Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud deel 2 pagina vooruit

Westerse speculaties, gebaseerd op overleveringen van de Grieken en uit de Purana’s

Zo wordt het begrijpelijk dat Rudbeck, een Zweedse wetenschapper, zelfs op grond van de magere gegevens die de niet-ingewijde historicus ter beschikking stonden, ongeveer twee eeuwen geleden probeerde te bewijzen dat Zweden het Atlantis van Plato was. Hij dacht zelfs dat hij in de vorm van het oude Uppsala de ligging en de afmetingen van de hoofdstad van ‘Atlantis’ had gevonden, zoals die door de Griekse wijze worden gegeven. Zoals Bailly bewees, vergiste Rudbeck zich; maar dat gold nog meer voor Bailly. Want Zweden en Noorwegen hadden deel uitgemaakt van het oude Lemurië, en ook van Atlantis aan de Europese kant, zoals Oost- en West-Siberië en Kamtsjatka ertoe hadden behoord aan de Aziatische kant. Maar nogmaals, wanneer was dat? We kunnen dit alleen bij benadering achterhalen door de Purana’s te bestuderen, althans als we niets met de geheime leringen te maken willen hebben.

Driekwart eeuw zijn al verstreken sinds kapitein (nu kolonel) Wilford zijn fantasierijke theorie naar voren bracht dat de Britse eilanden het ‘Witte Eiland’ zouden zijn, het Atala uit de Purana’s. Dit was klinkklare onzin, want Atala is een van de zeven dvipa’s, of eilanden, die behoren tot de lagere loka’s, een van de zeven gebieden van Patala (de tegenvoeters). Bovendien plaatsen de Purana’s het, zoals Wilford1 aantoont, ‘in de zevende zone of het zevende klimaat’ – of beter gezegd in de zevende warmtezone, wat betekent tussen 24 en 28 graden noorderbreedte. Het moet dus op dezelfde breedte worden gezocht als de Kreeftskeerkring, terwijl Engeland tussen de 50ste en de 60ste breedtegraad ligt. Wilford noemt het Atala, Atlantis, het Witte Eiland. En de vijand ervan wordt de ‘Witte Duivel’, de demon van de verschrikking, genoemd. Want hij zegt:

In hun verhalen [van de hindoes en de Perzen] gaat Cai-caus naar de berg As-burj, aan de voet waarvan de zon ondergaat, om de Div-Sefid, of Witte Duivel, de Taradaitya van de Purana’s, te bestrijden, die een verblijfplaats had op de zevende trap van de wereld, overeenkomend met de zevende zone van de boeddhisten, of met andere woorden het Witte Eiland.2

Hier stonden de oriëntalisten voor het raadsel van de sfinx, en dat geldt nog steeds; de onjuiste oplossing daarvan zal hun gezag, zo niet hun persoon, voor altijd vernietigen in de ogen van elke hindoegeleerde, zelfs van diegenen die geen ingewijden zijn. Want er is geen enkele uitspraak in de Purana’s – op de tegenstrijdige details waarvan Wilford zijn speculaties baseerde – die niet verschillende betekenissen heeft, en die niet van toepassing is op zowel de fysieke als de metafysische werelden. Weliswaar deelden de oude hindoes het oppervlak van de bol geografisch in zeven zones, klimaten, en dvipa’s in, en allegorisch in zeven hellen en zeven hemelen, maar die maat van zeven had niet in beide gevallen betrekking op dezelfde gebieden. De noordpool, het land van de ‘Meru’, is de zevende afdeling, omdat ze overeenkomt met het zevende beginsel (of metafysisch het vierde) van de occulte berekening, want ze vertegenwoordigt het gebied van atman, van zuivere ziel en spiritualiteit. Daarom noemt men Pushkara de zevende zone, of dvipa, die in het Vishnu- (en andere) Purana’s de Kshira-oceaan, of melkoceaan, (het altijd bevroren witte gebied) omvat. En Pushkara met zijn twee varsha’s ligt precies aan de voet van de Meru. Er wordt namelijk gezegd dat

de twee landen ten noorden en ten zuiden van de Meru zijn gevormd als een boog, . . . [en dat] de ene helft van het aardoppervlak ten zuiden van de Meru ligt en de andere helft ten noorden van de Meru – daar voorbij ligt de helft van Pushkara.3

Geografisch is Pushkara dus Noord- en Zuid-Amerika; en allegorisch is het de verlenging van Jambudvipa4, in het midden waarvan de Meru staat, want het is het land dat wordt bewoond door wezens die 10.000 jaar leven, die vrij zijn van ziekte of zwakte; waar geen deugd of ondeugd, kasten of wetten zijn, want deze mensen zijn ‘van dezelfde natuur als de goden’.5 Wilford is geneigd de Meru te zien in de berg Atlas, en plaatst daar ook de loka-loka’s. Men zegt ons echter dat Meru, die de svar-loka, de verblijfplaats van Brahma, van Vishnu, en de Olympus van de Indiase exoterische religies is, geografisch zo wordt beschreven: ‘hij gaat door het midden van de aardbol en steekt aan twee kanten naar buiten’.6 Aan het boveneinde ervan zijn de goden, bij de onderkant (of de zuidpool) is het verblijf van de demonen (hellen). Hoe kan de Meru dan de berg Atlas zijn? Afgezien daarvan kan Taradaitya, een demon, niet in de zevende zone worden geplaatst als laatstgenoemde wordt vereenzelvigd met het ‘Witte’ Eiland, dat Svetadvipa is, om redenen die in de voetnoot worden gegeven.

Wilford beschuldigt de hedendaagse brahmanen ervan ‘ze [de eilanden en landen] alle door elkaar te hebben gegooid’; maar hij gooide ze nog veel meer door elkaar. Hij gelooft dat, omdat het Brahmanda- en het Vayu-Purana het oude continent in zeven dvipa’s verdelen, die zoals men zegt omringd zijn door een uitgestrekte oceaan, waarachter de gebieden en bergen van Atala liggen, ‘de Grieken hoogstwaarschijnlijk daaraan hun denkbeeld hebben ontleend over Atlantis dat, na eenmaal te zijn ontdekt, niet kon worden teruggevonden, en daarom volgens hen door een natuurramp was vernietigd’.7

Omdat we het moeilijk vinden te geloven dat de Egyptische priesters, Plato, en zelfs Homerus, allen hun denkbeelden over Atlantis hadden gebaseerd op Atala – een lager gebied, gelegen aan de zuidpool – houden we ons liever aan de uiteenzettingen die in de geheime boeken worden gegeven. We geloven in de zeven ‘continenten’, waarvan er vier hun tijd al hebben gehad, het vijfde nog bestaat, en twee in de toekomst zullen verschijnen. We geloven dat elk hiervan niet precies een continent in de moderne betekenis van het woord is, maar dat elke naam, van Jambu tot Pushkara,8 betrekking heeft op de geografische namen gegeven aan: (1) de droge landen die het oppervlak van de hele aarde tijdens de periode van een wortelras in het algemeen bedekken; (2) wat hiervan overbleef na een geologisch (ras)-pralaya, bijvoorbeeld in het geval van ‘Jambu’; (3) die streken die na de toekomstige rampen zullen opgaan in de formatie van de nieuwe mondiale ‘continenten’, schiereilanden, of dvipa’s9 – want elk continent is in zekere zin een groter of kleiner gebied van droog land, omringd door water. Zodat er voor wie de sleutel bezit in feite geen onduidelijkheid is, hoe verwarrend de naamgeving ervan voor een niet-ingewijde ook is.

We denken dus te weten dat, hoewel twee van de puranische ‘eilanden’ – het zesde en zevende ‘continent’ – nog moeten komen, er toch landen waren, of zijn, die zullen opgaan in de samenstelling van de toekomstige droge landen, van nieuwe aarden waarvan het geografische uiterlijk volkomen zal zijn veranderd, evenals het geval was met die uit het verleden. Daarom vinden we in de Purana’s dat Sakadvipa een continent is (of zal zijn), en dat Sankhadvipa, zoals het Vayu-Purana zegt, slechts ‘een klein eiland’ is, een van de negen afdelingen (waaraan het Vayu nog zes toevoegt) van Bharatavarsha. Omdat Sankhadvipa werd bevolkt door ‘mlechchha’s [onreine vreemdelingen], die hindoegoden vereerden’, werden ze met India in verband gebracht.10 Dit geeft een verklaring voor het feit dat Sankhasura, koning van een deel van Sankhadvipa, door Krishna werd gedood; de koning die in het paleis woonde ‘dat een oceaanschelp was, en van wie de onderdanen ook in schelpen woonden’, zegt Wilford.11

Aan de oevers van de Nijl12 [?] werd geregeld gestreden tussen de devata’s [goddelijke wezens, halfgoden] en de daitya’s [reuzen]; maar omdat laatstgenoemde stam de overwinning had behaald, deed hun koning, Sankhasura, die in de oceaan woonde, vaak invallen in het land, meestal ’s nachts.13

Deze veldslagen vonden niet aan de oevers van de Nijl plaats, maar aan de kust van West-Afrika, ten zuiden van het huidige Marokko. Er was een tijd toen de hele Saharawoestijn een zee was; daarna werd ze vasteland, even vruchtbaar als de Delta, en vervolgens, maar pas na nog een tijdelijke overstroming, werd ze een woestijn die leek op die andere wildernis, de Shamo- of Gobiwoestijn. Dit blijkt uit de puranische overlevering, want op dezelfde bladzijde die hierboven werd geciteerd, staat:

Het volk bevond zich tussen twee vuren; want terwijl Sankhasura de ene kant van het vasteland verwoestte, teisterde Krauñcha (of Cracacha), koning van Krauñchadvipa, de andere kant; beide legers . . . veranderden zo dit heel vruchtbare gebied in een onherbergzame woestijn.14

Het staat vast dat niet alleen het laatste eiland van Atlantis, waarover door Plato werd gesproken, aan Europa is voorafgegaan, maar ook een groot continent, dat eerst in tweeën en later in zeven schiereilanden en eilanden (dvipa’s genoemd) uiteenviel. Het besloeg alle Noord- en Zuid-Atlantische gebieden, delen van de noordelijke en de zuidelijke Grote Oceaan, en omvatte zelfs eilanden in de Indische Oceaan (overblijfselen van Lemurië). Deze bewering wordt bevestigd in de Indiase Purana’s, door Griekse schrijvers, en in Aziatische, Perzische, en islamitische overleveringen. Wilford, die de legenden van de hindoes en de moslims hopeloos verwart, toont dit niettemin duidelijk aan.15 En zijn feiten en citaten uit de Purana’s geven het rechtstreekse en doorslaggevende bewijs dat de Indo-Europese hindoes en andere oude volkeren eerder de zee bevoeren dan de Feniciërs, van wie nu wordt aangenomen dat ze de eerste zeelieden zijn geweest die in postdiluviale tijden verschenen. In Asiatic Researches wordt gezegd:

In hun nood hieven de weinige overlevende volkeren [in de oorlog tussen devata’s en daitya’s] hun handen op tot Bhagavan: ‘Laat hij die ons kan bevrijden . . . onze koning zijn’; ze gebruikten daarbij het woord I’t [een magisch woord dat Wilford kennelijk niet begreep], dat door het hele land weerklonk.16

Dan komt er een hevige storm, het water van de Kali komt op vreemde manier in beroering, ‘toen er uit de golven . . . een man verscheen, die later I’t werd genoemd, aan het hoofd van een groot leger, die zei: abhayam, ‘geen angst’’ . . . en de vijand uiteendreef. Wilford verklaart:

De koning I’t is een ondergeschikte incarnatie van Mrira [Mrida, waarschijnlijk een vorm van Rudra?], die vrede en welvaart herstelde in heel Sankhadvipa, in Barbaradesa, Misrasthan, en Arvasthan, of Arabië.17

Als de Purana’s van de hindoes een beschrijving geven van oorlogen op continenten en eilanden die voorbij West-Afrika in de Atlantische Oceaan liggen, als hun schrijvers spreken over Barbara’s en andere volkeren zoals de Arabieren – schrijvers die, zover we weten, in de tijd van de Fenicische zeevaart nooit de zee hebben bevaren, of de kalapani (de zwarte wateren van de oceaan) zijn overgestoken – dan moeten hun Purana’s ouder zijn dan die Feniciërs (die men tussen 3000 en 2000 v.Chr. plaatst). In elk geval moeten die overleveringen ouder zijn geweest18, want, zoals een adept schrijft:

In de hierboven genoemde verhalen spreken de hindoes over dit eiland als een eiland dat bestaat en grote macht uitoefent; dit moet dus meer dan 11.000 jaar geleden zijn.19

Maar er kan nog een andere berekening en een ander bewijs worden gegeven van de hoge ouderdom van deze Indo-Europese hindoes, die – omdat ze er eens hadden gewoond – op de hoogte waren van en beschrijvingen gaven van het laatst overgebleven eiland van Atlantis, of beter gezegd dat overblijfsel van het oostelijke deel van genoemd continent dat al snel na het omhoogkomen van de twee Amerika’s20 – de twee varsha’s van Pushkara – ten onder was gegaan. Dit kan bovendien worden aangetoond op grond van een sterrenkundige berekening van een adept door wie Wilford wordt bekritiseerd. Want terwijl hij in herinnering brengt wat de oriëntalist had meegedeeld over de berg Asburj ‘aan de voet waarvan de zon ondergaat’, waar de oorlog tussen de devata’s en de daitya’s plaatsvond21, zegt hij:

We zullen nu de geografische breedte en lengte van het verloren eiland en van de overgebleven berg Asburj beschouwen. Het lag op de zevende trap van de wereld, d.w.z. in het zevende klimaat of de zevende warmtezone, dat is tussen 24 en 28 graden noorderbreedte . . . Dit eiland, de dochter van de oceaan, ligt volgens veel geschriften in het westen; en men zegt dat de zon ondergaat aan de voet van de berg Asburj [Atlas, Tenerife of Nila, de naam doet er niet toe] om de Witte Duivel of het ‘Witte Eiland’ te bestrijden (met zijn verticale stralen te verschroeien).22

Als we deze bewering uit sterrenkundig oogpunt beschouwen, en als we weten dat Krishna de geïncarneerde zon (Vishnu), een zonnegod, is, en dat men zegt dat hij Div-Sefid, de witte reus, heeft gedood – een mogelijke personificatie van de oude bewoners aan de voet van de Atlas – is Krishna dan misschien slechts een voorstelling van de verticale zonnestralen? Die inwoners (de Atlantiden) worden, zoals we hebben gezien, door Diodorus ervan beschuldigd dagelijks de zon te vervloeken, en steeds zijn invloed te bestrijden. Dit is natuurlijk een sterrenkundige interpretatie. Maar nu zullen we bewijzen dat Sankhasura, en Sankhadvipa, en hun hele geschiedenis ook geografisch en etnologisch het ‘Atlantis’ van Plato in een hindoegewaad zijn.

Eerder werd opgemerkt dat, omdat het eiland in de verhalen van de Purana’s nog steeds bestaat, die verhalen ouder moeten zijn dan de 11.000 jaar die zijn verstreken sinds Sankhadvipa, of het Poseidonis van Atlantis, verdween. Is het niet mogelijk dat de hindoes het eiland nog eerder hebben gekend? Laten we ons weer wenden tot sterrenkundige uiteenzettingen, die dit volkomen duidelijk maken, als men met de genoemde adept aanneemt, dat

in de tijd dat het zomerpunt in de Pleiaden stond, toen het hart van de Leeuw23 op de evenaar stond, en toen de Leeuw bij zonsondergang loodrecht boven Ceylon stond, dat toen de Stier op het middaguur loodrecht boven het eiland Atlantis zou staan.24

Dit verklaart misschien waarom de Singalezen, de erfgenamen van de rakshasa’s en reuzen van Lanka, en de directe afstammelingen van Simha, of de Leeuw, in verband werden gebracht met Sankhadvipa of Poseidonis (het Atlantis van Plato). Alleen moet dit, zoals in Mythological Astronomy van Mackey wordt aangetoond, sterrenkundig gezien ongeveer 23.000 jaar geleden zijn gebeurd; een tijd waarin de helling van de ecliptica meer dan 27 graden moet zijn geweest, en als gevolg daarvan moet de Stier over ‘Atlantis’ of ‘Sankhadvipa’ zijn gegaan. En dat dit zo was, wordt duidelijk aangetoond. De Toelichtingen zeggen:

De heilige stier Nandi werd van Bharata naar Sankha gebracht om de Rishabha (sterrenbeeld Stier) elke kalpa te ontmoeten. Maar toen degenen van het Witte Eiland (die oorspronkelijk van Svetadvipa kwamen)25, die zich hadden vermengd met de daitya’s (reuzen) van het land van ongerechtigheid, zwart van zonde waren geworden, bleef Nandi voor altijd op het ‘Witte Eiland’ (of Svetadvipa).’ ‘Die van de vierde wereld (ras) verloren aum.’

Asburj (of Azburj), of het nu de Pico van Tenerife is of niet, was een vulkaan, toen het ‘westelijke Atala’ (of hel) begon te verzinken, en degenen die werden gered vertelden het verhaal ervan aan hun kinderen. Het Atlantis van Plato verging tussen het water er beneden en het vuur erboven; de grote berg braakte de hele tijd vlammen uit. ‘Het ‘vuurspuwende monster’ overleefde als enige de puinhopen van het ongelukkige eiland.’

Worden de Grieken, die al ervan worden beschuldigd een verzinsel van de hindoes (Atala) te hebben geleend, en op basis daarvan er nog één (namelijk Atlantis) te hebben bedacht, er ook van beschuldigd hun geografische denkbeelden en het getal zeven aan hen te hebben ontleend?26 Proclus zegt:

Het beroemde Atlantis bestaat niet meer, maar we kunnen moeilijk eraan twijfelen dat het eens bestond, want Marcellus, die een geschiedenis over Ethiopische zaken schreef, zegt dat er eens een eiland van die grootte bestond, en dit wordt bevestigd door diegenen die geschiedenissen schreven over de buitenzee. Want zij delen mee dat er in deze tijd in de Atlantische Zee zeven eilanden waren, gewijd aan Proserpina; en daarnaast nog drie van enorme grootte, gewijd aan Pluto . . . Jupiter . . . en Neptunus. En bovendien werd de herinnering aan de kolossale grootte van het Atlantische eiland en aan het feit dat dit eiland eeuwenlang over alle eilanden in de Atlantische zee had geheerst, levend gehouden door de bewoners van het laatste eiland (Poseidonis), zoals deze door hun voorouders was overgeleverd. Van dit eiland kon men op andere grote, verder weg gelegen eilanden komen, die niet ver van het vasteland liggen, waar de werkelijke zee vlakbij ligt.27

‘Deze zeven dvipa’s (minder juist eilanden genoemd) vormen volgens Marcellus de kern van het beroemde Atlantis [schrijft Wilford zelf] . . . Dit toont duidelijk aan dat Atlantis het oude continent is. . . . Atlantis werd na een hevige storm [?] vernietigd, zoals de kenners van de Purana’s weten, van wie sommigen beweren dat als gevolg van deze verschrikkelijke natuurramp zes van de dvipa’s verdwenen.’28

We hebben nu voldoende bewijzen gegeven om de grootste scepticus tevreden te stellen. Niettemin voegen we er ook directe bewijzen aan toe die gebaseerd zijn op de exacte wetenschap. Men kan echter boekdelen vol schrijven die geen enkel doel dienen bij mensen die niet willen zien of horen, behalve door de ogen en oren van hun respectieve autoriteiten.

Vandaar de leer van de rooms-katholieke scholiasten, namelijk dat Hermon, de berg in het land Mizpeh – dat ‘banvloek’, ‘vernietiging’, betekent – dezelfde is als de berg Armon. Als bewijs hiervoor wordt vaak Josephus geciteerd, die beweerde dat daar in zijn tijd nog dagelijks enorme botten van reuzen werden ontdekt.29 Maar het was het land van Bileam, de profeet, die ‘de Heer zeer liefhad’; en feiten en personen zijn in het denken van de genoemde scholiasten zo verward, dat, wanneer de Zohar verklaart dat de ‘vogels’ die Bileam inspireerden ‘slangen’ betekenen – d.w.z. de wijzen en adepten bij wie hij de mysteriën van de profetie had geleerd – de gelegenheid opnieuw wordt aangegrepen om aan te tonen dat de berg Hermon wordt bewoond door de ‘gevleugelde draken van het kwaad, van wie het hoofd Samaël [de joodse Satan] is’.30

‘Naar die onreine geesten die waren geketend aan de berg Hermon in de woestijn, werd de zondebok van Israël, die de naam van een van hen (Azaz(y)el) aannam, gezonden.’31

We ontkennen dit. De Zohar geeft de volgende verklaring over de toepassing van magie, die in het Hebreeuws nechashim, of de ‘werken van de slangen’ wordt genoemd. Er staat: ‘Ze worden nechashim genoemd, want de tovenaars [praktische kabbalisten] werken, omgeven door het licht van de oorspronkelijke slang, die ze aan de hemel waarnemen als een lichtgevende gordel, die bestaat uit tienduizenden kleine sterren’32 . . . wat eenvoudig het astrale licht betekent, zo genoemd door de martinisten, door Éliphas Lévi, en nu door alle hedendaagse occultisten.33

Noten

  1. Wilford maakt veel fouten. Hij vereenzelvigt bijvoorbeeld Svetadvipa (het Witte Eiland), het ‘eiland in het noordelijke deel van Toyambhudi [de zoetwaterzee]’, met Engeland, en probeert het vervolgens met Atala (een lager gebied) en Atlantis te identificeren. Het eerstgenoemde is exoterisch de verblijfplaats van Vishnu, en Atala is een hel. Hij plaatst het ook in de Euxinus of de Ikshu (Zwarte) Zee, en schijnt het dan op een andere plaats te verbinden met Afrika en de Atlas.
  2. Francis Wilford, ‘An essay on the Sacred Isles in the West’, Asiatic Researches, deel 8, 1808, blz. 280.
  3. S.A. Mackey, The Mythological Astronomy of the Ancients Demonstrated, 1822-23, deel 2, blz. 75-6. Vgl. Vishnu-Purana, 2:4; Wilson, deel 2, blz. 201.
  4. Elke naam in de Purana’s moet ten minste vanuit twee gezichtspunten worden onderzocht – geografisch en metafysisch, in zijn allegorische toepassing. Bijv. Nila, de (blauwe) berg die een van de begrenzingen ten noorden van de Meru is, moet men geografisch ook in een bergketen in Orissa zoeken, en eveneens in een berg die heel anders is dan de andere (in West-Afrika). Jambudvipa is het rijk van Vishnu – de wereld, die in de Purana’s wordt beperkt tot onze aardbol, het gebied dat alleen de Meru omvat, maar volgens een andere indeling omvat het Bharatavarsha (India), het beste en mooiste deel ervan, zegt Parasara. Hetzelfde geldt voor Pushkara en alle andere.
  5. Vishnu-Purana, 2:4; Wilson, deel 2, blz. 201-2.
  6. Surya-Siddhanta, vert. Ebenezer Burgess & W.D. Whitney, Journal of the American Oriental Society, deel 6, 1860, hfst. 12, vers 34, blz. 390.
  7. Francis Wilford, ‘On Egypt and the Nile’, Asiatic Researches, deel 3, 1799, blz. 300.
  8. Jambu, Plaksha, Salmali, Kusa, Krauñcha, Saka, en Pushkara. Vgl. Vishnu-Purana, 2:2; Wilson, deel 2, blz. 109.
  9. Zoals Saka en Pushkara, die nog niet bestaan, maar waarin sommige delen van Amerika, Afrika en Centraal-Azië met het Gobi-gebied zullen worden opgenomen. Bedenk dat upadvipa’s ‘oer’eilanden betekent, of het droge land in het algemeen.
  10. Ze werden demonen, asura’s, reuzen, en monsters genoemd, op grond van hun slechtheid; en daarom werd hun land vergeleken met Atala – een hel.
  11. Wilford, ‘On Egypt and the Nile’, Asiatic Researches, deel 3, 1799, blz. 346.
  12. Beslist niet aan de rivier de Nijl, maar bij de Nila-bergen van de Atlasketen.
  13. S.A. Mackey, The Mythological Astronomy of the Ancients Demonstrated, 1822-23, deel 2, blz. 68. Vgl. Wilford, Op.cit., blz. 325.
  14. Wilford, Op.cit., blz. 325-6.
  15. Zie deel 8, 10 en 11 van Asiatic Researches.
  16. Wilford, ‘On Egypt and the Nile’, Asiatic Researches, deel 3, 1799, blz. 326.
  17. Op.cit.
  18. Wilford zegt over de verdeling van Atlantis en Bharata, of India, waarbij hij de twee verhalen verwart, en ook Priyavrata met Medhatithi: ‘De verdeling werd gemaakt door Priyavrata. . . . Hij had tien zonen, en het was zijn bedoeling de hele wereld onder hen te verdelen. Op dezelfde manier verdeelde Neptunus Atlantis onder zijn tien zonen: een van hen kreeg Gades aan het uiteinde van Atlantis’ – dat ‘waarschijnlijk het oude continent is . . . Dit Atlantis werd ook verzwolgen door een vloed; en het schijnt dat we onder Atlantis de antediluviale aarde moeten verstaan, waar volgens de mythologie van het Westen [en ook van het Oosten] tien vorsten waren geboren om erover te regeren, maar slechts zeven van hen zaten op de troon. . . . Sommigen zijn ook van mening dat er van de zeven dvipa’s zes door een vloed werden vernietigd’ (‘An essay on the Sacred Isles in the West’, Asiatic Researches, deel 8, 1808, blz. 286, 375). Wilford neemt aan dat hiermee ‘Gades waartoe ook Spanje behoorde’ werd bedoeld, maar het was veeleer het eiland van Plato.
  19. S.A. Mackey, The Mythological Astronomy of the Ancients Demonstrated, 1822-23, deel 2, blz. 70.
  20. Amerika, de ‘Nieuwe Wereld’, is dus, hoewel niet veel, toch ouder dan Europa, de ‘Oude Wereld’.
  21. Als Div of de woonplaats van Div-Sefid (van de Taradaitya) op de zevende trap was, dan was dat omdat hij kwam uit Pushkara, het Patala (de tegenvoeters) van India, dus uit Amerika. Dit continent grensde om zo te zeggen aan de muren van Atlantis, voordat dit laatste uiteindelijk verzonk. Het woord Patala, dat zowel de landen van de tegenvoeters als hellegebieden betekent, gaf dus voor beide dezelfde gedachten en eigenschappen weer.
  22. S.A. Mackey, Op.cit., deel 2, blz. 69.
  23. Regulus.
  24. Mackey, Op.cit., deel 2, blz. 70.
  25. Noch Atlantis noch ook Sankhadvipa werd ooit het ‘Witte Eiland’ genoemd. Als de overlevering zegt dat ‘het Witte Eiland zwart werd door de zonden van het volk’, bedoelt ze alleen de bewoners van het ‘Witte Eiland’, of Siddhapura, of Svetadvipa, die afdaalden naar het Atlantis van het derde en het vierde ras, om ‘laatstgenoemden te onderrichten; en die, nadat ze waren geïncarneerd, zwart van zonde werden’ – een beeldspraak. Alle avatara’s van Vishnu komen zoals men zegt oorspronkelijk van het Witte Eiland. Volgens de Tibetaanse overlevering is het Witte Eiland de enige streek die ontkomt aan het algemene lot van andere dvipa’s en door vuur noch water kan worden vernietigd, want – het is het ‘eeuwige land’.
  26. Zie in afdeling 2, hfst. 25, over het zevental in de natuur, blz. 672ev.
  27. Vgl. Proclus, Commentaar op de Timaeus van Plato, 1:177.5-21.
  28. Vgl. F. Wilford, ‘An essay on the Sacred Isles in the West’, Asiatic Researches, deel 11, 1812, blz. 27-8.
  29. De oude geschiedenis van de joden, 5:2:3.
  30. De Mirville, Des esprits, 1863, deel 3, blz. 87.
  31. Zohar, 1:122.
  32. Zohar, 3:302.
  33. Noot vert.: De laatste drie alinea’s lijken geen verband te houden met het onderwerp, en zijn waarschijnlijk per vergissing hier terechtgekomen. Ze sluiten misschien het beste aan bij de tekst op blz. 424-5.

De geheime leer, 2:454-62
isbn 9789491433238, gebonden, 4de herziene druk 2019, bestel boek

© 2019 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag