Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud deel 2 pagina vooruit

25. De mysteries van het zevental

D. Het zevental in de exoterische boeken

We kunnen nu andere geschriften uit de oudheid onderzoeken en nagaan of ze de zevenvoudige classificatie bevatten, en zo ja, in welke mate.

De getallen zeven en negenenveertig (7 × 7) spelen, verspreid in duizenden Sanskrietteksten – sommige nog ongeopend, andere nog onbekend – en ook in alle Purana’s, een heel belangrijke rol, zelfs in even grote, zo niet nog grotere mate dan in de joodse Bijbel. Men treft ze aan bij de zeven scheppingen in hoofdstuk 1 tot de zeven stralen van de zon bij de laatste pralaya, die zich tot zeven zonnen uitzetten en het materiaal van het gehele heelal in zich opnemen. Zo zegt het Matsya-Purana: ‘Ter wille van de verbreiding van de Veda’s vertelde Vishnu bij het begin van een kalpa aan Manu het verhaal van Narasimha en de gebeurtenissen van zeven kalpa’s.’1 Dan ziet men in datzelfde Purana dat ‘er in alle manvantara’s klassen van rishi’s2 verschijnen in groepen van zeven, en nadat ze een wetboek en een ethiek hebben vastgesteld, gaan ze de gelukzaligheid in’3 – waarbij de rishi’s nog vele andere betekenissen hebben naast die van levende wijzen.

In de Atharva-Veda (naar de Engelse vertaling van dr. Muir) lezen we:

1. De tijd voert (ons) voorwaarts, een ros, met zeven stralen, duizend ogen, onvergankelijk, vol vruchtbaarheid. Intelligente wijzen bestijgen het, zijn wielen zijn alle werelden.

2. Zo beweegt de tijd op zeven wielen; hij heeft zeven naven; onsterfelijkheid is zijn as. Hij is nu al deze werelden. De tijd drijft de eerste god voort.

3. De tijd bevat een volle kruik. We zien hem in veel vormen bestaan. Hij is al deze werelden in de toekomst. Men noemt hem ‘tijd in de hoogste hemel’.4

Voeg hieraan het volgende vers uit de esoterische boeken toe:

‘Ruimte en tijd zijn één. Ruimte en tijd zijn naamloos, want ze zijn het onkenbare dat, waarvan men zich alleen bewust kan zijn door middel van zijn zeven stralen – die de zeven scheppingen, de zeven werelden, de zeven wetten zijn’, enz. . . .

Als we bedenken dat de Purana’s benadrukken dat Vishnu identiek is met tijd en ruimte,5 en dat zelfs het rabbijnse symbool voor God makom, ‘ruimte’, is, wordt duidelijk waarom ter wille van een zich manifesterende godheid – ruimte, stof, en geest – het ene centrale punt de driehoek en het viertal (de volmaakte kubus) werd, dus zeven. Zelfs de pravaha-stroom (de mystieke en occulte kracht die de impuls geeft aan, en de loop regelt van, de sterren en planeten) is zevenvoudig. Het Kurma-Purana en het Linga-Purana noemen zeven hoofdstromen met die naam; deze stromen zijn de beginselen van de kosmische ruimte.6 Ze zijn nauw verbonden met Dhruva7 (nu α Ursae Minoris), de poolster, die op haar beurt in verband staat met het voortbrengen van verschillende verschijnselen door middel van kosmische krachten.

Zo is het getal van de zeven scheppingen, zeven rishi’s, zones, continenten, beginselen, enz., in de oude Indo-Europese geschriften achtereenvolgens overgegaan in het Indiase, Egyptische, Chaldeeuwse, Griekse, joodse, Romeinse, en ten slotte in het christelijke mystieke denken, tot het terechtkwam in en onuitwisbaar afgedrukt bleef op elke exoterische theologie. De zeven oude boeken die Cham uit de ark van Noach stal, en aan zijn zoon Kush gaf, en de zeven koperen zuilen van Cham en Cheiron zijn een weerspiegeling van en een herinnering aan de zeven oorspronkelijke mysteriën, ingesteld overeenkomstig de ‘zeven geheime emanaties’, de ‘zeven klanken’, en de zeven stralen – de spirituele en siderische oervormen van de 7000 keer zeven kopieën daarvan in latere tijdperken.

Het mysterieuze getal treedt opnieuw op de voorgrond bij de niet minder mysterieuze maruts. Het Vayu-Purana zegt, en het Harivamsa bevestigt, dat de maruts – de oudste en onbegrijpelijkste van alle secundaire of lagere goden in de Rig-Veda – ‘in elk manvantara (ronde) zeven maal zeven (of 49) keer worden geboren; dat ze in elk manvantara vier maal zeven (of 28) keer tot bevrijding komen, maar dat hun plaatsen worden ingenomen door personen die in die rol worden wedergeboren.’8 Wat zijn de maruts in hun esoterische betekenis, en wie zijn die personen ‘die in die rol worden wedergeboren’? In de Rig-Veda en in andere Veda’s worden de maruts voorgesteld als de stormgoden en de vrienden en bondgenoten van Indra; ze zijn de ‘zonen van hemel en aarde’. Dit leidde tot een allegorie waarin ze de kinderen zijn van Siva, de grote beschermheer van de yogi’s, ‘de mahayogi, de grote asceet, in wie de hoogste vervolmaking van strenge boetedoening en abstracte meditatie zijn verenigd, waardoor de meest onbegrensde vermogens worden verkregen, wonderen worden verricht, de hoogste spirituele kennis wordt verworven, en uiteindelijk vereniging met de grote geest van het heelal wordt bereikt.’9 In de Rig-Veda is de naam Siva onbekend, maar wordt de god Rudra genoemd, wat een woord is dat voor Agni, de vuurgod, wordt gebruikt, terwijl de maruts daarin zijn zonen worden genoemd. In het Ramayana en de Purana’s zegt Kasyapa, de wijze, tegen hun moeder Diti – de zuster, of het complement, en een vorm van Aditi – die ernaar verlangt een zoon te krijgen die Indra zou vernietigen, dat ‘wanneer ze met volkomen vrome gedachten en persoonlijke zuiverheid het kind honderd jaar lang in haar schoot draagt’,10 zij zo’n zoon zal krijgen. Maar Indra verijdelt haar plan. Met zijn bliksem verdeelt hij het embryo in haar schoot in zeven delen, en verdeelt dan elk deel weer in zeven stukken, die de bliksemsnelle godheden, de maruts, worden.11 Deze godheden zijn slechts een ander aspect of een ontwikkeling van de kumara’s, die volgens hun patroniem rudra’s zijn, evenals veel anderen.12

Diti, die aditi is, tenzij het tegendeel wordt bewezen – dus aditi of akasa in zijn hoogste vorm, is de Egyptische zevenvoudige hemel. Elke echte occultist zal begrijpen wat dit betekent. Diti, herhalen we, is het zesde beginsel van de metafysische natuur, de buddhi van akasa. Diti, de moeder van de maruts, is een van haar aardse vormen, die tegelijkertijd de goddelijke ziel van de asceet, en de goddelijke aspiraties van de mystieke mensheid naar verlossing uit het web van maya en de daaruit voortvloeiende hoogste gelukzaligheid moet voorstellen. Indra, die nu is gedegradeerd in verband met het kaliyuga, waarin zulke aspiraties niet meer gangbaar zijn, maar abnormaal zijn geworden door een algemene verspreiding van ahamkara (het gevoel van egoïsme, zelf, of ik-ben-heid) en onwetendheid – was in het begin een van de grootste goden van het hindoepantheon, zoals de Rig-Veda aantoont. Suradhipa, ‘het hoofd van de goden’, is gezonken van Jishnu, ‘de leider van de hemelse menigte’ – de Michaël van de hindoes – tot een tegenstander van het ascetisme, de vijand van elke heilige aspiratie. Hij blijkt te zijn gehuwd met Aindri (Indrani), de personificatie van aindriyaka, de evolutie van het element van de zintuigen, die hij huwde ‘vanwege haar weelderige bekoringen’; daarna begon hij hemelse vrouwelijke demonen te zenden om de begeerten van heilige mannen, yogi’s, op te wekken, ‘om hun aandacht af te leiden van hun machtige boetedoeningen die hij vreesde’.

Daarom is Indra, die nu wordt beschreven als ‘de god van het uitspansel, de verpersoonlijkte atmosfeer’, in feite het kosmische beginsel mahat, en het vijfde beginsel van de mens, namelijk manas in zijn tweevoudige aspect: als het met buddhi verbonden beginsel, en als het beginsel dat zich laat neerhalen door zijn kama-beginsel (het lichaam van begeerten en verlangens). Dit blijkt uit het feit dat Brahma tegen de overwonnen god zegt dat zijn talrijke nederlagen waren toe te schrijven aan karma, en een straf waren voor zijn losbandigheid en het verleiden van verschillende nimfen. In deze laatste hoedanigheid probeert hij, om zich voor vernietiging te behoeden, het op komst zijnde ‘kind’ te vernietigen dat bestemd is om hem te overwinnen. Het kind stelt natuurlijk allegorisch de goddelijke en standvastige wil van de yogi voor, die vastbesloten is om al dat soort verleidingen te weerstaan, en zo de begeerten in zijn aardse persoonlijkheid te vernietigen. Indra slaagt daar opnieuw in, omdat het vlees de geest overwint (de plannen van Diti worden verijdeld in het dvaparayuga, tijdens de bloeitijd van het vierde ras). Hij verdeelt het ‘embryo’ (van het nieuwe goddelijke adeptschap, dat opnieuw door de asceten van het Indo-Europese vijfde ras wordt verwekt) in zeven delen. Dit is niet alleen een verwijzing naar de zeven onderrassen van het nieuwe wortelras, in elk waarvan er een ‘manu’13 zal zijn, maar ook naar de zeven graden van adeptschap, en vervolgens wordt elke manu verdeeld in zeven stukken, waarbij wordt gezinspeeld op de manu-rishi’s van elk wortelras, en zelfs onderras.

Wat er wordt bedoeld met de maruts die in elk ‘manvantara’ vier maal zeven bevrijdingen verwerven, en met de personen die in die rol (van de maruts in hun esoterische betekenis) worden wedergeboren en ‘hun plaatsen innemen’, is niet zo moeilijk te begrijpen. De maruts symboliseren: (a) de begeerten die in de borst van iedere kandidaat razen en woeden, wanneer deze zich op een ascetisch leven voorbereidt – dit in mystieke zin; (b) de occulte vermogens die zijn verborgen in de vele aspecten van de lagere beginselen van akasa – het lichaam daarvan, of sthulasarira, vertegenwoordigt de aardse, lagere atmosfeer van elke bewoonde bol – dit in mystieke en siderische zin; (c) feitelijk bestaande bewuste wezens die kosmisch en psychisch van aard zijn.

‘Maruts’ is in occult taalgebruik ook een van de namen die worden gegeven aan die ego’s van grote adepten die zijn heengegaan, en die ook bekendstaan als nirmanakaya’s. Die ego’s hebben, omdat ze boven de illusie staan, geen devachan, en omdat ze devachan vrijwillig opgaven ten bate van de mensheid, of omdat ze nirvana nog niet hebben bereikt, blijven ze op aarde onzichtbaar. Daarom worden de maruts14 ten eerste voorgesteld als de zonen van Siva-Rudra, de ‘yogi-beschermheer’, van wie de asceet in mystieke zin ‘het derde oog’ moet verkrijgen voordat hij een adept wordt; en ten tweede in hun kosmische rol afwisselend als de ondergeschikten en de tegenstanders van Indra. De ‘vier keer zeven’ bevrijdingen hebben betrekking op de vier ronden en de vier rassen die aan de onze voorafgingen. In elk daarvan zijn marut-jiva’s (monaden) wedergeboren die uiteindelijke bevrijding zouden hebben verworven als ze die gelegenheid hadden benut. Ze geven in plaats daarvan de voorkeur aan het welzijn van de mensheid, die zonder deze hulp van buitenaf nog wanhopiger zou worstelen in de netten van onwetendheid en ellende; ze worden telkens weer ‘in die rol’ wedergeboren, en ‘nemen zo hun eigen plaatsen in’. Wie ze ‘op aarde’ zijn, weet iedere occultist. En hij weet ook dat de maruts rudra’s zijn, waartoe eveneens de familie van Tvashtri, een synoniem voor Visvakarman – de grote beschermheer van de ingewijden – behoort. Dit geeft ons een goed idee van hun ware aard.

Hetzelfde geldt voor de zevenvoudige indeling van de kosmos en van de beginselen van de mens. De Purana’s en andere heilige teksten bevatten een overvloed aan toespelingen hierop. Allereerst was het wereld-ei dat Brahma, of het heelal, bevatte, ‘vanbuiten bekleed met zeven natuurlijke elementen, aanvankelijk losweg aangeduid als water, lucht, vuur, ether, en drie verborgen elementen’;15 dan wordt gezegd dat de ‘wereld aan elke kant is omgeven’ door zeven elementen, ook in het ei; zoals wordt verklaard, ‘is het heelal aan elke kant, boven en onder, omgeven door de andakataha, de schaal van het ei van Brahma’.16 Rond de schaal vloeit water, dat is omgeven door vuur; vuur door lucht; lucht door ether; ether door de oorsprong van de elementen (ahamkara); laatstgenoemde door het universele denkvermogen (‘intellect’ zoals Wilson het vertaalt). Dit slaat evengoed op sferen van bestaan als op beginselen. Prithivi is niet onze aarde, maar de wereld, het zonnestelsel, en betekent het brede, het ruime. In de Veda’s – de meest gezaghebbende bron, hoewel er een sleutel nodig is om deze op de juiste manier te lezen – worden drie aardse en drie hemelse aarden genoemd die tegelijk met bhumi (onze aarde) tot bestaan zouden zijn geroepen.

Men heeft ons vaak gezegd dat zes, niet zeven, het aantal bollen, beginselen, enz., schijnt te zijn. We antwoorden dat er inderdaad maar zes beginselen in de mens zijn, omdat zijn lichaam geen beginsel is, maar de omhulling, de schil ervan. Hetzelfde geldt voor de planeetketen; hierin kan in esoterisch opzicht de aarde (zowel als het zevende of beter gezegd het vierde gebied, dat op de zevende plaats komt als we tellen vanaf het eerste van de drie elementalenrijken waarmee de vorming begint) buiten beschouwing worden gelaten, omdat die (voor ons) het enige zichtbare lichaam van de zeven is. De taal van het occultisme is gevarieerd. Maar stel dat er in de Veda’s drie aarden worden bedoeld in plaats van zeven, wat zijn die drie dan, want we kennen er maar één? Kennelijk moet de genoemde uitspraak een occulte betekenis hebben. Laten we eens kijken. De ‘aarde die drijft’ op de universele oceaan (van de ruimte), die Brahma in de Purana’s in zeven zones verdeelt, is prithivi, de wereld die in zeven beginselen wordt verdeeld; een kosmische verdeling, die er metafysisch genoeg uitziet, maar die in werkelijkheid in haar occulte gevolgen fysiek is. Vele kalpa’s later wordt onze aarde genoemd, en op haar beurt in zeven zones verdeeld, volgens dezelfde wet van analogie die de oude filosofen leidde. Waarna men er zeven continenten, zeven eilanden, zeven oceanen, zeven zeeën en rivieren, zeven bergen, en zeven klimaten, enz., op aantreft.17

Verder vindt men niet alleen in de hindoegeschriften en -filosofie verwijzingen naar de zeven aarden, maar ook in de Perzische, Fenicische, Chaldeeuwse, en Egyptische kosmogonieën, en zelfs in rabbijnse literatuur. De feniks18 – door de Hebreeën onech ענֶק (van Fenoch, Henoch, het symbool van een geheime cyclus en inwijding), en door de Turken kerkes, genoemd – leeft duizend jaar, waarna hij een vlam ontsteekt en zichzelf verteert; en vervolgens, uit zichzelf herboren, leeft hij opnieuw duizend jaar, tot zeven maal zeven keer toe,19 wanneer de dag van het oordeel komt. De ‘zeven maal zeven’, 49, zijn een doorzichtige allegorie, en een toespeling op de 49 ‘manu’s’, de zeven ronden, en de zeven keer zeven cyclussen van de mens in elke ronde op elke bol. De kerkes en de onech staan voor een rascyclus, en de mystieke boom Ababel – de ‘vader boom’ in de Koran – ontwikkelt nieuwe takken en bladeren bij elke herrijzenis van de kerkes of feniks; de ‘dag van het oordeel’ betekent een ‘kleine pralaya’ (zie Esoteric Buddhism). Kenealy gelooft dat

de feniks duidelijk identiek is met de simurg, de Perzische roc, en het verhaal dat ons is meegedeeld over deze laatste vogel bevestigt nog meer de opvatting dat de dood en de herleving van de feniks de opeenvolgende vernietiging en nieuwe voortbrenging van de wereld voorstellen, die volgens velen [afwisselend] werd teweeggebracht door middel van een vuurvloed [en door een watervloed]. Toen de simurg naar haar leeftijd werd gevraagd, deelde ze Caherman mee dat deze wereld heel oud is, want ze was al zeven keer opnieuw bevolkt door wezens die van mensen verschilden, en zeven keer ontvolkt;20 dat de periode van het mensenras waarin we nu zijn, zevenduizend jaar zal duren, en dat ze zelf twaalf van deze omwentelingen had meegemaakt, en niet wist hoeveel ze er nog zou moeten meemaken.21

Het bovenstaande is echter niets nieuws. Vanaf Bailly in de 18de eeuw tot dr. Kenealy in de 19de, zijn deze feiten door verschillende schrijvers opgemerkt, maar nu kan er een verband worden gelegd tussen het Perzische orakel en de nazareense profeet. Kenealy zegt:

De simurg is in feite dezelfde als de gevleugelde simha van de hindoes, en de sfinx van de Egyptenaren. Men zegt dat eerstgenoemde bij het einde van de wereld zal verschijnen . . . als een enorme leeuw-vogel. Aan deze hebben de rabbi’s hun mythe van een reusachtige vogel ontleend, die soms op de aarde staat, en soms in de oceaan loopt . . . terwijl zijn kop de hemel ondersteunt; en met het symbool hebben ze ook de leer overgenomen waarop het betrekking heeft. Ze verkondigen dat er zeven opeenvolgende vernieuwingen van de aardbol zullen zijn, dat elk opnieuw voortgebracht stelsel zevenduizend jaar [?] zal duren, en dat de totale duur van het heelal 49.000 jaar zal zijn. Deze opvatting, die de leer van de pre-existentie van elk hernieuwd wezen inhoudt, hebben ze misschien gehoord tijdens hun Babylonische gevangenschap, of het behoorde mogelijk tot de oorspronkelijke religie die hun priesters vanaf de grijze oudheid hadden bewaard.22

Dit toont juist aan dat de ingewijde joden hun kennis aan anderen hebben ontleend, en dat hun niet-ingewijde opvolgers, de talmoedisten, de betekenis ervan zijn vergeten, en de zeven ronden, en de 49 rassen, enz., verkeerd hebben toegepast.

Niet alleen ‘hun priesters’, maar ook die van alle andere landen. De gnostici, van wie de verschillende leringen de vele echo’s van de ene oorspronkelijke en universele leer zijn, legden Jezus in de heel occulte Pistis Sophia dezelfde getallen in een andere vorm in de mond. We gaan nog verder: zelfs de christelijke bewerker of schrijver van de Openbaring heeft deze overlevering bewaard en spreekt over de zeven rassen, waarvan er vier, met een deel van het vijfde, zijn heengegaan, en er twee nog moeten komen. Duidelijker dan het in hfst. 17, de verzen 9 en 10, wordt gezegd, kan bijna niet. De engel spreekt: ‘Hier komt het aan op wijsheid en inzicht. De zeven koppen zijn zeven heuvels waarop de vrouw zit, en het zijn zeven koningen. Vijf van hen zijn gevallen, één is er nu, en de andere moeten nog komen.’ Wie ook maar enigszins bekend is met de symbolische taal uit de oudheid, zal in de vijf koningen die zijn gevallen, de vier wortelrassen herkennen die er zijn geweest, en een deel van het vijfde, het ras dat er nu is; en in de andere, die ‘nog moeten komen’, het toekomstige zesde en zevende wortelras, en ook de onderrassen van ons huidige ras. Een andere nog sterker sprekende toespeling op de zeven ronden en de 49 wortelrassen in Leviticus (23:15ev) zal men elders, in de appendix, afdeling 3, blz. 850-1, aantreffen.

Noten

  1. Matsya-Purana, geciteerd in Wilson, Vishnu-Purana, deel 1, blz. lxxx.
  2. Parasara zegt: ‘Dit zijn de zeven personen door wie, in de verschillende manvantara’s, de geschapen wezens zijn beschermd. Omdat de hele wereld is doordrongen van de energie van de godheid, wordt hij Vishnu genoemd, van de wortel vis, ‘binnengaan’ of ‘doordringen’; want alle goden, de manu’s, de zeven rishi’s, de zonen van de manu’s, de indra’s, de heersers van de goden, zijn allemaal slechts verpersoonlijkte machten (vibhutayah) van Vishnu.’ (Vishnu-Purana, 3:1; Wilson, deel 3, blz. 18-9.) Vishnu is het heelal; en het heelal zelf wordt in de Rig-Veda in zeven gebieden verdeeld – wat voldoende gezaghebbend zou moeten zijn, in elk geval voor brahmanen.
  3. Wilson, Op.cit., deel 3, blz. 15vn.
  4. Hymne 19:53.
  5. Vishnu is alles – de werelden, de sterren, de zeeën, enz. ‘Vishnu is alles wat is, alles wat niet is . . . [maar] niet een substantie (vastubhuta)’ (Vishnu-Purana, 2:12). ‘Dat wat mensen de hoogste god noemen, is geen substantie maar de oorzaak ervan; niet iets wat hier, daar, of elders is, niet wat we zien, maar dat waarin alles is – ruimte.’
  6. Vishnu-Purana, 2:12; Wilson, deel 2, blz. 305-6vn.
  7. Daarom wordt in het Vishnu-Purana gezegd dat de aanblik van Dhruva (de poolster) ’s nachts, en van de dolfijn (Sisumara, een sterrenbeeld) ‘elke zonde die tijdens de dag werd begaan weer goedmaakt’. Het is een feit dat de stralen van de vier sterren in de cirkel van de eeuwige zichtbaarheid – de Agni, Mahendra, Kasyapa en Dhruva, geplaatst in de staart van de Kleine Beer (Sisumara) – op een bepaalde manier en op een bepaald object gericht, bijzondere gevolgen teweegbrengen. De astro-magiërs van India zullen begrijpen wat er wordt bedoeld.
  8. Harivamsa, geciteerd in Wilson, Vishnu-Purana, deel 3, blz. 15vn.
  9. J. Dowson, A Classical Dictionary of Hindu Mythology, 1879, blz. 298.
  10. Wilson, Op.cit., deel 2, blz. 78.
  11. In het Ramayana doet Balarama, de oudere broer van Krishna, dit.
  12. Over de oorsprong van Rudra wordt in verschillende Purana’s gezegd dat zijn (spirituele) nageslacht, door Brahma in hem geschapen, niet beperkt was tot de zeven kumara’s of de elf rudra’s, enz., maar ‘oneindige aantallen wezens omvat die, wat persoon en uitrusting betreft, waren als hun [maagdelijke] vader. Verontrust door hun vurigheid, aantal en onsterfelijkheid, verlangt Brahma dat zijn zoon Rudra . . . wezens met een andere en sterfelijke aard vormt. Rudra weigert dit te doen [vandaar dat Rudra de eerste opstandeling is]. Linga-, Vayu-, Matsya-, en andere Purana’s.’ (Wilson, Op.cit., deel 1, blz. 103vn.)
  13. Ondanks de verschrikkelijke en duidelijk opzettelijke verwarring van manu’s, rishi’s, en hun nageslacht in de Purana’s, wordt één ding duidelijk: er waren (en zullen zijn) zeven rishi’s in elk wortelras (in de heilige boeken ook manvantara genoemd), zoals er veertien manu’s in elke ronde zijn, terwijl de ‘heersende goden, de rishi’s en zonen van de manu’s’ identiek zijn. (Zie Vishnu-Purana, 3:1.) In het Vishnu-Purana worden ‘zes’ manvantara’s gegeven, terwijl het zevende het onze is. Het Vayu-Purana geeft de namenlijst van de zonen van de veertien manu’s in elk manvantara, en de zonen van de zeven wijzen of rishi’s. Laatstgenoemden zijn de nakomelingen van de voorouders van de mensheid. Alle Purana’s spreken over de zeven prajapati’s van deze periode (ronde).
  14. ‘Chakshusha was de manu van de zesde periode [derde ronde en derde ras]; Indra was daarin Manojava – Mantradruma in het Bhagavata-Purana.’ (Vishnu-Purana, 3:1; Wilson, deel 3, blz. 11-2&vn.) Omdat er een volmaakte analogie is tussen de ‘grote ronde’ (mahakalpa), elk van de zeven ronden, en elk van de zeven grote rassen in elke ronde, komt de Indra van de zesde periode, of de derde ronde, overeen met het einde van het derde ras (in de tijd van de val of de scheiding van de geslachten). Rudra heeft als vader van de maruts veel raakvlakken met Indra, de Marutvan, of ‘heer van de maruts’. Men zegt dat Rudra heeft moeten huilen om een naam te krijgen. Brahma noemde hem Rudra; maar hij huilde nog zeven keer en kreeg zo nog zeven andere namen, waarvan hij er in elke ‘periode’ één gebruikt.
  15. Vgl. Vishnu-Purana, 1:2, Wilson, deel 1, blz. 40.
  16. Op.cit., 2:7; Wilson, deel 2, blz. 231&vn.
  17. In het Vishnu-Purana, 2:4 (Wilson, deel 2, blz. 205-7), wordt gezegd dat de aarde ‘met haar continenten, bergen, oceanen, en buitenste korst, vijftig crores (500 miljoen) yojana’s groot is’, waarbij de commentator opmerkt dat ‘dit de planetaire sferen omvat; want de middellijn van de zeven zones en oceanen – elke oceaan heeft dezelfde middellijn als het continent dat hij omringt, en elk opeenvolgend continent heeft tweemaal de middellijn van het voorafgaande – bedraagt slechts twee crores en 54 lakhs, enz. . . . Telkens wanneer er tegenstrijdigheden in verschillende Purana’s voorkomen, moeten ze worden toegeschreven . . . aan verschillen in kalpa’s en dergelijke.’ Voor ‘dergelijke’ moet men lezen ‘occulte betekenis’; deze verklaring wordt achterwege gelaten door de commentator, die schreef voor exoterische, sektarische doeleinden, en werd door de vertaler verkeerd begrepen, en wel om verschillende andere redenen, waarvan onwetendheid over de esoterische filosofie nog de minst belangrijke is.
  18. De feniks, verbonden met de zonnecyclus van 600 jaar (waarbij nullen worden weggelaten of toegevoegd al naar gelang van de cyclus die wordt bedoeld), de westerse cyclus van de Grieken en andere volkeren, is een algemeen symbool voor verschillende soorten cyclussen. Verdere details zullen worden gegeven in het gedeelte over ‘kalpa’s en cyclussen’, zie blz. 878-83.
  19. Zie Henri Pajon, Histoire des trois fils d’Hali Bassa, 1746; vertaling in het Russisch, 1781.
  20. De ‘verleden’ tijd wordt gebruikt omdat het boek allegorisch is, en het de erin voorkomende waarheden moet versluieren.
  21. E.V.H. Kenealy, The Book of God: The Apocalypse of Adam-Oannes, blz. 175-6; vgl. The Oriental Collections, 1798, 2:119.
  22. Kenealy, Op.cit., blz. 176.

De geheime leer, 2:696-704
isbn 9789491433238, gebonden, 4de herziene druk 2019, bestel boek

© 2019 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag