatting van de beste critici. Dr. D.B. von Haneberg plaatst het boek Henoch samen met het derde boek van de Makkabeeën bovenaan de lijst van de boeken waarvan het gezag het dichtst staat bij dat van de canonieke boeken.

Werkelijk, ‘als geleerden het oneens zijn . . .’

Zoals gewoonlijk hadden ze allemaal gelijk en allemaal ongelijk. Om Henoch als een bijbelse figuur, één enkel levend mens, te aanvaarden, is net zoiets als te aanvaarden dat Adam de eerste mens was. Henoch was een soortnaam, toegepast op, en gedragen door, een groot aantal personen, in alle tijden en eeuwen, en in ieder volk en land. Dit kan gemakkelijk worden afgeleid uit het feit dat de oude talmoedisten en de leraren van midrashim het in het algemeen niet eens zijn over Chanokh, de zoon van Jared. Sommigen zeggen dat Henoch een groot heilige was, bemind door God, en levend in de hemel opgenomen (d.w.z. iemand die op aarde mukti of nirvana bereikte, evenals Boeddha dat deed en anderen nog doen); en anderen beweren dat hij een tovenaar was, een zwarte magiër. Dit bewijst slechts dat Henoch, of het equivalent daarvan, zelfs in de tijd van de latere talmoedisten een term was die ‘ziener’, ‘adept in de geheime wijsheid’, enz., betekende, zonder enige informatie over de titeldrager zelf. Als Josephus, wanneer hij over Elia en Henoch spreekt, opmerkt dat ‘er in de heilige boeken staat geschreven dat zij verdwenen, maar zó dat niemand wist dat ze stierven’,6 dan betekent dit eenvoudig dat ze in hun persoonlijkheden waren gestorven, zoals yogi’s nog steeds in India sterven, of zelfs enkele christelijke monniken – voor de wereld. Ze verdwijnen uit het gezicht van de mens en sterven – op het aardse gebied – zelfs voor zichzelf. Een schijnbaar figuurlijke manier van spreken, maar letterlijk waar.

‘Chanokh droeg de kennis van de (sterrenkundige) berekeningen om de jaargetijden vast te stellen over aan Noach’, zegt de midrash Pirke de-Rabbi Eliezer7 die aan Henoch toeschrijft wat anderen aan Hermes Trismegistus toeschreven, omdat deze twee dezelfde esoterische betekenis hebben. In dit geval behoren ‘Chanokh’ en zijn ‘wijsheid’ tot de cyclus van het vierde, Atlantische ras,8 en Noach tot die van het vijfde9. Hier stellen beiden de wortelrassen voor, het huidige en het vorige. In een andere betekenis verdween Henoch, ‘hij wandelde met God, en hij was er niet, want God had hem weggenomen’;10 deze allegorie heeft betrekking op het verloren gaan van de heilige en geheime kennis voor de mensen; want ‘God’ (of java aleim – de hoge hiërofanten, de hoofden van de colleges van ingewijde priesters)11 nam deze weg; met andere woorden, de Henochs of de Enoichions, de zieners en hun kennis en wijsheid, werden bij de joden strikt beperkt tot de geheime colleges van de profeten, en bij de heidenen tot de tempels.

Als men Henoch met behulp van de symbolische sleutel interpreteert, staat Henoch symbool voor de tweevoudige aard van de mens – spiritueel en fysiek. Daarom staat hij in het midden van het sterrenkundige kruis (door Éliphas Lévi uit een geheim boek overgenomen), dat een zespuntige ster is, ‘de Adonai’. In de bovenste hoek van de driehoek is de adelaar; in de linkerbenedenhoek staat de stier; in de rechter de leeuw: terwijl tussen de stier en de leeuw, boven hen en onder de adelaar, zich het gezicht van Henoch of de mens bevindt.12 De figuren in de bovenste driehoek stellen de vier rassen voor, waarbij het eerste is weggelaten – de chhaya’s of schaduwen – en de ‘mensenzoon’, Enos of Henoch, staat in het midden, omdat hij tussen beide rassen (het vierde en het vijfde) in staat, want hij stelt de geheime wijsheid van beide voor. Dit zijn de vier dieren van Ezechiël en van de Openbaring. De dubbele driehoek die in Isis (2:533) op de bladzijde ertegenover staat en de Ardhanari van de hindoes weergeeft, is verreweg de beste. Daar worden namelijk alleen de drie (voor ons) historische rassen gesymboliseerd: het derde, het androgyne, door Ardhanari; het vierde, gesymboliseerd door de sterke machtige leeuw; en het vijfde – het Indo-Europese – door dat wat tot op heden het heiligste symbool ervan is, de stier (en de koe).

De Sacy, een grote Franse geleerde, vindt in het boek Henoch verschillende heel opmerkelijke beweringen, ‘die een ernstig onderzoek waard zijn’, zoals hij zegt. Bijvoorbeeld, ‘de schrijver [Henoch] laat het zonnejaar bestaan uit 364 dagen, en schijnt tijdperken van drie, van vijf, en van acht jaar te kennen, gevolgd door vier aanvullende dagen, die in zijn stelsel die van de dag- en nachteveningen en de zonnestilstanden blijken te zijn.’ Waaraan hij later toevoegt: ‘Ik zie maar één manier om ze [deze ‘dwaasheden’] te vergoelijken, namelijk door te veronderstellen dat de schrijver een of ander denkbeeldig stelsel uiteenzet dat moet hebben bestaan vóór de orde van de natuur tijdens de universele zondvloed werd veranderd.’13

Volkomen juist; en de geheime leer zegt dat die ‘orde van de natuur’ zo is veranderd, en de reeks mensheden op aarde ook. Want zoals de engel Uriël tegen Henoch zegt: ‘Zie, ik heb u alle dingen laten zien, Henoch, en alle dingen heb ik aan u onthuld. U ziet de zon, de maan, en hen die de sterren in de hemel leiden, die al hun werkingen, jaargetijden, en verschijningen laten terugkeren. In de dagen van de zondaars zullen de jaren worden verkort . . . de maan zal haar wetten veranderen, enz.’14 Ook in die tijd, jaren vóór de grote vloed die de Atlantiërs wegvaagde en het hele aardoppervlak veranderde – omdat ‘de aarde [haar as] ging hellen’ – kon de natuur in geologisch, sterrenkundig en kosmisch opzicht niet hetzelfde zijn geweest, juist omdat de aarde was gaan hellen. ‘En Noach riep drie keer met bittere stem: ‘Hoor mij, hoor mij, hoor mij.’ En hij zei: ‘De aarde zwoegt en gaat sterker hellen; ik zal beslist met haar ten onder gaan.’’15

Dit lijkt op een van die vele ‘inconsequenties’, als men de Bijbel letterlijk opvat. Want het is op zijn zachtst gezegd toch wel een vreemde angst bij iemand die ‘genade had gevonden in de ogen van de Heer’ en tegen wie was gezegd een ark te bouwen! Maar hier zien we de eerbiedwaardige aartsvader evenveel angst tonen alsof hij, in plaats van een ‘vriend’ van God, een van de reuzen was geweest die door de toornige godheid waren verdoemd. De aarde was al gaan hellen, en de watervloed was eenvoudig een kwestie van tijd geworden, en toch scheen Noach niets te weten over zijn op handen zijnde redding.

Er was werkelijk een vonnis geveld; het vonnis van de natuur en de wet van de evolutie, dat er een andere mensheid op aarde moest komen, en dat het vierde ras zou worden vernietigd om plaats te maken voor een beter ras. Het manvantara had zijn keerpunt van drieënhalve ronde bereikt, en de reusachtige fysieke mensheid was op het toppunt van grove materialiteit gekomen. Vandaar het apocalyptische vers dat spreekt over een uitgevaardigd bevel om hen te vernietigen, ‘dat hun einde moge komen’ (van het ras); want ze kenden werkelijk ‘elk geheim van de engelen, elke onderdrukkende en geheime kracht van de satans, en alle vermogens van hen die aan tovenarij doen, zowel als van hen die overal op aarde gegoten beelden maken.’16

En nu een voor de hand liggende vraag. Wie kon de apocriefe schrijver van dit machtige visioen (in welke eeuw vóór Galileo men hem ook plaatst) hebben meegedeeld dat de aarde van tijd tot tijd haar as kon laten hellen? Waaraan heeft hij die sterrenkundige en geologische kennis ontleend, als de geheime wijsheid, waarvan de oude rishi’s en Pythagoras hadden gedronken, slechts een verzinsel is, een uitvinding van latere eeuwen? Heeft Henoch misschien met een profetische blik in het boek van Frederik Klee over de zondvloed deze regels gelezen: ‘De stand van de aardbol ten opzichte van de zon is kennelijk in oude tijden anders geweest dan nu; en dit verschil moet zijn veroorzaakt door een verandering in de stand van de aardas’?17

Dit doet denken aan die andere onwetenschappelijke bewering door de Egyptische priesters tegenover Herodotus, namelijk dat de zon niet altijd is opgekomen waar hij nu opkomt, en dat de ecliptica vroeger de evenaar onder een rechte hoek heeft gesneden.18

Er zijn veel van zulke ‘duistere gezegden’ in de Purana’s, de Bijbel en de mythologie; en ze leren de occultist twee feiten: (a) dat de Ouden evengoed als en misschien beter dan de mensen van nu op de hoogte waren van de astronomie, de geognosie, en de kosmografie in het algemeen; en (b) dat de aardbol en zijn gedragingen sinds de oorspronkelijke toestand van de dingen meer dan eens zijn veranderd. Zo beweert Xenophanes ergens op gezag van het blinde geloof van zijn ‘onwetende’ religie – die leerde dat Phaethon in zijn verlangen de verborgen waarheid te kennen, de zon van zijn gewone baan liet afwijken – dat ‘de zon zich naar een ander land keerde’;19 wat een iets wetenschappelijker, zo niet even gedurfde parallel is van het verhaal van Jozua, die de zon helemaal liet stilstaan. Maar het verklaart misschien de leer van de Oud-Noorse mythologie dat vóór de huidige orde van de dingen de zon in het zuiden opkwam, en dat de koude zone (Jernskoven) in het oosten lag, terwijl die nu in het noorden is.

Kortom, het boek Henoch is een samenvatting, een mengsel van de belangrijkste gebeurtenissen uit de geschiedenis van het derde, vierde en vijfde ras; enkele voorspellingen over het huidige wereldtijdperk; een lange retrospectieve, introspectieve en profetische opsomming van universele en feitelijk historische gebeurtenissen – geologische, etnologische, sterrenkundige, en psychische – met een beetje theogonie uit de antediluviale verslagen. In de Pistis Sophia en ook in de Zohar en zijn oudste midrashim staan uitvoerige verwijzingen naar en citaten uit het boek van dit mysterieuze personage. Bij Origenes en Clemens van Alexandrië stond het in hoog aanzien. Als men dus zegt dat het een nachristelijke vervalsing is, spreekt men een absurditeit uit en maakt men zich schuldig aan een anachronisme, want o.a. Origenes leefde in de tweede eeuw van de christelijke jaartelling, en toch noemt hij het een oud en eerbiedwaardig boek. De geheime en heilige naam en de macht ervan worden in dit oude boek goed en duidelijk, hoewel allegorisch, beschreven. Van hoofdstuk 18 tot hoofdstuk 50 geven alle visioenen van Henoch beschrijvingen van de inwijdingsmysteriën; één daarvan is het brandende dal van de ‘gevallen engelen’.

Misschien had Augustinus wel volkomen gelijk toen hij zei dat de kerk het boek Henoch uit haar canon had verwijderd omdat het te oud was, ob nimiam antiquitatem.20 Er was geen plaats voor de daarin beschreven gebeurtenissen binnen de 4004 jaren die aan de wereld sinds haar ‘schepping’ en tot de komst van Christus werden toegeschreven!

Noten

  1. Jozua 15:15.
  2. Surat 19.
  3. Chanoch of Henoch betekent zowel de ‘inwijder’ en ‘leraar’ als esoterisch de ‘mensenzoon’, Enos (zie Genesis 4:26).
  4. Hebreeën 11:5.
  5. Zie hfst. 18, blz. 547, het fragment over de schapen en de rovers.
  6. De oude geschiedenis van de joden, 9:2:2.
  7. Hfst. 8.
  8. De Zohar (1:36b) zegt: ‘Chanokh had een boek dat identiek was met het ‘boek van de geslachten van Adam’; dit is het mysterie van de wijsheid.’
  9. Noach is de erfgenaam van de wijsheid van Henoch; met andere woorden, het vijfde ras is erfgenaam van het vierde.
  10. Genesis 5:24.
  11. Zie Isis ontsluierd, 1:712.
  12. Zie de illustratie in Isis ontsluierd, 2:532.
  13. De Mirville, Des esprits, 1863, deel 3, blz. 77-8. Zie de kritiek van Danielo op De Sacy in ‘Le livre de la vision d’Enoch’, Annales de philosophie chrétienne, Nouvelle Série, deel 17, dec. 1888, blz. 393.
  14. The Book of Enoch, vert. R. Laurence, 1883, hfst. 79, blz. 111.
  15. Op.cit., hfst. 64, blz. 78.
  16. Op.cit., 64:6, blz. 78.
  17. F.A.G. Klee, Syndfloden, Kopenhagen, 1842; Franse vertaling, Le déluge, Parijs, 1847; vgl. De Mirville, Des esprits, deel 3, blz. 79.
  18. Bailly, Histoire de l’astronomie ancienne, 1775, blz. 166-7; vgl. Herodotus, Historiën, 2:142.
  19. De Mirville, Des esprits, deel 3, blz. 79-80.
  20. De civitate Dei, 15:23.

De geheime leer, 2:602-9
isbn 9789491433238, gebonden, 4de herziene druk 2019, bestel boek

© 2019 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag