Theosophical University Press Agency

Evolutie door reïncarnatie

John P. Van Mater

Paulus schreef aan de Galaten: ‘Vergis u niet, God laat niet met zich spotten: wat een mens zaait, zal hij ook oogsten’ (6:7). Er kan nauwelijks een kortere definitie van karma worden geformuleerd. Deze gedachte kan op veel manieren praktisch worden toegepast, die als volgt kunnen worden uitgewerkt: Zaai een gedachte en u oogst een daad, want gedachten en impulsen gaan aan een handeling vooraf. Zaai een daad en u oogst een gewoonte, want onze gewoonten ontstaan door de herhaling van daden en gedachten. Zaai een gewoonte en u oogst een karakter, want ons karakter is het gevolg van onze gewoonten in denken en handelen. Zaai een karakter en u oogst een lot. Op deze manier, door ons denken en handelen in het dagelijks leven, vormen we onszelf en scheppen we ons lot.

In deze tijd kent bijna iedereen het begrip reïncarnatie; en als we veel levens hebben is de zogenaamde dood eenvoudig een periode tussen twee levens, een volmaakte rust of slaap. Maar de dood is veel meer dan alleen een rustperiode voor de mens, want we zijn ‘ontzagwekkend en wonderlijk geschapen’. We hebben goddelijke en geestelijke wortels en men zegt dat de geboorte in deze wereld een soort dood is voor de innerlijke god.

De dood vervult enkele waardevolle functies voor de mens die zich in leven na leven verder ontwikkelt. Want na de dood wordt de mens ontmanteld, het stoffelijke en astrale lichaam worden afgelegd. De levenskrachten of prana’s stromen terug naar het levensreservoir van de natuur. De hogere mens trekt zich terug uit het soms weerspannige brandpunt van lagere gedachten en emoties, het begeerte-lichaam of de lagere persoonlijkheid, die we voor onszelf hebben gevormd. In het geval van hen die zich in hun leven sterk hebben verbonden met het lagere psychologische gebied of terrein van handelen, kan dit wel enige tijd duren.

Als de hogere mens zich losmaakt van zijn grovere aspecten, komt hij in wat in veel religieuze filosofieën de hemelse staat wordt genoemd. Daar droomt hij dat al zijn onvervulde aspiraties, edele opvattingen en onzelfzuchtige motieven worden verwezenlijkt. Deze worden opgenomen in de structuur van zijn wezen, zodat het volgende leven wordt versterkt en verruimd door het innerlijke leven van de huidige incarnatie. Te zijner tijd gaat het reïncarnerende ego over tot wedergeboorte op aarde en neemt stap voor stap de lagere attributen weer op die hij eerder had afgelegd en die bij zijn persoon horen. Hij heeft ze tot leven geroepen in vorige incarnaties; ze zijn een deel van hem, een deel van zijn karma.

Wat dit betekent is dat we in het strijdperk van het dagelijks leven en in de stilte van onze innerlijke natuur onze toekomst weven. Als we bekend zijn met deze mooie denkbeelden, die op verschillende manieren door bijna elke grote leraar van nu en uit het verleden naar voren zijn gebracht, kunnen we onszelf in de hand houden en ons bewust ontwikkelen, in plaats van ons eenvoudig te laten meedrijven en weinig aandacht te besteden aan wat we onszelf aandoen – en, nog belangrijker, wat we anderen aandoen.

Als wetenschappers ‘over evolutie spreken, hebben ze het bijna altijd over de organische rijken, d.w.z. het plantenrijk, de dieren en de mens. Alle andere aspecten van onze wereld en het heelal ziet men als levenloos en niet evoluerend. De wetenschap beschrijft hoe er in het begin primair protoplasma ontstond, hoe er langzamerhand organische rijken opkwamen en het leven op aarde zich ontplooide van eenvoudige tot ingewikkelde vormen. Omdat men aanneemt dat bewustzijn en gedachten uiteindelijk ontstonden als aspecten van stoffelijke combinaties, komen de meeste wetenschappers tot de conclusie dat er niets is dat de dood van het lichaam overleeft. De enige continuïteit die onder deze voorwaarden kan worden erkend, is dat wat van de ouders naar de kinderen wordt doorgegeven.

De ouders geven aan het toekomstige kind de bevruchte kiemcel door, de enige fysieke overdracht die tussen de generaties plaatsvindt. Daarom heeft de wetenschap zich intens geconcentreerd op de structuur en de mogelijkheden daarvan. Onderzoekers hebben enkele schitterende ontdekkingen gedaan over de bevruchting en vermenigvuldiging van de kiemcel. Het groeiproces van deze eerste cel tot een volwassen mens, die uit miljarden en miljarden cellen bestaat, die zich vormen tot weefsels, organen, bloed en circulatiesystemen – een microkosmos in werking, is bepaald niet eenvoudig.

De oorspronkelijke stellingen van het Darwinisme hielden in dat blinde krachten, zoals die van het milieu, veranderingen in het organisch leven tot stand brengen. Darwin meende dat wezens in de strijd om te overleven bepaalde eigenschappen ontwikkelen die deel gaan uitmaken van hun erfelijkheid en worden doorgegeven aan hun nakomelingen. De theorie van verworven eigenschappen die overerfelijk zouden zijn, is nu echter verworpen omdat er geen bewijs voor is; en de oudere theorie van het overleven van de sterksten wordt eveneens betwijfeld.

Wetenschappelijke beschouwingen over evolutie wenden zich nu af van de gedachte dat het milieu fysiologische veranderingen in wezens teweegbrengt, en pleiten in plaats daarvan nu voor genetische mutaties, waarvan een klein percentage bij cumulatie belangrijke fysieke veranderingen kan verklaren die bepaalde soorten in staat stellen te overleven. Zulke veranderingen kunnen, geologisch gesproken, ‘plotseling’ optreden.

De voornaamste kritiek die velen op het moderne darwinisme hebben is dat wetenschappelijke verklaringen voorbijgaan aan de richting bepalende en onderscheid uitoefenende vermogens van het bewustzijn, als kracht die vanaf het begin achter het evolutieproces werkt. Al is het begrijpelijk dat wetenschappers zich beperken tot het bestuderen van de fysieke of tastbare wereld en haar waarneembare krachten, voor een steeds groter aantal wordt het heel twijfelachtig of stoffelijke verklaringen alleen voldoende zijn voor het hele kosmische proces.

De theosofische filosofie biedt een oplossing die op drie stellingen berust. Deze stellingen, hoewel niet bedoeld om stoffelijke feiten te verklaren, ontkennen geen enkel wetenschappelijk feit; en evenmin zijn het materiële verklaringen van het soort waar de wetenschap aan vasthoudt. Toch bieden ze een filosofie die door waarneembare feiten kan worden geverifieerd en die tegelijk een algemeen filosofisch overzicht geeft van de kosmos en de mens.

De eerste stelling geeft een beeld van het Al, de uiteindelijke, eeuwig onkenbare Bron of Oorzaak, waaruit alles ontstaat.

De tweede stelling omschrijft H.P. Blavatsky als ‘algemene geldigheid van die wet van periodiciteit, van eb en vloed, van neergang en opkomst, die de natuurwetenschap op alle gebieden van de natuur heeft waargenomen en beschreven. Een afwisseling zoals tussen dag en nacht, leven en dood, slapen en waken is een feit dat zo gewoon is, zo volkomen algemeen en zonder uitzondering, dat het gemakkelijk is te begrijpen dat we er een van de werkelijk fundamentele wetten van het heelal in zien’ (De geheime leer 1:46-7).

De derde stelling kunnen we verdelen in verschillende uitspraken die de draagwijdte van de evolutie illustreren, zoals die door veel filosofen en leraren naar voren wordt gebracht:

Dat alle zielen in essentie identiek zijn aan de universele overziel . . . en de verplichte pelgrimstocht voor iedere ziel – een vonk van eerstgenoemde – door de cyclus van incarnatie (of ‘noodzakelijkheid’) in overeenstemming met de cyclische en karmische wet . . . Met andere woorden, geen zuiver spirituele buddhi (goddelijke ziel) kan een onafhankelijk (bewust) bestaan hebben voordat de vonk . . . (a) door elke grondvorm van de verschijnselenwereld . . . is heengegaan en (b) individualiteit heeft verkregen, eerst instinctief, en daarna door zelf teweeggebrachte en zelfbedachte inspanningen (beperkt door haar karma), terwijl ze zo opklom door alle graden van intelligentie heen, van het laagste tot het hoogste manas, van mineraal en plant tot aan de heiligste aartsengel (dhyani-boeddha).
De geheime leer, 1:47.

Dit zijn de drie stellingen waarop de hele esoterische filosofie berust. De eerste gaat uit van de grenzeloze en onkenbare bron van alles. De tweede geeft het patroon voor alle gemanifesteerde wezens, atomen, mensen, goden, heelallen: alle komen voort uit hun innerlijke essentie, voltooien hun levensduur en sterven dan; en na verloop van een kosmische tijdsperiode, kort of lang naar gelang van de omstandigheden, worden ze herboren. En de derde stelling beschrijft de kosmische ladder van wezens, een immense broederschap van levens, waarvan iedere eenheid, van atoom tot kosmos, zijn innerlijke essentie ontwikkelt of ontplooit door een eindeloze reeks belichamingen of reïncarnaties. De reeks wezens strekt zich oneindig in alle richtingen uit, innerlijk en uiterlijk, vanaf de kleinste subatomaire deeltjes tot het grootste heelal. Alle leven, en daaronder vallen ook de krachten die hen bezielen en de wetten die hen besturen. Ook die zijn aspecten van het kosmische leven.

H.P. Blavatsky wilde de gedachte van het levende heelal, beheerst door oorzaak en gevolg, opnieuw naar voren brengen. Zoals eerder gezegd, brengen wij mensen bij onze geboorte ons karma uit het verleden mee. We zijn dat karma. In vorige incarnaties hebben we ons gemaakt tot wat we nu zijn, en nu zijn we bezig ons te vormen tot wat we in toekomstige incarnaties zullen worden. Als een heelal, zon, of planeet wordt herboren, doen ze dat door middel van alle lagere wezens waaruit ze zijn opgebouwd, net zoals de mens en zijn atomen en lagere eenheden als hij reïncarneert. Het nieuwe heelal is het karma van het oude heelal. Zijn opnieuw ontwaakte levens op alle gebieden brengen zichzelf, en elk van die lagere levens is het karma van zijn eigen verleden. Collectief vormen ze de uitdrukking van dat veel grotere wezen waarvan ieder levend atoom een wezenlijk deel uitmaakt.

Er is overal leven, in alle dingen, of ze een organisch of anorganisch lichaam hebben. De oude overleveringen zeggen dat er hiërarchieën van wezens bestaan waarvan de lichamen voor ons onzichtbaar zijn. Er zijn elementale rijken – lucht, water, vuur, aarde, die de werkkrachten van de natuur zijn. Verder is er de ether, waar de oude Grieken over spraken, en ook magnetisme, zwaartekracht, elektriciteit. Deze alle en nog veel meer vormen de levende krachten die onze levende wereld bezielen. Als we dus praten over zulke onderwerpen als de oorsprong van het leven, waar hebben we het dan over? In deze ruimere definitie was het leven hier al voor het begin van de kosmos, anders zouden we moeten verklaren hoe iets uit niets is ontstaan.

Laten we ons nu meer rechtstreeks bezighouden met het evolutieproces; hoe zit het met de erfelijkheid in het licht van reïncarnatie? Hier zijn enkele gedachten om te overdenken. Als een menselijke ziel reïncarneert, wordt hij aangetrokken tot een paar waarmee hij in vorige levens innige banden had. Karma speelt hierbij altijd een rol, wie de ouders ook zijn. Als de krachten de incarnerende ziel binnenstromen, onttrekken ze aan het reservoir van genen van de ouders dat wat tot uitdrukking zal brengen wie en wat de persoon is, gewijzigd en aangevuld door het karma dat hij meebrengt. De toekomstige mens brengt zichzelf tot uitdrukking, want hij erft zichzelf niet van zijn ouders. Hij is zichzelf. Als het toeval in het proces zou meespelen, zou er algauw geen proces meer zijn maar alleen chaos.

Bij de dieren vindt hetzelfde proces plaats. Het paren gebeurt echter niet op willekeurige tijden zoals bij de mens, maar wordt door de seizoenen bepaald. Bij de planten zijn er gelijksoortige processen, alleen nog meer gebonden aan de soort en de tijd van het jaar. De mineralen, al bieden ze de mogelijkheid tot een grote verscheidenheid, vooral als ze door de mens worden gebruikt, worden door de natuur met mathematische nauwkeurigheid beheerst. De kristalvormen tonen, net als bloemen, een verfijnde schoonheid en intelligentie die eigen zijn aan de verborgen plannen en mogelijkheden van de natuur.

Bij de mens vormt het milieu niet dezelfde factor als bij de lagere wezens. Als het koud is krijgen wij geen dikke vacht! We zullen ons warm kleden, een huis bouwen, enz. Met andere woorden, het is voor de mens niet nodig fysiologische veranderingen te ontwikkelen om zich aan te passen aan het milieu. Dit verklaart misschien waarom ons lichaam niet zo bijzonder gespecialiseerd is, behalve de hersenen en de hogere vermogens. De lagere rijken hebben zich echter in de loop van miljoenen jaren aan hun omgeving aangepast, zowel fysiologisch als wat hun gewoonten betreft. Sommige slaan bijvoorbeeld voedsel voor de winter op of trekken naar een ander klimaat, andere houden een winterslaap of krijgen een dikkere vacht als bescherming.

Bij delfstoffen, planten en dieren zien we een soort perfectie die onze bewondering, ja onze eerbied wekt. Ze zijn meer één met de levende natuur dan wij, gevoeliger voor haar stemmingen. De reden van deze zuiverheid en natuurlijkheid is dat deze lagere rijken hun hoogtepunt al in vroegere cyclussen hebben bereikt, toen zij de overheersende levensgolf waren, zoals hun fossiele overblijfselen onthullen. Daartegenover zijn wij mensen, ofschoon evolutionair superieur aan de lagere rijken, als mens slechts gedeeltelijk ontwikkeld. Onbeheerst en onverstandig hebben we het contact met de natuur verloren en vergiftigen we de aarde met ons afval en verstoren we het evenwicht in het leven.

We hoeven maar naar iemand te kijken om te beseffen dat de persoon die we kennen en van wie we misschien houden, veel meer is dan het lichaam dat we zien. Zonder de intelligentie, het bewustzijn, het gedachteleven, de emoties en het leven die deze mens vervullen, zou er helemaal geen mens zijn, maar alleen het stoffelijk omhulsel. Zo is het ook met onze aarde. We kijken naar haar schoonheid en majesteit, we voelen de actieve krachten, het wonder, de aanwezigheid die ons omringt, maar in onze tijd zien we de aarde niet zoals vroeger, als bezield door grote aantallen intelligenties op alle gebieden. In de oudheid zagen velen duidelijk dat er naast de gebieden van leven die we zien en kennen, reeksen van onzichtbare wezens bestaan, zowel elementale als goddelijke, die de innerlijke planeet vormen en haar bezielende intelligentie, en die haar wetten, haar harmonie vertegenwoordigen. Het zijn deze factoren die ervoor zorgen dat de evolutieprocessen van de aarde en haar rijken hun doel zullen bereiken.

De mens is niet zomaar op deze kleine om de zon draaiende bol neergestreken, net zomin als de planten en dieren. De organische rijken zijn een deel van de aarde, even innig ermee verbonden als de mineralen, die de stenige aardkorst vormen, of de wind en de regen, of de bliksem en het noorderlicht. Alle levens op onze planeet zijn stappen op de evolutieladder. Het woord evolutie komt van het Latijnse woord evolutio, dat ontplooiing betekent. Wij mensen hebben datgene ontplooid wat ons tot mens maakt; wij zijn in het menselijk stadium. Om dezelfde reden zijn dieren dieren. En de goden zijn goden omdat zij door evolutie het goddelijke hebben ontvouwd. De drijvende kracht achter de evolutie van ieder wezen, groot en klein, is de inwonende monade of het bewustzijn dat zich in de loop van de eeuwen door herhaalde wederbelichamingen steeds verder ontplooit of tot uitdrukking brengt.

Evolutie

Artikelen van John P. Van Mater


Uit het tijdschrift Sunrise jan/feb 1990

© 1990 Theosophical University Press Agency