Theosophical University Press Agency

In het gezicht van de dood

Ingrid Van Mater

Niemand van ons leeft voor zichzelf, en niemand van ons sterft voor zichzelf.
Romeinen 14:7

De dood is zo onvermijdelijk, zo vertrouwd, en toch blijft hij een van de grote mysteriën van het bewustzijn. Ons menselijk dilemma inzake de vele onweegbare factoren die er een rol in spelen, is dat wij ons letterlijk tussen twee werelden bevinden. Wij klampen ons slaafs vast aan wat wij kunnen zien, en zijn ontevreden; toch voelen we ons in ons verlangen meer te willen weten, onzeker over wat wij niet zien.

Het is logisch dat wij de geboorte blijmoediger accepteren dan de dood, want geboorte betekent in wezen een verschijnen in het zichtbare leven, een vermeerdering, terwijl de dood voor onze tastbare wereld een wegnemen is. De dood heeft bovendien altijd twee aspecten: er is iemand die sterft en er zijn degenen die achterblijven. Hoe de situatie ook is, de dreiging van onze eigen dood of het verlies van een familielid of vriend, het gezicht van de dood leidt ertoe dat wij op onszelf worden teruggeworpen, en roept zulke essentiële vragen op als Wie ben ik? Waarom ben ik hier? en Wat gebeurt er werkelijk bij de dood?

Shakespeare, schrijvend over de onbestendigheid van deze uiterlijke wereld, beantwoordt de vraag ‘Wie ben ik?’ op deze wijze:

. . . Wij zijn van de stof
Waarvan dromen zijn gemaakt, en ons kleine leven
Wordt afgerond door een slaap. . .
De Storm, 4:1

Wat een bemoedigende gedachte is het in te zien dat de dood is verbonden met de slaap, waarin we ons zo vol vertrouwen begeven, wetende dat wij de volgende dag zullen ontwaken. Maar wat weten we in werkelijkheid van de slaap? ‘Slaap,’ zegt Shakespeare, ‘de dood van het leven van iedere dag . . .’

Als we deze twee gedachten combineren, krijgen we het onthullende beeld van de slaap als een korte dood en de dood als een lange slaap die ons ‘korte leven’ afrondt. Onder de ouden werd de dood vaak de grotere of volmaakte slaap genoemd. We weten hoe noodzakelijk de slaap is voor ons welzijn. Het is een natuurwet voor mens en dier. De ‘stof waarvan dromen zijn gemaakt’, wil zeggen dat het wezenlijke deel van ons niet het lichaam of de persoonlijkheid is, die beide vergankelijk zijn, maar het innerlijke bewustzijn. Wanneer wij ’s nachts gaan slapen, bevinden we ons duidelijk in een andere toestand van bewustzijn. We dromen, maar herinneren ons meestal weinig van wat er is gebeurd, behalve dat, wanneer we ontwaken, we verfrist zijn en eenvoudig weer beginnen waar we de vorige dag ophielden. Soms hebben we echter verwarrende dromen, of buitengewoon mooie, die ons zelfs veel intenser toeschijnen dan wat we in onze wakende toestand beleven. Het is een groot mysterie waar we heengaan als we slapen en wat de verschillende stadia van het dromen zijn.

In het licht van het grootsere panorama van vele levens, is ieder leven in feite slechts een stipje in de eeuwigheid, een ‘kort leven’, dat door een welkome rust of pauze wordt afgerond of tijdelijk voltooid. Afhankelijk van de kwaliteit van ons denken en ons leven, is deze langere slaap na het sterven gevuld met prachtige dromen, die tijdens het leven hier op aarde nooit werden gerealiseerd, een vervulling van onze hoogste aspiraties. En terwijl de menselijke ziel van haar gelukkige dromen geniet, is ons hoogste deel, de onsterfelijke goddelijkheid, vrij zich te begeven naar zijn stellaire tehuis. Het besef dat deze band tussen slaap en dood bestaat, en dat ons niets overkomt dat geheel vreemd of angstaanjagend voor ons is wanneer we heengaan, is op zichzelf een steun en een troost, zowel voor degene die de dood wacht als voor hen die achterblijven. Alles wat we waren en hoopten te zijn in onze incarnatie, het essentiële van ons wezen, wordt tot werkelijkheid.

Hoe belangrijk is het het patroon te begrijpen dat ten grondslag ligt aan de continuïteit van de geest, achter de eb en vloed van het gemanifesteerde leven. We beginnen onszelf te zien als passend in een goddelijk schema van een eindeloze evolutionaire ontplooiing, die ons steeds ruimere horizonnen toont. Dat beeld geeft perspectief aan het huidige leven. Wetende dat we ons lot zelf hebben bepaald, zien we de rechtvaardigheid van de omstandigheden waarin we ons bevinden en die we in het verre verleden hebben geschapen. In dit verband kunnen we begrijpen dat er voor ieder van ons een juist moment is om geboren te worden en een juist moment om te sterven, en dat dit in harmonie is met de cyclische wetten van het bestaan die uitgaan boven ruimte en tijd.

Het is duidelijk dat, als we in deze wetten ingrijpen, er moeilijkheden ontstaan. Hoe bedroevend is het om te zien dat in deze tijd zelfmoord onder jonge mensen toeneemt, want hier geldt dat, wanneer men zich van het leven berooft, dit een verstoring is van de harmonie in de natuur en van de innerlijke tijdsorde. Dit betekent lijden, niet alleen voor hen die achterblijven, maar ook voor degenen die voor deze stap gekozen hebben, want in plaats van een onmiddellijke vrede en verademing te brengen, zal de toestand van verwarring en wanhoop die tot deze daad leidde, worden versterkt in een droomtoestand na de dood van het lichaam. Konden zij maar tijdig tot het besef komen hoe kostbaar het leven is en dat de diepten van wanhoop in onszelf nieuwe mogelijkheden kunnen voortbrengen, nieuwe inzichten, nieuwe krachten. Zij die zich overgeven aan deze methode, in een poging hun problemen op te lossen, zijn vaak onder invloed van drugs en weten niet wat zij doen, of overweldigd door spanningen of door eisen die aan hen worden gesteld waarmee ze geen raad weten. Maar de natuur, hoe veeleisend ook, is tevens meedogend. Het is niet meer dan logisch dat een door en door goed en gewetensvol mens, op welke wijze hij ook stierf, te zijner tijd in de dood de vredevolle rust zal vinden die hij heeft verdiend. Want uiteindelijk zijn wij zowel in de dood als in het leven – onszelf.

Natuurlijk kan men het gevoel van verdriet, de eenzaamheid van hen die iemand door de dood verliezen en achterblijven, niet veranderen. Als er in deze wereld geen medeleven bestond, zou het maar een troosteloze plek zijn. Ware liefde houdt stand in leven en dood en zij die tot elkaar worden aangetrokken door banden van liefde, zullen in andere levens telkens weer worden samengebracht. Bij het heengaan wordt degene die lijdt omgeven en beschermd door het medeleven van vrienden, wat een tastbare hulp betekent. Wanneer we innig verbonden waren met een ander, bestaat er een netwerk van gedachten en gevoelens, een uitwisseling. Als die persoon weg is, komt er aan die uitwisseling een einde. Daarom is het alsof een deel van ons sterft met degene die van ons is heengegaan. Deze ervaring is bijzonder intens voor hen die zijn grootgebracht met de gedachte dat de dood het einde is of dat er nooit meer een hereniging op aarde zal zijn. Maar de natuur is oneindig meedogend. Het duurt even voor het volle besef van wat er is gebeurd tot alle gebieden van ons wezen doordringt. Deze bewustwording komt geleidelijk, vaak aanzienlijk later dan de gebeurtenis. Het zou een te grote schok zijn als dit niet zo was. Het is zeker dat er door het grootste verdriet een onuitsprekelijke schoonheid straalt wanneer we de ware aard van wat er gebeurt beginnen te voelen, en we beseffen dat er innerlijk geen scheiding bestaat en dat degene die is heengegaan volledige rust geniet.

Er is een passage in de Bhagavad Gita (2:27) die op het eerste gezicht nogal hard lijkt, maar die spreekt tot de innerlijke kracht in ieder van ons, en het ware mededogen niet loochent:

Dood is onvermijdelijk voor al wat geboren is en wedergeboorte voor al wat gestorven is; treur daarom niet over het onvermijdelijke.

Zulke verlichte wijsheid als vervat in deze woorden, zou niet zijn verkondigd in een geschrift dat het leven van ontelbare miljoenen mensen door de eeuwen heen heeft geleid, als het niet een filosofie bevatte die begrepen en toegepast kon worden. Als menselijke wezens hebben we, op grond van ons mentaal en spiritueel potentieel, het recht verworven de taak te volbrengen, hoe moeilijk die ook is, meer en meer universeel en onpersoonlijk te worden in ons begrip en onze levensopvatting. Het leven is geen gemakkelijk pad en de dood, die alle mensen overkomt, is een van de vele bewustmakende ervaringen, waardoor we tonen wat we waard zijn, en we onszelf vinden. In elk van ons is een bemoedigende kracht, die ons door iedere beproeving heen helpt. We kunnen ons niet veroorloven bij het verleden stil te staan, maar moeten altijd vooruit, met vertrouwen en hoop, wetende dat als er één deur dicht gaat, een andere zich opent.

Artikelen over de dood

Reïncarnatie en wederbelichaming

Artikelen van Ingrid Van Mater


Uit het tijdschrift Sunrise feb 1981

© 1981 Theosophical University Press Agency