Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

‘De uwe tot in de dood en daarna, HPB’

[‘Yours till death and after, H.P.B.’, Lucifer, juni 1891, blz. 290-2]

Dat was de manier waarop onze geliefde leraar en vriend altijd haar brieven aan mij besloot. En nu, terwijl we allen onze herinnering aan die vriend en leraar die is heengegaan aan het papier toevertrouwen, voel ik steeds heel nabij en sterk de magie van die onweerstaanbare macht, als een krachtig stromende rivier, die zij die haar altijd geheel vertrouwden leerden kennen. Het is werkelijk een gunstig karma dat me al die jaren sinds ik haar in 1875 voor het eerst ontmoette, trouw deed blijven aan de vriend die, vermomd in het uiterlijke sterfelijke gewaad dat bekend is als H.P. Blavatsky, me altijd trouw is geweest, altijd vriendelijk was, altijd de leraar en de gids.

HPB foto

Foto door HPB gestuurd aan prof. Hiram Corson (rond 1875)

In dit leven ontmoette ik HPB voor het eerst in 1874 in de stad New York. Op haar verzoek, overgebracht door kolonel H.S. Olcott, bezocht ik haar in haar kamers in Irving Place, waar ze, zoals ook later in haar stormachtige carrière, door nieuwsgierigen, intellectuelen, bohémiens, armen en rijken werd omringd. Het waren haar ogen die me aantrokken, de ogen van iemand die ik in lang vervlogen levens moet hebben gekend. Ze keek me aan in dat eerste uur met een blik van herkenning en daarna is die blik nooit meer veranderd. Ik kwam niet bij haar om vragen te stellen over filosofie, niet als iemand die tastend in het duister naar licht zoekt dat door denkwijzen en fantastische theorieën was verduisterd, maar als iemand die vele perioden langs de paden van het leven heeft rondgedwaald, op zoek naar die vrienden die konden tonen waar de plannen voor het werk verborgen waren. En ze gaf gehoor aan het beroep dat op haar werd gedaan en onthulde de plannen opnieuw, en zonder een woord ter verklaring te spreken wees ze eenvoudig erop en zette het werk voort. Het was alsof we pas de vorige avond waren uiteengegaan en er nog een klein deel was blijven liggen van een taak die we met één gemeenschappelijk doel op ons hadden genomen; het was leraar en leerling, oudere en jongere broeder, beiden toegewijd aan dat ene doel, maar zij met de kracht en de kennis die alleen helden en wijzen toebehoren. Omdat we vanaf het eerste ogenblik vrienden waren, voelde ik me veilig. Ik weet dat anderen met argwaan hebben gekeken naar een verschijning die ze niet konden doorgronden, en al is het waar dat ze veel bewijzen aandroegen die, als men zich eraan vastklemt, wijzen en goden zouden veroordelen, toch is het alleen blindheid die hen belette de blik van de leeuw, het diamanten hart van HPB, te zien.

Alle beschikbare ruimte in dit tijdschrift zou niet voldoende zijn om het mij mogelijk te maken de verschijnselen te beschrijven die ze in al deze jaren voor mij teweegbracht, en ik zou ze ook niet willen opschrijven. Zoals ze zo vaak heeft gezegd, bewijzen ze niets, maar leiden ze slechts ertoe dat sommige zielen gaan twijfelen en andere gaan wanhopen. Bovendien geloof ik niet dat ze alleen voor mij werden gedaan, maar dat ze in die begintijd in het hele land de krachtlijnen uitzette, en ik had het geluk in het centrum van energie te staan en het krachtenspel in zichtbare verschijnselen waar te nemen. Sommige al te bezorgde vrienden hebben als verklaring naar voren gebracht dat die eerste verschijnselen op beoordelingsfouten berustten en dat in latere jaren werd geprobeerd dit recht te zetten door hun terrein te begrenzen en hun aantal te beperken. Maar totdat iemand aan de hand van HPB’s geschriften kan aantonen dat ze met die opvatting instemt, houd ik me aan haar eigen verklaringen die ze bij voorbaat gaf en nooit wijzigde. Ik heb die hierboven vermeld. Voor velen is het gemakkelijker haar een beoordelingsfout ten laste te leggen en zich daarachter te verschuilen dan de vreemde en machtige wetten te begrijpen die dit soort zaken beheersen.

Te midden van alle beroering in haar leven – boven het geroezemoes van hen die haar van bedrog en fraude beschuldigden, en anderen die haar verdedigden, terwijl men maand in maand uit, jaar in jaar uit, mannen en vrouwen zag toetreden tot de theosofische beweging, om die ook weer snel te verlaten met boze woorden aan het adres van HPB – blijft één feit overeind dat wij allemaal zouden kunnen navolgen: de volledige toewijding aan haar meester. ‘Hij was het’, schrijft ze, ‘die me zei me hieraan te wijden, en ik zal nooit ongehoorzaam zijn en me er nooit van afkeren.’

In 1888 schreef ze aan mij persoonlijk:

Welnu, mijn enige vriend, je zou beter moeten weten. Kijk naar mijn leven en probeer het te doorzien – tenminste de uiterlijke loop ervan, want de rest is verborgen. Ik sta onder de vloek altijd te moeten schrijven, zoals de wandelende jood onder de vloek stond altijd verder te moeten trekken en nooit een ogenblik stil te kunnen staan om te rusten. Drie normale gezonde mensen zouden nauwelijks kunnen doen wat ik moet doen. Ik leef een kunstmatig leven; ik ben een automaat die op volle kracht draait totdat het vermogen om stoom op te wekken is uitgeput, en dan – vaarwel! *** Gisternacht kreeg ik een panoramisch overzicht van de Theosophical Societies. Ik zag een paar serieuze betrouwbare theosofen verwikkeld in een doodsstrijd met de wereld in het algemeen, met andere zogenaamde maar ambitieuze theosofen. Eerstgenoemden zijn groter in aantal dan je misschien denkt, en ze hadden de overhand, zoals jij in Amerika de overhand zult hebben, als je maar trouw blijft aan de doelstellingen van de meester en aan jezelf. En vannacht zag ik ∴ en ik voel me nu sterk – voor wat ik lichamelijk waard ben – en gereed om voor de theosofie en voor de weinige echte theosofen tot mijn laatste snik te vechten. De verdedigende krachten moeten – schaars als ze zijn – verstandig over de hele wereld worden verdeeld, naar alle plaatsen waar theosofie worstelt met de machten van de duisternis.

Zo was ze altijd – toegewijd aan de theosofie en de Society die in het leven werd geroepen om een programma uit te voeren dat de hele wereld zou omvatten. Bereid om in dienst van de goede zaak verwachtingen, geld, reputatie en het leven zelf op te offeren, mits dit de Society zou behoeden voor alle kwaad, groot of klein. En terwijl ze op die manier met lichaam, hart en ziel verbonden was aan deze entiteit, Theosophical Society genaamd, vastbesloten haar te beschermen wat er ook gebeurt, in feite tegen elke schade, haalde ze zich vaak de wrok op de hals van velen die haar vrienden werden maar die zich niet altijd veel om de jonge organisatie bekommerden, zoals zij gezworen had te doen. En als ze handelden alsof ze gekant waren tegen de Society, kwam haar onmiddellijke verzet hen voor als het herroepen van haar uitingen van vriendschap. Daardoor had ze maar weinig vrienden, want het vereiste een scherp inzicht, niet gekleurd door persoonlijke gevoelens, om zelfs maar een klein deel van de werkelijke H.P. Blavatsky te zien.

Maar was haar doel alleen om een Society te vormen waarvan de kracht zou liggen in aantallen? Zeker niet. Ze stond onder leiding van hen die achter de schermen werken en wisten dat de Theosophical Society de kern was, en moest zijn, van waaruit hulp zou uitgaan naar alle mensen van die tijd, zonder dank en zonder erkenning. In Londen vroeg ik haar eens hoe groot de kans was om mensen tot de Society aan te trekken, gezien de grote onevenredigheid tussen het aantal leden en de miljoenen in Europa en Amerika die er niets over wisten of er niets om gaven. Ze leunde achterover in de stoel waarin ze aan haar schrijftafel zat en zei:

Als je terugdenkt aan die dagen van 1875 en erna, waarin je geen mensen kon vinden die in je denkbeelden waren geïnteresseerd, en als je nu kijkt naar de wijdverbreide invloed van theosofische ideeën – hoe ze ook worden bestempeld – is het niet zo slecht. We werken niet alleen opdat de mensen zich theosofen zullen noemen, maar opdat de leringen die we koesteren de hele geest van deze eeuw zullen beïnvloeden en doordringen. Dat kan alleen worden verwezenlijkt door een kleine groep serieuze werkers, die niet werken voor menselijke beloning, voor wereldlijke erkenning, maar die, gedragen en gesteund door het geloof in die universele broederschap waarvan onze meesters deel uitmaken, onverstoorbaar en trouw werken aan het begrijpen en ter overweging voorleggen van de leringen over leven en plicht die uit onheuglijke tijden tot ons zijn gekomen. Verlies de moed niet zolang enkele toegewijden willen werken om de kern in stand te houden. Je kreeg niet de opdracht een universele broederschap tot stand te brengen en te verwezenlijken, maar om een kern ervan te vormen; want pas wanneer er een kern is gevormd kan de groei beginnen, die in de toekomst, hoe ver weg ook, zal leiden tot de vorming van die organisatie die ons voor ogen staat.

HPB had het hart van een leeuw, en op het werk dat voor haar was uitgestippeld had ze de greep van een leeuw; laten wij, haar vrienden, collega’s en leerlingen volharden om de plannen uit te voeren die op de werktafel zijn neergelegd, omdat we ons haar toewijding herinneren en beseffen dat achter haar werk die oudere broeders stonden, en nog staan, die ondanks het geroezemoes en geraas van onze strijd, altijd het doel zien en de strijdkrachten opstellen voor de verlossing van ‘die grote wees – de mensheid’.

William Q. Judge


Theosofische inzichten, blz. 477-81

© 2023 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag