De crisis van 1894 - 5

 

Jarenlang was de bijzondere positie van W.Q. Judge als theosofisch leider algemeen erkend. Het respect en vertrouwen dat de leden van de Society voor hem hadden, kwam sterk tot uiting toen de gelegenheid daartoe zich in 1892 voordeed. In het begin van dat jaar had kolonel Olcott aangekondigd dat hij wilde aftreden als president, en als reden gaf hij daarvoor op dat zijn gezondheid achteruitging. Hij liet weten dat hij de jaren die hem restten graag aan literair werk voor de theosofie wilde wijden.
   Toen de Amerikaanse Afdeling in april 1892 bijeenkwam voor haar jaarlijkse conventie, aanvaardden de leden met grote spijt het veronderstelde definitieve aftreden van Olcott. In die tijd moest een nieuwe president worden gekozen door elk van de afdelingen, die onafhankelijk van elkaar als een eenheid moesten stemmen. De Amerikaanse Afdeling was de eerste die haar stem uitbracht en ze koos unaniem W.Q. Judge tot president van de Theosophical Society. Samen met dit besluit werd echter eenstemmig een resolutie aangenomen, en krachtig door W.Q. Judge gesteund, dat Olcott de toestand opnieuw zou overwegen en zijn functie zou behouden. Daarnaast werd een resolutie aangenomen waarin erop werd aangedrongen dat de Europese Conventie, die later zou bijeenkomen, zich bij de Amerikanen zou aansluiten en Olcott zou verzoeken president te blijven. Omdat er toen slechts drie afdelingen binnen de Society bestonden, zou men zeker zijn van een meerderheid voor dit verzoek als de Europeanen het voorstel van de Amerikanen aannamen, ongeacht hoe de Indiase Afdeling zou stemmen. Judge telegrafeerde aan Olcott de hoofdinhoud van de resoluties en ontving onmiddellijk een antwoord waarin stond dat Olcott ‘alles zou doen wat juist en redelijk was’, maar moest wachten op verdere informatie die per post zou komen.
   Toen echter de Europese Afdeling in juli 1892, vele maanden na de aankondiging van Olcott, bijeenkwam, hadden de Europese leden begrepen dat zijn besluit om af te treden definitief was en ook zij kozen eenstemmig W.Q. Judge tot president. Maar volgens kolonel Olcott gebeurde dit omdat men de juiste betekenis van zijn woorden niet had begrepen, en het resultaat van deze uitzonderlijke zaak was dat hij zijn aftreden introk en in functie bleef met de mededeling dat zijn gezondheid sinds zijn eerste verklaring veel was verbeterd. De Indiase leden hoefden daarom niet te stemmen, maar het was duidelijk dat ook zij Judge zouden hebben gekozen als het aftreden van Olcott definitief was geweest. In de officiële aankondiging van zijn bereidheid om president te blijven, zei hij:

Ik verklaar dat William Q. Judge, vice-president, mijn wettige opvolger zal zijn en als zodanig in functie kan treden na afstand te hebben gedaan van elke andere functie in de Society die hij op het moment van mijn overlijden misschien bekleedt.    – Theos., XIII, Suppl. xci, sept. 1892

   De Society beschouwde William Q. Judge dus als een man die haar vertrouwen waardig was en als haar vertegenwoordiger in de wereld kon optreden; maar zijn hart ging niet uit naar titels of een vooraanstaande plaats voor zichzelf en hij wilde het presidentschap niet aanvaarden zolang Olcott in staat was de officiële verplichtingen na te komen. Hij had echter wel de moed het ambt op zich te nemen toen hij ervan overtuigd was dat het welzijn van de Society dat offer eiste. In zijn brief aan dr. Franz Hartmann in mei 1892, toen de kwestie van de presidentiële opvolging nog onbeslist was, zegt hij:

   Bedankt voor je brief met gelukwensen. Maar – ik ben nog geen president van de TS . . .
   Voor mijzelf zou ik dit ambt nooit begeren, omdat het erg lastig en ondankbaar is; maar HPB – in wie ik mijn vertrouwen nooit heb verloren – heeft mij gevraagd het op me te nemen als O. zou aftreden of sterven.    – Forum, IV, 132, jan. 1933

   Toch werd Judge er ongeveer twee jaar later van beschuldigd onwettige middelen te gebruiken ter bevrediging van zijn eerzuchtige verlangen om president te worden. Zijn optreden in verschillende situaties, zijn karakter en de kwaliteit van zijn geschriften tonen aan hoe belachelijk deze beschuldigingen zijn. Toen in 1892 de functie van president feitelijk binnen zijn bereik lag, gebruikte hij zijn krachtige invloed bij de Amerikaanse leden om Olcott ertoe te brengen zijn ontslagaanvraag in te trekken. Judge had even weinig persoonlijke ambitie als HPB. In een brief die Judge vanuit Parijs op 30 april 1884 aan Olcott schreef, toen hij HPB hielp met De Geheime Leer, komen enkele interessante opmerkingen voor waaruit haar houding en die van alle ware geestelijke leiders blijken. Hij zegt dat er een mogelijkheid bestaat

een schitterende medewerkster, zoal niet een opvolgster van HPB aan te trekken, iemand die in haar literaire werk beproefde wetenschappelijke methoden toepast, en die bovendien psychische vermogens bezit van de soort die HPB zo bijzonder maken.

   Hij denkt dat de meesters aan het verlangen van H.P. Blavatsky om ‘te verdwijnen’ zouden voldoen als de genoemde persoon (mw. L.C. Holloway) geschikt zou blijken en zegt, toen iemand die dame ophemelde, dat

   HPB achterover leunde en zei, ‘O mijn God, als ik in haar eens een opvolgster zou kunnen vinden, hoe graag zou ik er dan tussenuit knijpen!’    – Theos., LIII, 202, nov. 1931

   Mevrouw Holloway werd echter niet geschikt bevonden voor die positie, om redenen die in de Mahatma Brieven, blz. 394, 408-9, enz., zijn vermeld, en HPB moest nog zes jaar lijden vóór haar werd vergund ‘ertussenuit te knijpen’. Judge beschouwde zichzelf niet als een mogelijke kandidaat, maar de tijd kwam dat de omstandigheden duidelijk maakten dat hij het meest geschikt was voor het leiderschap.
   Hoewel Olcott in 1892 zijn verplichtingen als president niet opgaf, vond hij toch de tijd om te schrijven, en begon in The Theosophist zijn Old Diary Leaves te publiceren. Dat is een levendig, luchtig, half-autobiografisch verhaal, dat vooral opvalt door het beeld van H.P. Blavatsky dat hij geeft zoals hij haar zag, in het bijzonder gedurende de begintijd in New York toen hij en W.Q. Judge voortdurend met haar in contact stonden. Er kunnen enkele duidelijke fouten in worden aangewezen, hoofdzakelijk in de latere delen, mogelijk doordat zijn geheugen hem nu en dan in de steek liet of om andere redenen. Zijn beschrijving van de twee andere stichters van de TS, HPB en Judge, is niet overal even juist en soms geeft hij duidelijk blijk van vooringenomenheid, als hij het over gebeurtenissen heeft waarbij hij onder zware emotionele spanning stond. Het zou een ernstige fout zijn om te vertrouwen op zijn onverstandige opmerkingen over het geschil dat zich enkele jaren na het heengaan van H.P. Blavatsky voordeed, de zogenaamde Zaak Judge; en zijn houding tegenover de vastbesloten pogingen van zijn Leraar om de grondslag te leggen voor de toekomstige ‘School of the Mysteries’, is over het algemeen betreurenswaardig te noemen. Als succesvol zakenman gaf hij alles wat hij had aan het werk, maar hij miste het intuïtieve begrip van de esoterische en geestelijke achtergrond die dit werk uniek maken; toch zijn zijn eerlijkheid en goedhartigheid onmiskenbaar; hij gaf een veelbelovende carrière in de wereld op om de oproep van de meesters te volgen. Een vergelijking van zijn geschriften met die van W.Q. Judge laat zien waarom hij niet diep kon doordringen in de soms weinig verfijnde persoonlijkheid waarachter het mysterie ‘HPB’ schuilging. Toen hij zijn eerste reeks Old Diary Leaves in 1895 in boekvorm liet verschijnen, wees hij erop dat het bedoeld was ‘om het ontstaan van een Blavatsky-sekte te voorkomen’, een gedachte waarvan zij die het esoterische karakter van haar werk wilden bagatelliseren misbruik maakten. Deze mensen probeerden de aandacht van de leden te richten op bepaalde oosterse leringen en praktijken die afwijken van de occulte discipline.
   Al broedde er onrust, na het heengaan van HPB boekte de beweging meer dan twee jaar lang grote vooruitgang, voornamelijk in Amerika en Europa, en de hoop van haar vijanden dat de Society tegelijk met haar stichter zou verdwijnen, bleek ijdel. In het jaar 1893 deed de gelegenheid zich voor deel te nemen aan het Parlement van Religies, dat tijdens de Wereldtentoonstelling in Chicago werd gehouden. Uit de gelederen van de Theosophical Society werden vooraanstaande vertegenwoordigers van oosterse religies gekozen, die door hun verschillende geaardheid een goed beeld gaven van het brede en veelomvattende karakter van de beweging. Hewavitarna Dharmapāla, de vermaarde leraar van het boeddhisme in Azië, dat hij nieuw leven inblies, kwam uit Ceylon over; en prof. G.N. Chakravarti, die al eerder is genoemd in verband met het niet verdedigen van HPB tijdens de Coulomb-crisis, was de vertegenwoordiger van het brahmanisme en bracht geloofsbrieven mee van drie brahmaanse sabhā’s. W.Q. Judge organiseerde de theosofische bijeenkomsten en was een van de belangrijkste sprekers voor de theosofie. Hij trok grote aandacht door zijn heldere en logische uiteenzetting van de hoofdbeginselen. Annie Besant wekte geestdrift door haar schitterende welsprekendheid. De drie dagen durende zittingen werden door zulke grote aantallen toehoorders bijgewoond, dat er extra bijeenkomsten moesten worden belegd. Dit succes gaf de beweging in Amerika een sterke impuls. Het officiële verslag van de theosofische activiteiten vormt alleen al een boek van 195 bladzijden.
   Annie Besant was sterk onder de indruk geraakt van de persoonlijkheid van G.N. Chakravarti, de brahmaanse vertegenwoordiger, en jarenlang werden haar opvattingen gekleurd door zijn standpunt. Zijn toenemend overwicht op haar denken baarde W.Q. Judge grote zorg, want hij besefte dat dit niet in overeenstemming was met de sterke afkeuring van H.P. Blavatsky voor de methoden van de ‘religies van pracht en praal’ zoals zij ze noemde. Zijn ongerustheid werd nog groter toen mw. Besant na haar terugkeer in Engeland met het gezelschap waarin zich ook Chakravarti bevond, voorbereidingen trof voor een lange lezingentournee in India en hij waarschuwde haar dat het geen gunstig moment was om te gaan. Voor haar vertrek bracht ze korte tijd in Londen door waarin ze de brahmaan vrij vaak ontmoette, die naar India vertrok kort voordat zij en gravin Wachtmeister hun reis naar het Oosten begonnen. Dr. Archibald Keightley, een zeer betrouwbare onderzoeker van de theosofie onder HPB, werpt een helder licht op deze kritieke tijd in de geschiedenis van de TS. De volgende passage komt voor in een lang protest dat hij opstelde ter verdediging van Judge tijdens de crisis van 1895. Na voorbeelden te hebben gegeven van Chakravarti’s vermogen personen of groepen in zijn ban te brengen, schreef hij:

   Ik woonde in het Hoofdkwartier [Londen] tijdens het bezoek van Chakravarti, en ik weet door mw. Besant, door hem en door persoonlijke waarneming, dat hij mw. Besant heel vaak magnetiseerde. Hij zei dat hij dat deed om ‘haar lichamen in harmonie te brengen voor toekomstig werk.’ Als arts en onderzoeker van het occultisme lijkt het me onverstandig dat een vrouw die het kritieke stadium van de middelbare leeftijd heeft bereikt, die vegetariër is en een ascetisch leven leidt, gemagnetiseerd wordt door een man die vlees eet, een wereldse natuur heeft en een grote eetlust bezit en tot een ander gekleurd ras behoort. Het magnetisme van laatstgenoemde zal ongetwijfeld dat van eerstgenoemde overheersen, hoe goed de bedoelingen van beide personen ook mogen zijn. Ik zag al gauw de mentale uitwerking ervan in de algehele verandering van opvattingen van mw. Besant, ook over andere zaken dan die betreffende HPB en Judge.    – The Path, X, 99-100, juni 1895

   Slechts enkele maanden voordat mw. Besant in augustus 1893 naar het Parlement van Religies in Chicago ging, met een gezelschap waarvan G.N. Chakravarti en H. Dharmapāla deel uitmaakten, legde ze in een redactioneel artikel in Lucifer een plechtige verklaring af over Judge:

Ik wil hier getuigenis afleggen van het prachtige werk dat de vice-president van onze Society, de Algemeen Secretaris van de afdeling, William Q. Judge, in Amerika doet. HPB heeft goed geweten wat ze deed, toen ze die sterke, rustige man uitkoos om haar tweede zelf in Amerika te zijn, om alle werkers daar te inspireren met de geest van zijn krachtige toewijding en onoverwinnelijke moed. In hem vinden we het zeldzame samengaan van de zakelijke kwaliteiten van de bekwame organisator en het mystieke inzicht van de occultist – een combinatie die, zo denk ik vaak, tamelijk pijnlijk moet zijn voor hem die ze bezit, door de schok van de twee stromen die het fysieke leven in beroering brengen; maar onschatbaar nuttig voor de beweging. . . . hij is er het leven en het hart van, in het gebied waar de werkelijke bronnen van haar energie verborgen liggen. . . . het onwankelbare vertrouwen van onze broeder in de meesters en in hun zorg voor de beweging is een voortdurende aanmoediging en inspiratie voor allen die met hem samenwerken.    – Lucifer, XII, 89-90, april 1893

   Na enkele maanden begon haar houding te veranderen, en binnen twee jaar eiste ze dat W.Q. Judge op grond van een twijfelachtig karakter uit de Society zou worden gezet.
   Met betrekking tot Subba Row en andere voortreffelijke theosofen die HPB’s occulte contact met de meesters erkenden, is al aangetoond dat hun trotse brahmaanse afkeer van het vrijgeven van één atoom van hun bewaakte geheime kennis aan ‘kastelozen’ bijna onoverkomelijk was. Subba Row stemde slechts met de grootste terughoudendheid erin toe om aan Hume en Sinnett enkele heel elementaire filosofische punten uiteen te zetten, hoewel zijn meester hem dit had gevraagd. HPB schrijft zelf dat haar voor De Geheime Leer veel was gegeven waarvan ze nooit had gedacht dat het over de drempel van de mysteriescholen zou mogen komen. Hoe groot moet dan niet de verrassing en verontrusting van sommige streng orthodoxe tempelbrahmanen zijn geweest. Het zou eigenlijk vreemd zijn geweest als enkelen van hen niet hadden geprobeerd de Theosophical Society tegen te houden of zich meester te maken van haar leringen en er een andere richting aan te geven, als zij ze niet geheel en al konden onderdrukken.
   Onder de hier beschreven omstandigheden wekt het geen verbazing dat er na het geweldige openbare succes in Chicago een zwak gerommel hoorbaar was, voorafgaande aan de ernstigste poging sinds de Coulomb-aanval om de Society te verzwakken, zo niet te vernietigen. Het is nu duidelijk dat de uiterlijke tekenen van wrijving slechts het gevolg waren van de botsing tussen innerlijke, zeer sterke krachten, waarvan de leden in het algemeen weinig of niets wisten. Zelfs enkelen van de meest vooraanstaande leden, Olcott niet uitgezonderd, wisten niet waar het werkelijk om ging en welke invloeden er aan het werk waren.
   Toen Olcott verbitterd schreef over het gevaar dat er ‘een Blavatsky-sekte’ zou ontstaan, was dat een teken dat hij haar ware positie als boodschapper van de meesters en ook haar occulte autoriteit uit het oog had verloren. Kennelijk bestond er gevaar dat haar werk met subtiele middelen werd ondermijnd. Kolonel Olcott zelf uitte tegen niet met name genoemde personen vage beschuldigingen van ‘dogmatisme’ en ‘verering’ van H.P. Blavatsky, zoals blijkt uit zijn Voorwoord in de Old Diary Leaves, dat in brede kring werd gelezen. Het volgende korte fragment, gekozen uit veel meer dat van dezelfde betreurenswaardige aard is, laat zien in wat voor toestand van ernstige verwarring Olcott verkeerde:

   De voornaamste beweegreden om deze essays te schrijven, was het verlangen de strijd aan te binden met de groeiende neiging binnen de Society om Madame Blavatsky te verafgoden en aan haar gewone literaire producten een quasi-geïnspireerd karakter toe te kennen. Aan haar overduidelijke fouten werd blindelings voorbijgegaan, en tussen haar daden en een gewettigde kritiek werd een onwerkelijk scherm van voorgewend gezag opgetrokken.    – ODL, 1:v

   Op de Amerikaanse Conventie in 1892, toen het aftreden van de president werd besproken, diende W.Q. Judge een resolutie in waarin het juiste standpunt van de TS ten opzichte van ‘gezag’ duidelijk werd vastgesteld – een standpunt dat nog steeds van kracht is en dat zal blijven zolang de Society zich houdt aan het door H.P. Blavatsky geliefde ‘oorspronkelijke programma’. Die resolutie luidt aldus:

   Overwegende dat herhaaldelijk door hen die onbekend zijn met de feiten en met de literatuur van de Society wordt beweerd dat de TS of haar leiders proberen een bepaald geloof of een bepaalde uitleg aan haar leden op te dringen, of haar filosofische stellingen in een geloofsleer vast te leggen, wordt

   Vastgesteld dat de TS als zodanig geen geloofsbelijdenis heeft, geen geformuleerde geloofsstellingen die aan iemand binnen of buiten haar gelederen kunnen of moeten worden opgelegd; dat geen enkele leer orthodox kan worden verklaard, en dat er geen theosofisch pausdom kan bestaan, zonder de basis van de ethiek en de fundamentele waarheden waarop het geheel van de theosofische leringen berust, teniet te doen; en om deze resolutie te steunen kan worden verwezen naar de hele literatuur van de Society, en naar de vaak herhaalde, alom verspreide verklaringen van HPB, kol. Olcott, Judge, en alle andere vooraanstaande schrijvers en sprekers over dit onderwerp sinds het stichten van de Theosophical Society.
         – Report of 6th Convention, American Section, april 1892, 23-4

   Er zijn veel dwaze misvattingen ontstaan over het onderwerp ‘pausdom’ in de Theosophical Society. Pausdom is niet synoniem met leiderschap. In de juiste betekenis gebruikt, zoals Judge hierboven doet, geeft het uitdrukking aan een tirannie over gedachten of meningen, het domineren van een persoon, of van een kerkvergadering die beweert met goddelijk gezag te spreken over zaken van geloof en ethiek en gehoorzaamheid aan dergelijke dogma’s eist op straffe van uitstoting of nog erger. Zo’n mentale tirannie is in strijd met de eerste grondbeginselen van de theosofie. Maar leiderschap is iets heel anders. HPB heeft er nooit over gepeinsd een censuur of dictatorschap in te stellen over het denken van haar volgelingen, maar toen de belangen van haar werk op het spel stonden, nam ze terecht de leiding over van de Britse en Europese afdelingen, zoals al is beschreven. Ze dreigde zelfs uit de Society te stappen en een nieuwe te beginnen! Na haar tijd zijn er wijzigingen in de constitutie van de TS aangebracht, maar het oorspronkelijke grondbeginsel van vrijheid van denken en van meningsuiting is onveranderd gebleven.
   In 1893 begonnen er in bepaalde theosofische tijdschriften controversiële artikelen te verschijnen, en het werd al snel duidelijk dat er gevaar voor ernstige meningsverschillen bestond. Het is in deze beknopte schets niet mogelijk op alle verwikkelingen in te gaan die tot het uiteenvallen van de Society hebben geleid, maar op een eerdere bladzijde is al gezinspeeld op een van de belangrijkste ontbindende invloeden.
   Wanneer in de toekomst allen die aan de strijd hebben deelgenomen zullen zijn heengegaan, kan de theosofische geschiedschrijver zich misschien geroepen voelen een volledig verslag van de zogenaamde Zaak Judge te publiceren. Er bestaat heel wat bewijsmateriaal waarvan een deel nog niet is gepubliceerd, maar serieuze onderzoekers zullen zeker de voorkeur eraan geven dat die ‘oude, ongelukkige dingen uit het verleden’ hier maar heel in het kort worden behandeld, want het grote belang van de bijdrage van W.Q. Judge aan het succes van de theosofische beweging wordt nu door alle theosofen die kennis van zaken hebben erkend.
   Olcott schreef op 7 februari 1894 aan Judge dat er beschuldigingen waren verspreid over zijn ‘beweerde misbruik’ van ‘de namen en het handschrift van de mahātma’s’, en vroeg hem of hij, gezien deze beschuldigingen, onmiddellijk van al zijn functies in de Society afstand wilde doen en het aan de president zou overlaten om ‘slechts een algemene openbare verklaring’ af te leggen, of dat hij zich wilde verdedigen voor een Onderzoekscommissie. Judge zal ongetwijfeld verbaasd zijn geweest over de implicatie dat hij geen verweer zou hebben, want op 10 maart 1894 telegrafeerde hij als antwoord: ‘Beschuldiging volstrekt vals. Je kunt de stappen doen die je gepast acht; ga in juli naar Londen.’
   De president zond op 20 maart 1894 een kopie van ‘bepaalde beschuldigingen’ aan Judge en zei dat hij ‘het recht had volledig van de gelegenheid gebruik te maken de tegen jou ingebrachte beschuldigingen te weerleggen.’ (cursivering van de schrijver). Onpartijdige waarnemers hebben opgemerkt dat volgens de Amerikaanse en Engelse wetgeving niet wordt verwacht dat de beschuldigde zijn schuld weerlegt, maar dat de aanklager eerst aantoont dat er voldoende aanwijzingen voor een zaak tegen hem bestaan, die daarna als dat mogelijk is moet worden bewezen. Olcott was een goede rechtskundige, maar hij stelt zich in zijn benadering van deze zaak wel bloot aan kritiek.
   De achtste jaarlijkse Amerikaanse Conventie van april 1894 in San Francisco, waar eenenzestig actieve loges waren vertegenwoordigd, sprak eenstemmig haar vertrouwen uit in de onkreukbaarheid en goede trouw van W.Q. Judge; en verklaarde dat de werkwijze van de president ongepast was en tegen de constitutie indruiste, omdat het de neutraliteit van de Society in geloofszaken aantastte. Maar deze verklaring werd door de president niet aanvaard en hij zette door. De benoeming van de Onderzoekscommissie vond plaats en deze vergaderde op 10 juli 1894 in Londen. W.Q. Judge was aanwezig en, zoals kolonel Olcott het uitdrukte, ‘gereed om de beschuldigingen te laten onderzoeken en op hun waarde te doen beoordelen door een bevoegd tribunaal.’ Maar het tribunaal moet wel bevoegd zijn.
   De door Annie Besant tegen Judge ingebrachte beschuldigingen – sterk overdreven door de vijanden van de beweging en door op sensatie beluste journalisten, hadden, zoals zij zei, betrekking op heel moeilijke vraagstukken in het occultisme, waarover zelfs maar heel weinig theosofen in staat zijn een oordeel te vellen; maar het zou niet eerlijk zijn te veronderstellen dat W.Q.J. zich aan een rechtmatig onderzoek van de zaak wilde of probeerde te onttrekken. Hij beweerde op elk punt volledig te kunnen antwoorden en zei:

er zal door mij nooit enig bezwaar worden gemaakt tegen een behoorlijk onderzoek door een groep personen die genoeg van occultisme en van theosofie afweten om dit soort zaken oordeelkundig te onderzoeken.    – Report of 8th Convention, American Section, april 1894, 41

   Hij maakte wel krachtig bezwaar tegen een ‘berechting door de pers’, die zo vaak tot een verkeerd oordeel leidt. In de loop van zijn toespraak tot de conventie verklaarde hij ook dat onder de omstandigheden:

De vorm die de hele zaak heeft aangenomen, mij nu dwingt te zeggen . . . dat ik niet alleen rechtstreekse mededelingen van de meesters heb ontvangen tijdens het leven van H.P. Blavatsky en daarna, maar dat ik die bij bepaalde gelegenheden heb herhaald tegen bepaalde personen om voor hen als richtlijn te dienen; en ook dat voorstellen uit dezelfde bronnen tot richtlijn voor mijn eigen werk hebben gediend, hoewel ik dat feit niet heb vermeld.    – Op. cit., 42

   Toen de Onderzoekscommissie de toestand nader beschouwde, bevond zij dat, omdat de beschuldigingen onlosmakelijk waren verbonden met het geloof in het bestaan van de mahātma’s, het niet mogelijk was ze officieel te onderzoeken op grond van de volstrekte neutraliteit van de Society, zoals die in haar Constitutie is vermeld. De Constitutie is op dat punt neutraal, zoals ze op alle punten neutraal is, behalve op dat van het geloof in universele broederschap. De Amerikaanse Conventie had daar in april reeds op gewezen, en de Onderzoekscommissie onderschreef dat ten volle. Bij een poging om deze moeilijkheid te omzeilen, werd voorgesteld een informele Ere-jury zonder rechtsbevoegdheid in te stellen, maar dit plan werd door iedereen onbevredigend geacht en al snel losgelaten. Tenslotte stelden mw. Besant en Judge twee Verklaringen op voor de toen in zitting zijnde Europese Conventie. Deze leken de moeilijkheden uit de weg te ruimen en de leden beschouwden de zaak in het algemeen als tot ieders tevredenheid geregeld. Het dieper liggende probleem – de verborgen, maar zeer wezenlijke rivaliteit tussen degenen die de voorkeur gaven aan de leringen en methoden van spirituele discipline van H.P. Blavatsky, en zij die paden wilden volgen in de richting van de psycho-intellectuele en misschien hathayoga-praktijken van het oosten, die al zijn genoemd in verband met de neigingen die Sinnett in het begin toonde – werd echter niet openlijk besproken, want dit is geen zaak voor een onderzoekscommissie maar betreft een persoonlijke voorkeur.
   We moeten goed begrijpen dat Annie Besant in haar Verklaring aan de Conventie vertelde dat de beschuldigingen vreselijk waren overdreven door niet met name genoemde personen en dat zij W.Q. Judge geenszins beschuldigde

van vervalsing in de gewone betekenis van het woord, maar van het geven van een misleidende materiële vorm aan boodschappen die op verschillende manieren langs paranormale weg van de meester waren ontvangen, zonder de ontvangers van dit feit op de hoogte te stellen.
     – Lucifer, XIV, 459-60, aug. 1894

   Hoe onbeduidend deze beschuldiging ook was, omdat ze slechts een zaak van occulte techniek betreft, is het toch de moeite waard een paar zinnen van mahatma KH te citeren:

   Een van onze andere gebruiken is dat wij, wanneer we met de buitenwereld corresponderen, een chela met het bezorgen van de brief of een ander bericht belasten; en tenzij het absoluut nodig is – er in het geheel niet meer aan denken. Heel vaak worden onze brieven – tenzij ze heel belangrijk of geheim zijn – door onze chela’s in ons eigen handschrift geschreven.     – Mahatma Brieven, blz. 327

   Toen u kennis nam van M’s mening over u [Sinnett], zoals die tot uitdrukking kwam in enkele van zijn brieven – (u moet er niet al te zeker van zijn dat ze, omdat ze in zijn handschrift zijn, ook door hem zijn geschreven, al is natuurlijk ieder woord door hem goedgekeurd . . .)    – Op. cit., blz. 256

   H.P. Blavatsky en anderen hebben soortgelijke verklaringen gegeven van de materiële vorm waarin chela’s de instructies van de adepten weergaven. Het is duidelijk dat W.Q. Judge een werkwijze volgde die de meesters ten volle onderschrijven, zelfs al schreef hij enkele telepathische boodschappen over die hij bij bepaalde gelegenheden ontving.
   De Mahatma Brieven aan A.P. Sinnett, waarin bovenstaande leerzame citaten voorkomen, waren in 1894 nog niet gepubliceerd, hoewel Sinnett die brieven ongeveer tien jaar daarvoor had ontvangen. Sinnett nam geen deel aan de verdediging van Judge, voor wie hij weinig of geen sympathie voelde, wat wel te verwachten was, gezien de achtergrond van Sinnett en zijn afstandelijkheid tegenover HPB in de laatste jaren van haar leven. Als het getuigenis van de meester over communicatiemethoden door middel van chela’s aan de Onderzoekscommissie was voorgelegd, dan zou de beschuldiging van ‘het geven van een misleidende materiële vorm aan boodschappen die langs paranormale weg van een meester waren ontvangen’ geen enkel gewicht in de schaal hebben gelegd.
   Met een uiterlijke schijn van harmonie en na te hebben besloten eendrachtig voor theosofie te werken, werd de Europese Conventie gesloten.
   Deze gunstige toestand duurde helaas niet lang. Sterk verdraaide verslagen en minderwaardige artikelen over de recente moeilijkheden verschenen in op sensatie beluste kranten, geschreven door vijanden van de theosofie, die zich baseerden op informatie in de vorm van documenten, ontvangen van een geschorst ES-lid, dat zei dat hij het ‘onduldbaar’ vond dat men hem in de situatie had gelaten waarbij ‘beschuldigingen werden geuit zonder ze te bewijzen’. Opnieuw ontstonden er partijen binnen de Society. Mw. Besant legde nog sterkere nadruk op haar beschuldigingen en de verdedigers van Judge steunden hem krachtig. Al snel werd duidelijk dat er geen bevredigende overeenstemming tussen de strijdende partijen kon worden bereikt. De enige manier om uit deze moeilijke situatie te komen, was op zijn minst een tijdelijke scheiding. Het uiteindelijke gevolg was het besluit van de Amerikaanse Afdeling, de grootste van de afdelingen, voortaan te werken als ‘The Theosophical Society in America’, met W.Q. Judge als president en geheel onafhankelijk. Dit vond grote bijval op de Conventie van 28-9 april 1895 in Boston en werd aangenomen met een meerderheid van 191 tegen 10 stemmen.
   Een groot aantal Engelse loges volgde onmiddellijk dezelfde gedragslijn en vormde ‘The Theosophical Society in England’, onder hetzelfde leiderschap. Veel loges en afzonderlijke leden op het vasteland van Europa en sommige van de Australiërs maakten zich tenslotte los van het gezag van Adyar en sloten zich aan bij de nieuwe organisaties die W.Q. Judge steunden. De algemene gevoelens van de afgevaardigden kwamen in de volgende woorden tot uitdrukking:

   De Eenheid van de Theosofische Beweging is niet afhankelijk van organisatorische eenheid, maar van overeenkomst in werk en streven; en daarmee zullen wij ‘DE SCHAKEL ONVERBROKEN HOUDEN’.
        – Report of 9th Convention, American Section, april 1895, blz. 24

 


H.P. Blavatsky en de Theosofische Beweging, blz. 340-56

© 2001 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag