Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

Theosofie en de doodstraf

[‘Theosophy and capital punishment’, The Path, september 1895, blz. 188-90]

Onbekendheid met de waarheid over de werkelijke aard van de mens en van zijn vermogens en de werking daarvan en met de toestand na de dood van het lichaam, hebben verschillende soorten kwaad tot gevolg. Zo’n gebrek aan kennis heeft gevolgen die zich veel verder uitstrekken dan tot de belangen van een of meer personen. De regering en de toepassing van het menselijk recht onder door mensen gemaakte wetten zullen verbeteren naarmate men over meer kennis van dit belangrijke onderwerp beschikt. Zodra een uitgebreide en diepe kennis van en geloof in de occulte kant van de natuur en de mens het algemeen bezit van de volkeren zal zijn geworden, kunnen we een grote verandering tegemoet zien op het punt van de doodstraf.

Het doden van een mens in opdracht van de staat is moreel onjuist en iedereen wordt daardoor benadeeld; geen misdadiger zou ter dood moeten worden gebracht, ongeacht zijn vergrijp. Ook al is de toepassing van het recht zo gebrekkig dat ze vrijlating van een gewetenloze misdadiger zou toelaten voordat zijn straftermijn is verstreken, dan heeft dit toch niets te maken met de vraag of men hem mag doden.

In het christendom is het doden in strijd met de wet die afkomstig zou zijn van de hoogste Wetgever. Het gebod luidt: ‘Pleeg geen moord!’ Er wordt geen uitzondering gemaakt voor staten of regeringen; het maakt zelfs geen uitzondering voor het dierenrijk. Daarom is het volgens deze wet onrechtmatig om een hond te doden, laat staan een mens. Maar het gebod is altijd genegeerd en dit gebeurt nog steeds. De door mensen gemaakte theologie heeft welk voorschrift dan ook altijd kunnen wegredeneren; en christelijke volkeren gingen zich ooit te buiten aan terechtstellingen. Er is een tijd geweest dat iemand kon worden opgehangen op grond van het stelen van een brood of een paar spijkers. Maar dit is nu zo veranderd dat, behalve in enkele onbelangrijke uitzonderingen, de doodstraf door de wet alleen wordt toegepast op moordenaars.

We kunnen de misdadigers die onder onze wetten met de dood zijn of zullen worden gestraft, zonder meer in twee categorieën verdelen, namelijk zij die gewetenloos, gewelddadig, moordzuchtig zijn, en zij die dit niet zijn, maar die in een ogenblik van hartstocht, angst of boosheid iemand hebben vermoord. Laatstgenoemden kunnen weer worden onderverdeeld in hen die berouw hebben over wat ze hebben gedaan en zij die geen berouw hebben. Maar zelfs al zijn die van de tweede categorie niet zoals de anderen met opzet vijanden van de maatschappij, ze kunnen voor hun terechtstelling naast berouw ook woede, haat, wraakzucht en andere gevoelens koesteren, alle gericht tegen de maatschappij die hen vervolgt en tegen hen die rechtstreeks zijn betrokken bij hun proces en terechtstelling. Bij het beschouwen van dit vraagstuk moet daarom rekening worden gehouden met de aard, de hartstochten, de geestesgesteldheid en de verbittering van de misdadiger. Want de toestand waarin hij verkeert wanneer hij van het aardse leven wordt afgesneden, heeft met dit onderwerp veel te maken.

Elke manier van terechtstelling is gewelddadig, of het nu is door het mes, het zwaard, de kogel, door vergif, de strop, of elektrocutie. En voor een theosoof heeft de term gewelddadig in verband met de dood een grotere betekenis dan voor mensen die de theosofische inzichten niet delen. Voor laatstgenoemden onderscheidt een gewelddadige dood zich van een zachte natuurlijke dood alleen door het geweld dat tegen het slachtoffer wordt gebruikt. Maar voor ons betekent zo’n dood de gewelddadige scheiding tussen de mens en zijn lichaam, en is een ernstige zaak die van belang is voor de hele staat. In feite ontstaat daardoor een paradox, want zulke mensen zijn niet dood; ze blijven onder ons als onzichtbare misdadigers, die de levenden kwaad kunnen doen en de hele samenleving kunnen schaden.

Wat gebeurt er? Het enige dat de toeschouwer ziet, is dat de plotselinge scheiding tot stand wordt gebracht, maar wat gebeurt er in werkelijkheid? Een natuurlijke dood is zoals het vallen van een blad bij het naderen van de winter. De tijd is er volledig rijp voor; alle krachten van het blad zijn ontbonden; omdat ze niet langer actief zijn, hecht de steel zich nog maar zwakjes aan de tak en het minste zuchtje voert het mee. Met ons gaat het net zo; we beginnen onze verschillende innerlijke vermogens en delen van elkaar te scheiden omdat hun levensperiode is verstreken, en wanneer de laatste trilling komt, vallen de verschillende innerlijk verbonden delen van de mens uiteen en de ziel is dan vrij. Maar de ongelukkige misdadiger heeft het natuurlijke einde van zijn leven niet bereikt. Zijn astrale lichaam is niet gereed om van zijn fysieke lichaam te worden gescheiden, en evenmin is de levens- en zenuwkracht gereed het lichaam te verlaten. De innerlijke mens vormt een nauw verweven geheel en hij is de werkelijke mens. Ik zei dat deze delen niet gereed zijn om te worden gescheiden – ze kunnen in feite niet worden gescheiden, omdat ze worden bijeengehouden door wetten en krachten waarover alleen de grote natuur heerst.

Als het fysieke lichaam dan zo wordt behandeld dat een plotselinge voortijdige scheiding van de werkelijke mens tot stand komt, is deze alleen een tijdlang verdoofd, waarna hij ontwaakt in de atmosfeer van de aarde, een volledig bewust, levend wezen, maar zonder lichaam. Hij ziet de mensen, hij ziet en voelt opnieuw zijn gerechtelijke vervolging. Zijn hartstochten zijn springlevend. Hij is een woedend om zich heen grijpend vuur, een en al haat; het slachtoffer van zijn medemensen en van zijn eigen misdrijf. Weinigen van ons kunnen toegeven, zelfs onder gunstige omstandigheden, dat we volkomen ongelijk hebben en kunnen zeggen dat de aan ons door mensen opgelegde straf juist en rechtvaardig is, en in de misdadiger leeft slechts de haat en het verlangen naar wraak.

Als we bedenken dat deze geestesgesteldheid door zijn proces en de executie is verergerd, kunnen we inzien dat hij een bedreiging voor de levenden is geworden. Zelfs als hij niet zo slecht en wraakzuchtig was als hier beschreven, draagt hij toch zijn eigen daden in zich mee; hij neemt de beelden van zijn misdaden met zich mee naar het astrale gebied dat ons omringt, en deze zijn als het ware steeds herlevende wezens. In elk geval is hij gevaarlijk. Ronddrijvend – zoals hij dat doet – in het gebied waar ons denken en onze zintuigen actief zijn, komt hij voortdurend in contact met het denken en de zintuigen van de levenden. Er zijn meer mensen die nerveus en sensitief zijn dan we vermoeden. Als deze sensitieve mensen worden aangeraakt door deze onzichtbare misdadiger, ontvangen ze onmiddellijk de beelden van zijn misdaad en zijn straf, de trillingen van zijn haat, boosaardigheid en wraakzucht. Het gelijke brengt het gelijke voort, en daarom brengen deze trillingen soortgelijke trillingen voort. Velen zijn door een onbekende kracht aangezet om een misdaad te begaan, en die kracht was afkomstig van een dergelijke bewoner van onze sfeer.

En ook op mensen die niet tot de ‘sensitieven’ worden gerekend, oefenen deze rondwarende misdadigers een invloed ten kwade uit, omdat ze, waar bij die individuen ook maar enige basis daarvoor aanwezig is, slechte gedachten opwekken. We kunnen de enorme kracht van haat, wraakzucht, angst, ijdelheid, al deze tezamen, niet wegredeneren. Neem het geval van Guiteau, die president Garfield doodschoot. Zijn proces duurde vele dagen. Zijn haat, zijn boosheid en zijn ijdelheid werden elke dag en tot zijn dood toe op de spits gedreven, en hij stierf vol verwensingen tegen iedereen die iets te maken had met zijn problemen. Kunnen we zo dwaas zijn te zeggen dat alle kracht die hij op die manier had opgewekt opeens was verdwenen? Natuurlijk niet. Na verloop van tijd zal deze in andere krachten worden omgezet, maar lang vóór dit plaatsvindt, zal de levende Guiteau ons denken en onze zintuigen beïnvloeden, en de afschuwelijke beelden en de verschrikkelijke hartstochten die hij in het leven riep met zich meevoeren en over ons uitstorten.

Een theosoof die gelooft in de samengestelde natuur van de mens en zijn ingewikkelde innerlijke aard, en die weet dat deze op wetmatigheid berust en niet op alleen toeval of op de fantasie van degenen die kletsen over de noodzaak de samenleving te beschermen, terwijl ze de juiste manier om dit te doen niet kennen en zich uitsluitend aan de mozaïsche wet van straf en vergelding houden – hij zal partij kiezen tegen de doodstraf. Hij ziet in dat die straf onrechtvaardig is voor de levenden, een gevaar voor de staat, en dat zij de misdadiger elke kans ontneemt zich te verbeteren.

William Q. Judge


Theosofische inzichten, blz. 394-7

© 2023 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag