Theosophical University Press Agency

H.P. Blavatsky, pionier in het onderwijs

Bernard S. Parsons

In deze tijd vraagt men zich in onderwijskringen af, ‘Wat is onze filosofie, als we die al hebben?’ Lange tijd heeft men die vraag verdrongen en overgelaten aan kerkelijke of wereldse geleerden, of genegeerd. Aan elk stelsel, of het religieus, maatschappelijk of onderwijskundig van aard is, ligt een filosofie ten grondslag. Van daaruit worden doelstellingen, prioriteiten, maatschappelijke normen en regels vastgesteld, de rol van ouders, van de samenleving, van leraren en van leerlingen.

In alle tijden hebben spirituele onderwijzers zich met deze onderwerpen beziggehouden, wat niet in de laatste plaats geldt voor Helena Petrovna Blavatsky, die ongeveer honderd jaar geleden waarnam hoe materialistische en religieuze groeperingen elkaar in een bittere woordenstrijd met dogma’s bestookten. Ze zag hoe groot de behoefte was aan een nieuwe instelling ten opzichte van de waarheid en verzamelde een kern van gelijkgestemde mensen om zich heen. Het motto dat ze voor hun organisatie koos was, ‘Er is geen godsdienst hoger dan de waarheid’.

Men kan de waarheid nooit volledig bezitten, geen boek kan haar gevangen houden, want het bewustzijn kan zich altijd uitbreiden naar grotere hoogten. De waarheid moet voorzichtig in de ziel bewaard blijven, van alle kanten worden overwogen en onderzocht, met respect, maar in het voortdurende besef dat bij iedere wending van het pad van ervaring kan blijken dat wat men waar achtte onwaar is, of slechts een deel van een nieuw geheel.

Als men erkent dat de mensheid met alle andere wezens de dorst naar ervaring en kennis gemeen heeft, komt er een nieuwe factor naar voren. We zijn, via ons lichaam, onze ziel, onze mentale vermogens, onze wil, onze aspiraties, onze hele natuur, met ieder ander verbonden; zelfs dat wat ons het gevoel geeft onszelf te zijn delen we met anderen. We moeten nu de aanwezigheid erkennen van een nieuwe en krachtige factor in de maatschappelijke relaties. Het goddelijke in ons dat ons doel bepaalt, is een heel belangrijke kracht in ieder mens, waarmee ernstig rekening moet worden gehouden. Welk beeld heeft de mens van zijn eigen plaats in het mensenrijk, van zijn relatie tot de planten, de zeeën en de aarde? Wat heeft het organische beeld van de kosmos te bieden?

In hun discussie over de wijze waarop de kosmos is gebouwd, spraken Plato en/of Socrates over ‘Ideeën’, ‘Vormen’, en ook werd het woord ‘universalia’ gebruikt voor eenzelfde begrip. H.P. Blavatsky gebruikte de term ‘kosmische beginselen’. Het zijn alle pogingen het denkbeeld naar voren te brengen dat er constante wetten heersen te midden van veranderingen en dat achter deze veranderingen een bestendig beginsel staat. Hieruit volgt iets dat van groot belang is en dat ieder mens raakt. Ieder van ons is in zichzelf enigermate, actief of latent, een voorbeeld van de oneindige reeks van machtige kosmische krachten. We hebben, al is het slechts op microkosmische schaal, deel aan alle beginselen of krachten of universalia van de macrokosmos.

De aboriginals in Australië noemen de grote stroom van leven en geest de machtige Regenboogslang en vieren in het natte seizoen van het jaar de verschijning daarvan met een ‘corroboree’ [inlandse dans en zang]. Wat ze daarmee willen zeggen is dat iedereen is verbonden met de aarde onder zijn voeten, met zijn broeders de planten en dieren, en met zijn medemensen. We zijn onlosmakelijk onderling verbonden. Ieder van ons is thuis in het heelal, heeft daarin zijn plaats, omdat hij zijn leven en levenstoneel om zichzelf heeft opgebouwd. Ieder is een goddelijke vonk, een spirituele vonk, een levensvonk. Dat is een hoogst belangrijke boodschap om aan een kind te geven, die een houding van moed, vertrouwen, weetgierigheid, mededogen en hoop kweekt.

Evenals Plato drong Blavatsky erop aan dat we in onszelf moeten zoeken om de waarheid te vinden en dat, wat we als waarheid ontdekken, een herinnering is van de zich ontwikkelende ziel. Het pad van wijsheid is een stapsgewijs ontsluieren van de waarheid door weg te nemen wat het inzicht belemmert, zoals emoties, die de Boeddha ‘gehechtheden’ noemde, luiheid, of verkeerd gekozen gedachten.

Er bestaat een geloof, zo oud als de wereld en wijd verbreid, dat al het bestaande een cyclisch patroon volgt, of cyclische eigenschappen heeft. Dat geldt voor het zeer grote en het zeer kleine, want ritme is universeel en niet alleen een kenmerk van de stof en de krachten die de wetenschap kent, maar ook van spirituele zaken en de krachten van de geest. Deze levensopvatting zou jonge mensen helpen zichzelf te zien als een arena waarin vele krachten aan het werk zijn: krachten die hen soms moed geven of deprimeren, die ziekte of gezondheid veroorzaken, hen inzicht geven of hun blik verduisteren. Daarbij geholpen kunnen ze zelfkennis en zelfbeheersing ontwikkelen, door op verstandige wijze gebruik te maken van de cyclische aard van de krachten die door hen heen stromen. In een artikel, waarin ze Moral Education, lts Laws and Methods van Joseph R. Buchanan, M.D., besprak, geeft mevrouw Blavatsky deze opmerkelijke definitie: ‘Onderwijs is de poging de harmonie tot stand te brengen tussen de natuur en de mens, te ontdekken wat de werkelijke zin en het doel van het leven is en, als die zijn gevonden, zich daaraan standvastig en trouw te wijden.’*

*‘Moral Education by Prof. Buchanan’, The Theosophist, december 1883; H.P. Blavatsky Collected Writings, 6:46.

H.P. Blavatsky’s geschriften riepen hevige reacties op. Kerken voelden zich beledigd en aangevallen, omdat zij van oordeel was dat het christendom het licht dat het eens bezat had verloren, en dat het oude grootse beeld van de waarheid had plaatsgemaakt voor bittere strijd en dogma’s. Haar gedachten over onderwijs in het bijzonder bevatten niets dat haar bemind maakte bij de geestelijkheid, die eeuwenlang alleen de verantwoordelijkheid had gedragen voor het onderricht van de jeugd. Het ziet ernaar uit dat haar ideeën hoe langer hoe meer op de voorgrond komen in het onderwijs, niet revolutionair, zoals in de jaren tachtig van de vorige eeuw, toen de tijd die aan leerlingen werd gegund om naar het hoe en waarom te zoeken minimaal was, toen men uit het hoofd moest leren en er een autocratische discipline heerste. Ze was een van de eersten die het sterke element betreurde van concurrentie, waarvan het onderwijs- en examenstelsel doordrongen was en dat volgens haar egoïsme en rivaliteit veroorzaakte.

In de meeste onderwijsrichtingen van nu worden academische vakken, die zijn bedoeld om accountants, wetenschappers of juristen voort te brengen, hoger aangeslagen dan die welke handwerkslieden en kunstenaars opleveren. Toch behoort het kunnen scheppen van nieuwe en mooie dingen tot ons natuurlijk erfdeel, dat we als mensen enigermate gemeen hebben. Een deel van het proces waarmee het onderwijs begint zou een zorgvuldig onderzoek moeten zijn naar de aangeboren mogelijkheden van het kind. Het lijdt geen twijfel dat in alle kinderen het scheppend vermogen aanwezig is. Die creativiteit is een van de spirituele vermogens in de mens; het vormt een deel van het bewustzijnsspectrum dat begrip, onderscheidingsvermogen en het rechtstreeks kunnen opdoen van kennis omvat. Het ideale onderwijs is een vreugdevolle ontdekkingsreis en een toenemende ontplooiing van de kunst van zelfdiscipline. De nadruk op een vreugdevol leven is niet nieuw. De onderwijstraditie die H.P. Blavatsky naar voren bracht, is in overeenstemming met oude filosofieën en moderne theorieën, die de nadruk leggen op vreugde, gemoedsrust, harmonie met de wetten van de natuur, en die de rede en de intuïtie zien als vermogens die ons allemaal zijn aangeboren en verder kunnen worden ontwikkeld.

Het is de taak van de leraar, een taak die hoge eisen stelt, om een milieu te scheppen waarin de spirituele vermogens kunnen worden ontwikkeld en aangewend en waar de leerlingen zich niet alleen kunnen verdiepen in de verborgen mysteriën van de natuurwetenschappen, de wiskunde, de schone kunsten en communicatiemiddelen, maar ook van hun eigen nous en psyche, en ze de beginselen kunnen ontdekken die daaraan ten grondslag liggen. In 1889 schreef ze in haar Sleutel tot de theosofie (blz. 251-2):

Aan kinderen moet bovenal zelfvertrouwen worden geleerd, liefde voor alle mensen, altruïsme, onderlinge verdraagzaamheid en in de allereerste plaats zelfstandig en logisch denken. We zouden het zuiver mechanische geheugenwerk tot een volstrekt minimum terugbrengen en die tijd besteden aan de ontwikkeling en oefening van de innerlijke zintuigen, vermogens en latente capaciteiten. We zouden ernaar streven ieder kind als een eenheid te behandelen en het zo onderwijzen dat zijn vermogens zich op de meest harmonische en gelijkmatige wijze ontplooien, zodat zijn bijzondere aanleg zich volledig en natuurlijk ontwikkelt. We zouden ons richten op het vormen van vrije mannen en vrouwen, intellectueel vrij, moreel vrij, in alle opzichten onbevooroordeeld en bovenal onbaatzuchtig.

Deze uitspraak bevat een reeks van doeleinden die iedere school zouden sieren en tot het hart van iedere leerling, jong of oud, zouden spreken.

Sociaal/maatschappelijk: onderwijs

Artikelen van Bernard S. Parsons


Uit het tijdschrift Sunrise jan/feb 1987

© 1987 Theosophical University Press Agency