Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

Omhulsels van de ziel

[‘The sheaths of the soul’, Lucifer, juni 1892, blz. 323-6]

In mijn recente artikel ‘Mesmerisme’ waren we tot de conclusie gekomen dat de innerlijke, sterfelijke mens verschillende omhulsels bezit door middel waarvan hij in contact staat met de natuur, haar verborgen werking voelt en op zijn beurt zijn eigen vermogens en krachten tot uitdrukking kan brengen. Deze leer is zo oud als elke nu nog bestaande esoterische school en veel ouder dan de hedendaagse wetenschappelijke instellingen. Een goed begrip ervan is absoluut noodzakelijk als we het werkelijke mesmerisme goed willen leren kennen.

In plaats van de mens te beschouwen als het wezen dat we zien, moeten we hem beschouwen als een heel ander wezen dat op een geheel eigen manier functioneert en waarneemt en genoodzaakt is elke van buiten komende indruk, en ook de indrukken die van binnenuit opwellen, van de ene taal in de andere om te zetten, en bijvoorbeeld beelden weer te geven in woorden, tekens en daden, of omgekeerd. Deze bewering is enigszins vaag, dat geef ik toe, maar toch is ze juist. Deze vaagheid ontstaat door de moeilijkheid dat we een taal moeten gebruiken die zich nog maar zelden met zulke onderwerpen heeft beziggehouden en die zich in een volkomen materialistische beschaving heeft ontwikkeld. De mens is een ziel en is als zodanig omringd door stoffelijke zaken. Deze ziel is niet alleen voor zichzelf op weg om zich te verheffen, maar moet tegelijkertijd de zogenaamde grove stof waarin ze moet leven met zich omhoogvoeren, deze verfijnen, zuiveren en vervolmaken. Want hoewel we de substantie in haar minder fijne toestanden ‘stof’ noemen, is deze toch samengesteld uit levende entiteiten die de mogelijkheid in zich dragen om in een zeer verre toekomst zielen te worden. Omdat de ziel zelf een leven is dat uit kleinere levens is samengesteld, is ze genoodzaakt om, als oudere zuster, lang genoeg in de boeien van de stof te verblijven om deze de nodige stuwkracht te geven op weg naar vervolmaking.

Gedurende de vele eeuwen die sinds het begin van de evolutie van dit zonnestelsel zijn verlopen, heeft de ziel voor haar eigen gebruik verschillende omhulsels ontwikkeld, variërend van heel fijne, verwant aan haar eigen essentiële wezen, tot die welke verder van haar afstaan, en ten slotte het uiterlijke fysieke omhulsel, het meest bedrieglijke van alle, hoewel het er aan de buitenkant heel echt uitziet. De ziel heeft deze omhulsels nodig om kennis te verwerven of te handelen. Op zichzelf kan ze de natuur namelijk helemaal niet begrijpen, maar zet onmiddellijk alle gewaarwordingen en denkbeelden om door middel van verschillende omhulsels, tot ze hier beneden het lichaam heeft bereikt en er zo leiding aan heeft gegeven, of zelf in haar eigen hogere sfeer ervaring heeft opgedaan. Ik bedoel hiermee dat alles waartoe de ziel de aanzet geeft door de verschillende omhulsels moet gaan, die elk als het ware verslag uitbrengt aan het volgende lagergelegen omhulsel; en op soortgelijke manier brengen ze van onderaf verslag uit naar boven in het geval van de gewaarwordingen van natuurverschijnselen en indrukken aan de buitenkant. In het begin van de evolutie nam dit proces voor elke stap een aanzienlijke hoeveelheid zonnetijd in beslag, maar in het huidige stadium van ontwikkeling vergt dit maar een uiterst korte tijd zodat we het in alle gevallen van normale en evenwichtige mensen met recht ogenblikkelijk kunnen noemen. Er zijn natuurlijk gevallen waar meer tijd nodig is als gevolg van de tragere werking van een van de omhulsels.

De ziel heeft zeven duidelijk omschreven omhulsels, maar doordat elk ervan weer verder onderverdeeld is, lijkt het aantal veel groter. Ruwweg heeft elk ervan zeven onderafdelingen; en elk van de onderafdelingen van een omhulsel bezit de gemeenschappelijke eigenschappen van hun groep. We kunnen daarom zeggen dat er 49 omhulsels zijn die in groepen kunnen worden ingedeeld.

Het fysieke lichaam kunnen we als één omhulsel beschouwen, met onderafdelingen zoals huid, bloed, zenuwen, spieren, beenderen, slijmvliezen, enz.

Het astrale lichaam is een tweede, maar het is voor de huidige mens niet zo gemakkelijk herkenbaar. Dit heeft ook zijn onderafdelingen die gedeeltelijk met die van het fysieke lichaam overeenkomen. Maar omdat het één trede hoger staat dan laatstgenoemde omvat het in één van zijn onderafdelingen verschillende onderafdelingen van het fysieke lichaam. Zo vallen bijvoorbeeld de uiterlijke gewaarwordingen van bloed, huid, spieren en slijmvliezen alle onder één astrale onderafdeling.

Juist op dit punt wijken de esoterische scholen af van de moderne pathologie en fysiologie. Want het moderne onderwijs erkent alleen de werking van zenuwen in de huid, in de slijmvliezen en in de spieren als de ontvangers en overbrengers van zintuiglijke gewaarwording. Dat schijnt ook zo te zijn, maar de innerlijke feiten zijn anders, of beter gezegd zijn talrijker en leiden tot meer conclusies. Ook wat het bloed betreft zijn onze opvattingen in strijd met die van de 19de eeuw. Wij beweren dat de bloedcellen en het vocht waarin ze zweven, gewaarwordingen ontvangen en overbrengen.

Naast het ontvangen en overbrengen van gewaarwordingen heeft elke onderafdeling van het fysieke omhulsel ook het vermogen de herinnering aan deze gewaarwordingen te bewaren, die dan in de daarvoor bestemde zenuwknoop wordt vastgelegd, en van daaruit voortdurend naar het overeenkomstige gevoels- en actiecentrum in het astrale lichaam wordt overgebracht. Tegelijkertijd hebben de fysieke hersenen, zoals algemeen bekend is, altijd het vermogen alle fysieke gewaarwordingen en indrukken te verzamelen.

Nu dit alles is gezegd – zonder ons betoog te onderbreken voor een discussie die tot niets zou leiden als er geen fysieke voorbeelden aan worden toegevoegd – is de volgende stap deze. De lagere mens die voor de ziel alle ervaringen op een lager gebied dan dat van die ziel verzamelt, kan óf naar wens indien hij hierin is getraind, óf onwillekeurig wanneer hij daartoe wordt gedwongen door bepaalde processen of toevallige omstandigheden of aangeboren afwijkingen, zich vereenzelvigen met de gewaarwordingen en indrukken eigen aan één of verschillende van de omhulsels van het fysieke of astrale lichaam.

Als deze lagere mens getraind is, zal hij niet worden misleid, of zal een eventuele misleiding gemakkelijk worden rechtgezet. Indien hij niet getraind is, gaat misleiding hand in hand met gewaarwording. Als hij ziekelijk is, of gedwongen wordt, kunnen de uiterlijke handelingen correct worden uitgevoerd hoewel de vrije intelligentie afwezig is, en in zo’n geval treden alle soorten misleiding en bedrog op die eigen zijn aan hypnose en mesmerisme.

Stel dat de innerlijke, lagere mens zich met de gewaarwordingen – of de gebieden – van een astraal zintuig of centrum bezighoudt, dan veroorzaakt dit helderziendheid of helderhorendheid, want hij brengt dan aan de hersenen die indrukken over die afkomstig zijn van de daarmee corresponderende gebieden van de natuur.

En wanneer hier nog een gedeeltelijk contact met één van de secundaire fysieke onderafdelingen van de omhulsels bijkomt, dan wordt de misleiding nog groter, want de ervaring van één enkel stel cellen wordt dan aangezien voor de ervaring van het hele lichaam en door middel van de hersenen in de taal van een normaal mens overgebracht. Het aantal mogelijke combinaties op dit gebied is zo ontzaglijk groot dat ik er ter illustratie maar een paar heb genoemd.

Deze mogelijkheid dat de innerlijke lagere mens in contact staat met één of meer van de omhulsels, en losstaat van alle andere, heeft een van de Franse scholen van hypnotiseurs ertoe gebracht te concluderen dat ieder mens een verzameling persoonlijkheden is, en dat ieder van deze op zichzelf compleet is. De hierboven uiteengezette standpunten worden niet weersproken door het feit, zoals dat in Parijs en Nancy is waargenomen, dat de proefpersoon van hypnotische toestand nr. 2 niets afweet van toestand nr. 1, want ieder normaal mens voegt, wanneer hij normaal handelt, alle verschillende reeksen gewaarwordingen, ervaringen en herinneringen samen tot één geheel, het totaal van al deze, waarin de ene niet duidelijk herkenbaar kan worden onderscheiden van alle andere.

We moeten ook bedenken dat ieder mens in vroegere levens een bepaalde levenswijze heeft gevolgd en daardoor het ene of het andere omhulsel heeft getraind en ontwikkeld. En hoewel bij de dood van het lichaam verschillende hiervan als samengestelde eenheden worden ontbonden, gaan de gevolgen van zo’n ontwikkeling voor het reïncarnerende wezen niet verloren. Ze blijven bewaard door de werking van die mysterieuze wetten die de atomen leiden wanneer deze zich voor de geboorte van een nieuw persoonlijk voertuig voor de terugkerende ziel verzamelen. Het is bekend dat de atomen – fysieke en astrale – allerlei ontwikkelingsprocessen hebben doorgemaakt. Wanneer de ziel reïncarneert, trekt ze die fysieke en astrale atomen aan die zoveel mogelijk overeenkomen met haar vroegere ervaringen. Vaak krijgt ze zelfs een deel van dezelfde stof terug die ze in het vorige leven heeft gebruikt. En indien in dat vroegere leven op aarde de astrale zintuigen veel aandacht ontvingen en ver werden ontwikkeld, dan wordt er óf een medium geboren, óf een werkelijke ziener of wijze. Dit hangt af van de opgemaakte balans van krachten uit het vorige leven. Iemand die in een vroeger leven zich volledig richtte op een paranormale ontwikkeling zonder aandacht voor filosofie, of die andere fouten maakte, zal misschien als een onverantwoordelijk medium worden geboren; een ander uit dezelfde categorie verschijnt als iemand die gedeeltelijk helderziend is en daarom volkomen onbetrouwbaar is, enzovoort ad infinitum.

Vanouds wordt er gezegd dat het heel moeilijk is om in een familie bestaande uit toegewijde wijzen met werkelijke kennis geboren te worden. Deze moeilijkheid kan men geleidelijk overwinnen door zich gedurende vele levens te wijden aan het bestuderen van filosofie, door onzelfzuchtige inspanningen voor anderen en door toewijding aan het hogere zelf. Elke andere activiteit leidt slechts tot nog meer verwarring.

William Q. Judge


Theosofische inzichten, blz. 499-503

© 2023 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag