Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

Meditatie, concentratie en wil

[‘Meditation, concentration, will’, The Irish Theosophist, juli 1893, blz. 97-8]

Deze drie – meditatie, concentratie en wil – hebben misschien meer dan elk ander drietal onderwerpen de aandacht van theosofen getrokken. Een opinieonderzoek zou waarschijnlijk laten zien dat de meerderheid van onze lezende en denkende leden liever iets over deze onderwerpen hoort of voorschriften daarover leest dan over enig ander theosofisch onderwerp. Ze zeggen dat ze moeten mediteren, dat ze concentratie willen ontwikkelen, dat ze verlangen over een krachtige wil te beschikken en hopen nauwkeurige aanwijzingen te krijgen, die zelfs voor de meest oppervlakkige theosoof begrijpelijk zijn. Het is de kreet van de westerling om een leergang, een cursus, een gebaande weg, gedetailleerde richtlijnen. En toch is de weg allang aangeduid en beschreven, zodat de aanwijzingen te lezen zijn voor iedereen met een verstand dat niet halfontwricht is door het leugenachtige hedendaagse onderwijs en met een geheugen dat niet is aangetast door de oppervlakkige methoden van een oppervlakkige literatuur en de volkomen zinloosheid van het moderne leven.

We kunnen twee soorten meditatie onderscheiden. De eerste is de meditatie die wordt beoefend op een vastgestelde tijd, of af en toe, volgens een vast patroon of in overeenstemming met bepaalde fysiologische eigenschappen. De tweede is de meditatie van een heel leven, die unieke draad van intentie, concentratie en verlangen die door de jaren heen loopt van de wieg tot het graf. Over de eerste soort meditatie vindt men in de Yoga-aforismen van Patañjali alle benodigde voorschriften en bijzonderheden. Wanneer deze worden bestudeerd en niet worden vergeten, moet het beoefenen ervan tot resultaten leiden. Hoeveel van hen die voortdurend om meer instructies over dit onderwerp vragen, hebben dit boek na er vluchtig in te hebben gekeken opzijgelegd om er vervolgens nooit meer aandacht aan te besteden? Maar al te velen.

De mysterieuze, fijne draad van levensmeditatie is iets waarmee een filosoof, mysticus, heilige, misdadiger, kunstenaar, vakman of koopman onafgebroken bezig is. Deze meditatie wordt beoefend met betrekking tot datgene waar iemands hart ligt; ze verslapt slechts zelden; nu en dan ziet de mediterende een ogenblik op van zijn begerige jacht naar geld, roem en macht en verlangt naar een beter leven, maar de voorbijgaande flits van geld roept zijn huidige doel weer in gedachten en de oude meditatie begint opnieuw. Omdat alle theosofen zich in deze maatschappelijke draaikolk bevinden, kunnen ze ieder voor zich deze woorden op zichzelf betrekken zoals ze willen. Indien hun levensmeditatie gericht is op iets dat laag bij de grond is, zullen de gevolgen hiervan zonder twijfel sterk en blijvend zijn en evenredig aan het lage peil waarop ze werken. Hun onregelmatige meditaties zullen evenzeer onregelmatige gevolgen voortbrengen in de lange reeks van steeds terugkerende geboorten.

‘Maar’, vraagt een ander, ‘hoe staat het dan met concentratie? Dat willen we hebben, maar dat vermogen bezitten we niet.’ Denkt u dat het om een voorwerp gaat dat zomaar te koop is, of iets dat u zult krijgen alleen door ernaar te verlangen? Zo is het niet. Op dezelfde manier als we twee soorten meditatie hebben onderscheiden, kunnen we dit voor concentratie doen. De ene betreft het gebruikmaken van een al verkregen vermogen voor een specifiek doel, de andere betreft de diepe en onafgebroken beoefening van een vermogen dat we ons eigen hebben gemaakt. Concentratie is niet hetzelfde als het geheugen, want we weten dat laatstgenoemde kan werken zonder dat we ons op iets concentreren, en we weten dat eeuwen geleden de oude denkers het geheugen terecht fantasie noemden. Maar zodra we proberen ons ergens op te concentreren, ontwaakt door een typische eigenschap van het menselijk denkvermogen het gedeelte van ons geheugen waarin gedachteassociaties ontstaan. Dit verschijnsel ontmoedigt de aspirant-beoefenaar waardoor hij zijn pogingen om zich te concentreren ten slotte opgeeft. Iemand gaat zitten en wil zich concentreren op het hoogste idee dat hij zich kan voorstellen; ogenblikkelijk komen er herinneringen aan allerlei zaken in hem op, oude gedachten en indrukken, en deze verdringen het verheven onderwerp dat hij oorspronkelijk had gekozen, en dan is het uit met de concentratie.

Deze moeilijkheid is alleen te overwinnen door oefening, door aanhoudende inspanning, door volharding. Er zijn geen vreemde of ingewikkelde voorschriften nodig. Het enige wat we moeten doen, is te proberen en te blijven proberen.

Het onderwerp ‘de wil’ wordt in theosofische geschriften – oude of hedendaagse – weinig behandeld. Patañjali gaat er helemaal niet op in. Hij schijnt in zijn aforismen de wil als iets vanzelfsprekends aan te nemen. De wil is universeel; hij behoort niet alleen tot mensen en dieren, maar ook tot elk ander natuurrijk. Goede en slechte mensen, kinderen en bejaarden, wijzen en krankzinnigen, iedereen heeft een wil. Het is dus een kracht die op zichzelf geen morele hoedanigheid bezit. Deze moet er door de mens aan worden gegeven.

Het moet dus waar zijn dat de wil in overeenstemming met de verlangens handelt, of in de woorden van de denkers uit de oudheid: ‘achter de wil staat het verlangen’. Daarom toont een kind, een onbeschaafd, een krankzinnig of een slecht mens vaak een sterkere wil dan anderen. Een slecht mens heeft zijn verlangens versterkt en daardoor zijn wil. Een krankzinnige heeft maar weinig verlangens, en richt al zijn wilskracht daarop; een onbeschaafd mens is vrij van conventie en van de verschillende denkbeelden, wetten, regels, overwegingen waaraan een beschaafd mens onderworpen is, en heeft niets om hem ervan af te houden zijn wil door te zetten. Om onze wil dus te versterken, moeten we minder verlangens koesteren. Laat deze verheven, zuiver en altruïstisch zijn, dan zullen ze ons een sterke wil verschaffen.

De wil kan niet als zodanig door oefeningen worden versterkt, want hij is er altijd, en is al volledig ontwikkeld. Maar door ons te oefenen ontwikkelen we het vermogen om op de wil, die we al bezitten, een beroep te doen. Wil en verlangen liggen bij de poort tot meditatie en concentratie. Indien we naar waarheid verlangen met hetzelfde vuur waarmee we vroeger succes, geld of bevrediging wensten, zullen we snel leren mediteren en ons te concentreren. Indien we alle handelingen, groot en klein, elk moment verrichten in het belang van de hele mensheid die het allerhoogste zelf symboliseert, dan richt elke cel en elke vezel in ons lichaam en van de innerlijke mens zich in dezelfde richting, met als gevolg volmaakte concentratie. Dit staat in het Nieuwe Testament, waar gezegd wordt dat, indien ons oog op één doel gericht is, het hele lichaam vol licht zal zijn, en in de Bhagavad Gita wordt het nog duidelijker en uitvoeriger in de verschillende hoofdstukken uiteengezet. In één hiervan wordt het mooi beschreven als het in ons opvlammen van de allerhoogste, die dan zichtbaar wordt. Laten we dus mediteren over datgene dat het hoogste zelf in ons is, ons daarop concentreren en daarvoor willen werken omdat het in ieder mensenhart woont.

William Q. Judge


Theosofische inzichten, blz. 513-15

© 2023 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag