Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

Predestinatie

Hebben theosofen een leer die lijkt op de christelijke theologische leer van voorbeschikking? Zeggen wij, zoals de calvinisten en ook veel roomse theologen in hun hart geloven dat het goddelijke alles vooruit wist voor het tot stand kwam en het lot van alles en ieder en elk ding voorbeschikte voor het zich voltrok? Mijn antwoord luidt als volgt:

De goddelijke ideatie van het monas monadum, ‘de monade der monaden’, laten we zeggen de hiërarch van ons zonnestelsel of, zo u wilt de hiërarch van ons melkwegstelsel: de goddelijke ideatie voorzag, kende vooraf, wist van te voren de wijze waarop karma zou werken in het manvantara dat op het punt stond zich te ontvouwen. Maar dat was niet de kennis van een buitenkosmische God, die dingen schept en op die wezens en dingen een onherroepelijk stempel van het lot afdrukt, maar alleen het vooruitzien door het goddelijke van wat de menigten monaden die de hiërarchieën in dat heelal vormen zouden doen, elk overeenkomstig zijn eigen vrije wil, in het zich ontvouwende manvantara. Misschien op dezelfde manier als een ouder of een leraar zou doen: de ouder zal over het kind, waarvan hij het karakter kent, zeggen: daar moet ik op letten, op die karaktertrek of neiging. Of zoals een meester misschien over zijn discipel zou zeggen, ik zie in hem deze bepaalde neiging. Ik zal meer daarop gaan letten en in die richting helpen.

De goddelijke ideatie zag alles wat zou gaan gebeuren; alles wat in het goddelijke denken aanwezig was, alles wat in het komende manvantara zou plaatshebben; alles wat zijn kinderen zouden doen, hoe elk van die kinderen zou handelen overeenkomstig zijn vrije wil en volgens de goddelijke impuls of het karma, dat het in het vorige kosmische manvantara zelf had teweeggebracht. In werkelijkheid heeft de goddelijke ideatie niet alleen voorkennis van macrokosmische en microkosmische gebeurtenissen die zich zullen ontvouwen overeenkomstig deze goddelijke ideatie zelf, die de hoogste wet van het komende heelal is; maar deze goddelijke ideatie was (is) als het ware het plan van de Bouwmeester* voor het toekomstige heelal met alles wat dat heelal omvat tot het einde ervan.

*Plan in die zin, dat de Grote Adem die het heelal gaat vormen, in al zijn bouwactiviteiten wordt geleid en bestuurd door de ideële schets die in de kosmische ideatie ligt besloten. Filosofisch gesproken is deze goddelijke of kosmische ideatie zowel het verleden, het heden als de toekomst, in de zin van een eeuwig nu. De toekomst van het heelal, en natuurlijk ook zijn verleden is daarom aanwezig in de goddelijke ideatie, en ontrolt zich aan het begin van een manvantara overeenkomstig het karma, geleid door de lipika’s, die werken onder de ideële drang van de kosmische ideatie. Deze laatste omvat natuurlijk het hele toekomstige gebeuren, uit hoofde van het feit dat ze alles bevat dat er ooit zal zijn in het heelal dat tot aanzijn zal komen, van de vleugelslag van een mug tot de komst van de pralaya van een zonnestelsel. Hoewel dus ons lot inderdaad niet alleen in de sterren staat geschreven, maar ook in het kosmische denkvermogen, dat verleden, heden en toekomst ziet, heeft toch elke monade als kind van dat kosmische denkvermogen of als deel van de eigen essentie ervan, haar overeenkomstige deel aan vrije wil en gebruikt dat. Misbruik daarvan wekt onmiddellijk de vergeldende werking van karma op; een goed gebruik, in samenwerking, roept ogenblikkelijk de compenserende zegeningen van karma op. ‘Help de natuur en werk met haar mee; en de natuur zal u als een van haar scheppers beschouwen en voor u neerbuigen’ (De stem van de stilte, blz. 13).
Hoewel er dus sprake is van lotsbestemming, bestaat er geen noodlot want iedere monade bevat in haar hart haar eigen deel van de goddelijke wil en intelligentie en is vrij die naar goeddunken te gebruiken.

Elke monade van de menigten die actief worden als het manvantara begint, en in wezen een deel is van het goddelijke leven en dus een instrument van de goddelijke ideatie, handelt in laatste instantie echter volgens haar eigen meest innerlijke impulsen tijdens de hele evolutionaire pelgrimstocht in de universiteit van het leven. Omdat zij haar eigen vrije wil ontleent aan het goddelijke leven, haar eigen deel ervan – en ten slotte handelt overeenkomstig de goddelijke ideatie, omdat in strijd daarmee handelen onmogelijk is – zien we dus dat er geen fatalisme aan te pas komt en geen voorbeschikt lot, d.w.z. het bevel van een hogere macht aan de zich ontwikkelende menigten van monaden. Met andere woorden, elke monade werkt haar lot uit overeenkomstig haar eigen innerlijkste svabhava of karakter, maar moet niettemin gehoorzamen aan het bouwplan van de goddelijke ideatie. Maar omdat ze een vonk is van het goddelijke leven, waarvan de goddelijke ideatie zelf slechts een manifestatie is, krijgen we een immens groots en verheven beeld dat laat zien hoe alle monaden daadwerkelijk medewerkers worden van het goddelijke plan en alleen ten koste van lijden en ellende in strijd daarmee kunnen handelen. Daarin zit volstrekt geen blind noodlot, geen onfeilbaar kismet en geen onontkoombaar fatum.

Als een manvantara een einde neemt, eindigen alle monaden als het ware met een proefbalans. De moslims brengen het vrij poëtisch zo onder woorden dat het lot van de mens is opgetekend in het Boek van de Lotsbestemming. Zijn toekomst is in het Boek geschreven door zijn eigen vroegere levens. En de goddelijke ideatie wist dat allemaal omdat die goddelijke ideatie – wat is dat? – de alomvattende hiërarch is waarvan wij vonken zijn.

Wij leren dus geen predestinatie in de christelijke theologische zin; maar leren wel nadrukkelijk dat er een lotsbestemming is die ieder mens met zijn intelligentie en zijn wil voor zichzelf weeft, van leven tot leven, ja – van jaar tot jaar en van dag tot dag, door middel van elke gedachte en elk gevoel en daarmee legt hij zijn lot niet alleen vast in zijn karakter dat daardoor verandert, maar ook in het astrale licht, waarin afdrukken worden achtergelaten en beelden worden vastgelegd.

Zoals een spin haar web weeft, zo weeft een mens zijn eigen web van het lot om zich heen. Heel vaak lijden wij mensen door dingen waarvoor wijzelf niet helemaal verantwoordelijk zijn. Denk daarover eens na! Bent u of ben ik verantwoordelijk voor de oorlogen die in de hele wereld plaatsvinden? In zekere zin zijn we dat wel, als deel van de mensheid. Onze gedachten in het verleden hebben ertoe bijgedragen de astrale vormen in het astrale licht op te bouwen; maar als individu heeft niemand van ons de stoot gegeven tot een oorlog tussen landen. Toch hebben deze oorlogen invloed op ons, en op de ongelukkige volkeren die nu in angst en droefheid leven. Het was hun eigen karma. In het verleden hebben zij het zo geweven dat ze er middenin terechtkomen. Maar als individu is niemand van hen ten volle aansprakelijk. Dat klinkt subtiel, maar toch is het eenvoudig als we erover nadenken. Tegenwoordig beïnvloedt een oorlog in een of ander deel van de wereld de hele wereld – zo nauw is de mensheid onderling verbonden geraakt. Prijzen stijgen, kosten nemen toe, voedingsmiddelen, luxe artikelen worden misschien te duur voor de meeste mensen, of zijn verboden. Men raakt zijn betrekking kwijt, zorg en angst heersen alom. Heb ik dat veroorzaakt omdat ik eronder lijd? Nee; heeft mijn karma mij hier geplaatst door mijn eigen daden? Ja; en daarom ben ik in zekere mate verantwoordelijk. Er overkomen ons veel dingen waarvoor wijzelf, als mensen die in onze vier beginselen leven – het lagere deel van ons, het kind van de aarde, de menselijke ziel – niet helemaal karmisch verantwoordelijk zijn. Toch is er een deel in ons dat wel aansprakelijk is; dat is de dhyan-chohan in ons, het reïncarnerende ego. Er is dus geen sprake van werkelijk onrecht.

Ik wil het op deze manier onder woorden brengen. Het geestelijke deel van ons is geheel en al verantwoordelijk voor alles wat ons overkomt, want het is het zich wederbelichamende ego dat duizenden levens heeft geleefd; maar het menselijke ego, het kind van de aarde, de gewone menselijke ziel, is niet verantwoordelijk voor veel dingen waarvoor het geestelijke ego haar laat lijden; daarom ondergaat ze, voor wat dat betreft, onverdiend lijden. Een vreemde paradox! Ik vestig de aandacht van de lezers op H.P. Blavatsky’s eigen woorden over deze kwestie van onverdiend lijden, die u in haar Sleutel tot de theosofie zult vinden, op de bladzijden 149-150 – misschien vooral blz. 150. Op die beide pagina’s wijst H.P. Blavatsky in haar weergaloze stijl erop dat, hoewel het reïncarnerende ego verantwoordelijk is voor alles wat een mens overkomt, goed, slecht en neutraal, het aardse kind of de wederbelichaamde mens vaak ondergaat wat voor hem onverdiend lijden is; zoals zij echter op blz. 150 uiteenzet wordt de persoonlijke mens op het moment van de dood gedurende een kort ogenblik één met de geestelijke individualiteit, ziet en begrijpt zichzelf zoals hij is, niet geflatteerd door vleierij of zelfmisleiding.

Hij leest zijn leven en blijft als toeschouwer omlaag zien in de arena die hij verlaat; hij voelt en weet de rechtvaardigheid van al het lijden dat hij heeft doorgemaakt.

Hoewel de persoonlijke mens, het aardse kind, het lagere viertal, in dit leven inderdaad onverdiend lijden ondergaat, als gevolg van oorzaken die in vorige levens zijn gezaaid en daarvoor schadeloosstelling ontvangt in de gelukzaligheid van devachan, is het reïncarnerende ego of de echte acteur in het levensdrama wel aansprakelijk omdat die de drager van karma is. Wanneer dus de persoonlijke mens op het ogenblik van de dood met het reïncarnerende geestelijke ego is verenigd, dan ziet zelfs die persoonlijke mens de volkomen rechtvaardigheid van alles wat er is gebeurd – onverdiend lijden voor de mens van dit leven, maar karmisch het gevolg van daden van het ego in vorige levens.

U ziet dus dat één deel van ons verantwoordelijk is voor iets waarvoor het lagere onschuldige deel niet verantwoordelijk is. Dit lagere deel van ons ontvangt na de dood vergoeding in devachan voor al het onverdiende lijden, het verdriet, de pijn en de schade die het in dit leven heeft gehad of ervaren; met andere woorden, voor de dingen die het in dit leven niet zelf opzettelijk heeft teweeggebracht, maar die het is overkomen omdat het reïncarnerende ego, in tegenstelling tot het kind ervan of de lagere mens, wel verantwoordelijk is.

Het is geen wonder dat de meesters ons zeggen dat het ontwikkelen van een geest van mededogen, van medelijden, van sympathie, sympathie voor de ziel van mensen een van de belangrijkste dingen in het leven van de mens is. Als wij dat hebben, stijgen we hoog uit boven de ziel van het aardse kind. Het geestelijke deel van ons bezorgt ons soms voor ons eigen bestwil lijden, verdriet en moeilijkheden. Het wordt zelf aansprakelijk. Sta daarom niet klaar om anderen iets te verwijten, zeg niet zo gauw: o, het is zijn karma! Daar ligt juist uw kans om de helpende hand te bieden. Door het niet-verrichten van een barmhartige daad verricht men een daad die neerkomt op een doodzonde, zoals H.P. Blavatsky het zo prachtig zegt. En men zal rekenschap ervoor moeten afleggen. Deze les houdt niet in dat men blindelings iets moet doen en overal met onbeheerste gevoelens van mededogen te werk moet gaan. Het betekent dat men zijn verstand moet gebruiken. Er zijn heel wat misdadigers in de wereld en die maken een vreselijk karma in de wereld. Maar als men weet dat iemand hulp nodig heeft, is het misdadig om die niet te verlenen en zal men karmische vergelding moeten ondergaan voor onze passieve houding. Bedenk wat de warme handdruk betekent van iemand die ons helpt als we in nood verkeren. We vatten weer moed en voelen dat we niet alleen staan in de wereld; dat er tenminste iemand is die vriendelijk aan ons denkt. Eén aanraking van het goddelijke geneest en versterkt de hele wereld.

Het antwoord op de vraag, leert de theosofie voorbeschikking, is dus nadrukkelijk ontkennend. Maar we zeggen wel te geloven in het lot dat ieder mens voor zichzelf en om zich heen weeft, waaraan niet is te ontkomen omdat het de ontkiemende zaden zijn die we uit eigen wil of keuze hebben gezaaid. We brengen ook de verheven en grootse leer, zoals al is uiteengezet, van de vrije wil van de mens; althans betrekkelijk vrij, afhankelijk van het peil van zijn ontwikkeling en van het onontkoombare lot dat de voetstappen van de boosdoener volgt en iemand die goeddoet overgiet met zegeningen. Het ene, vergelding, is even onvermijdelijk als het andere, compensatie voor het goede dat we hebben gezaaid.

Het is een prachtig idee om over na te denken dat de goddelijke ideatie bij het begin van het manvantara als het ware een plan heeft voor het hele toekomstige manvantara, niets voorbeschikt, niets verdoemt, maar als de stille wachter in zijn luisterrijke wijsheid ziet wat zijn kinderen in dat manvantara uit zichzelf zullen ontvouwen: het lot dat in het verleden werd geweven. Dat de avatara’s van de goden van tijd tot tijd onder ons verschijnen om onze blik te richten op de wetten van het Zijn en ons, menselijke pelgrims, zodoende de weg te wijzen, te troosten en te helpen, heeft voor een groot deel tot doel dat plan, dat immanent is in de goddelijke ideatie, uit te voeren.


Wind van de geest, blz. 214-20

© 2022 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag