Theosophical University Press Agency

Een handvol schoonheid: muziek als voertuig van de geest

J.T. Coker

Naar schoonheid is gezocht in elke tijd
Hij die haar waarneemt heeft zichzelf bevrijd.
Goethe

Muziek is een kunst die al minstens drieduizend jaar in India wordt beoefend. Ze komt voort uit de zang als het essentiële element van de oude Vedische religieuze uitingsvormen. Meer dan welke andere muzikale vorm sluit de raga traditie uit India wat opbouw en klank betreft aan bij spiritueel/religieuze ervaringen, waarvan ze een belichaming is. Ze maakt het mogelijk rechtstreeks kennis te nemen van het bewustzijn van de oude wereld, met een veelheid aan uitdrukkingsvormen waarvoor deze tijd zelden openstaat. Alle Indiase instrumenten worden bespeeld als een uitbreiding van het oorspronkelijke en meest natuurlijke instrument – de menselijke stem – die de heilige verzen, mantra’s en invocaties van de goden zingt.

In India wordt muziek beoefend door leden van erfgilden, vaak families, die een onafgebroken traditie kennen van honderden jaren. Het is de kamermuziek van een aristocratische samenleving waarin het bestaan van de kunstenaar niet afhangt van zijn vermogen en wil het volk te amuseren. De opleiding van de musicus begint in zijn kinderjaren; hij moet alles wat vóór hem is ontstaan in zich opnemen, grondig begrijpen, kunnen zingen en spelen voor hij zijn eigen unieke visie aan de levende traditie kan toevoegen. Van de toehoorder wordt verwacht dat hij op een eigen kunstzinnige manier reageert: hij moet technisch kritisch zijn, getraind in het beoordelen van het spirituele aspect van de muzikale beleving, aanwezig zijn in een eerbiedige houding voor de traditie, ernaar verlangen ‘zich met de goden te onderhouden’, eerder overtuigd willen worden dan geamuseerd, het echte verkiezen boven het wetmatige en het lied waarderen los van de zanger/speler.

De Europese toonladder is teruggebracht tot twaalf vaste tonen, doordat men tonen met zulke kleine intervallen als tussen Dis en Es liet samensmelten – een noodzakelijk compromis bij de ontwikkeling van de mathematische harmonie die de triomfen van de westerse orkestratie mogelijk maakte. Hierdoor is het westerse klavier intrinsiek ‘vals’, in afwijking van instrumenten uit andere muziekculturen. Aan de andere kant heeft de Indiase toonschaal hetzelfde toonbereik, maar gebruikt ze een schaal van tweeëntwintig tonen voor de ontwikkeling van een puur melodische kunst, die de voordelen behoudt van zuivere intonatie en klankkleur. Wat vaststaat in de Indiase muziek is een groep intervallen. Het nauwkeurige trillingsgetal van een toon hangt af van de plaats in een progressie, niet van zijn relatie tot een grondtoon. Als we de oosterse opvatting volgen dat de leegte, omsloten door de vorm van een vat, het feitelijke doel, de essentie, of de ziel van dat vat is, dan is het niet zozeer de toon dan wel het interval dat men hoort dat de continuïteit van het geluid voortbrengt die de essentie van muziek is. In de Indiase traditie is het het interval dat wordt gezongen of gespeeld, in tegenstelling tot de harmonische indeling van het Europese lied en de aard van de klank van chromatisch en diatonisch gestemde instrumenten. De kwarttoon of sruti is het microtonale interval tussen twee opeenvolgende tonen van de toonladder, maar omdat raga thema’s zelden twee en nooit drie van de zeven primaire tonen van de toonladder na elkaar gebruiken, worden microtonen slechts gehoord bij versieringen van het thema. Ze onthullen wat ongemanifesteerd aanwezig is in de leegte die het hart vormt van het vat van de melodie, dat bestaat uit de primaire tonen van de toonladder. Sruti doelt ook op het woord van de goeroe, dat niet kan worden geschreven, maar dat aan de leerling op gedempte toon wordt onthuld of, wat meer voorkomt, als een uiting van waarachtig begrip van het ene hart of bewustzijn naar het andere wordt overgebracht.

De Indiase zangvorm of raga (letterlijk kleur of passie), kan het best worden gedefinieerd als een melodiepatroon of grondplan van een lied. De raga’s hebben een verschillende oorsprong, maar komen alle direct voort uit spirituele of religieuze en emotionele gevoelens (rasa) van liefde, vreugde, verlangen of toewijding van de mens. De raga’s wekken zowel menselijke als spirituele gevoelens op.

Sarasvati en MusikarEr is een mythe over de vogel Musikar of Dipaka-Lotus die een snavel heeft met zeven openingen. Door elk van deze openingen blaast hij een andere toon en in de verschillende jaargetijden combineert hij ze en brengt raga’s voort die kenmerkend zijn voor het uur van de dag en het jaargetijde. Uit de as van een vuur dat ontstoken was door de magische klank van een raga, werd een ei geschapen. Uit dat ei werd weer een Musikar geboren, gevolgd door vele andere. Zoals alle mythen bevat ook deze een waarheid, nl. die van het ideaal van de raga – een vorm die op natuurlijke wijze tot stand komt, zoals rimpelingen op het water, een bloem die zich naar de zon keert, of ijskristallen op een grashalm, waarvan de schoonheid en betekenis wordt verhoogd door een menselijke reactie van medeleven op de werking van de geest in de wereld van de stof. De mythe duidt op de spirituele, heilige eigenschappen die in de raga-vorm zijn belichaamd.

In de muziek van India horen we het best wat de relatie is tussen geluid en de oorsprong en openbaringen van het spirituele bewustzijn. De gedachte van niet-geopenbaard geluid – de essentie in de intervallen tussen tonen – is verwant aan het nieuwtestamentische begrip van het Woord en doordringt en ligt ten grondslag aan de muziek. Het ligt achter al het geopenbaarde in de natuur, het kosmische en microkosmische, en verwezenlijkt zich als de vele en verschillende vormen van het bestaan.

Filosofisch beschouwd schept, vernietigt en herschept dit kosmische, niet-geopenbaarde geluid onafgebroken een veelheid van heelallen. Zijn capaciteiten zijn oneindig en dus onmeetbaar. Voor wie het kan ‘horen’, brengt het berichten over van uitgestrekte firmamenten en interstellaire ruimten, van alle heelallen uit het verleden en alle mogelijke werelden uit de toekomst, of die firmamenten galactisch, atomair, stoffelijk of spiritueel zijn. Het is tegelijk een kracht, een aanwezigheid, een mogelijkheid en een vervulling. In India wordt niet naar muziek geluisterd als iets dat mensen maken, maar als een aspect van het goddelijke dat zich openbaart (openbaring/sruti) en waaraan de musicus en de luisteraars het hunne bijdragen door hun bekwaamheid, begrip, instemming en waardering.

De Dipaka-Lotus vogel met zijn zeven natuurtonen die het octaaf vormen, is een analogie van de zeven beginselen of zielen van het geluid, de zeven sluiers van Isis of Prakriti, de zeven resonantie-sferen die een grama (dorp of broederschap) vormen en de zeven aspecten van de mens zowel als van de universele natuur.

De oude Indiërs en hun moderne muzikale nakomelingen geloven dat aan degene die de ingewikkelde aard van een toon volledig begrijpt, de meest verborgen geheimen van ons heelal worden onthuld. Men zegt dat elke toon van de raga een specifieke spirituele en emotionele lading bezit in relatie tot het geheel. Het woord svara (toon) wordt vaak gedefinieerd als dat wat uit zichzelf straalt. Indiase musici, zowel als hun oude Chinese en Soefi broeders, zeggen dat tonen ontstaan in het hart dat met spontane gevoeligheid reageert op de beweging van purusha (geest) via prakriti (stof). Het Indiase lied heeft niet tot doel stil te blijven staan bij de verwarringen van het leven en die te bevestigen, maar om ideële gevoelens en passies van lichaam en ziel in de mens en de natuur op te wekken en tot uitdrukking te brengen, in antwoord op de impuls van de goddelijke geest. Geluid heeft een magisch aspect dat opwelt uit de Vedische gezangen die het goddelijke oproepen, hoewel muziek in wezen als onpersoonlijk wordt gehoord:

ze weerspiegelt emoties en ervaringen die dieper, ruimer en ouder zijn dan de emotie of wijsheid van een enkel individu. Haar smart kent geen tranen, haar vreugde geen jubel en ze is hartstochtelijk zonder enig verlies aan sereniteit. Ze is in de diepste zin van het woord al-menselijk.*

*Ananda K.Coomaraswamy, The Dance of Shiva, 1972, blz. 94.

Als we de muziek uit India waarderen, ervaren en begrijpen we het bewustzijn van de oude wereld, die daarin is belichaamd. Ze benadrukt de organische eenheid van het individu met de kosmos en de natuurkrachten die de wereld vormen die we kennen en geeft daar uitdrukking aan. Het materialistisch georiënteerde moderne bewustzijn ziet zich als afgescheiden van en bedreigd door de natuur. De Indiase muziek weerspiegelt een sociale orde, eerder gebaseerd op het besef van eenheid en samenwerking dan op verdeeldheid en vervreemding. Goederen werden niet geproduceerd en diensten niet geleverd op grond van een waargenomen economische behoefte aan voortdurende expansie, die tot uitbuiting leidt, maar dienden om te voldoen aan de behoeften van het organisch geheel. Net als de muziek was het bewustzijn van het oude India eerder gericht op het bevredigen van spirituele behoeften dan op het voldoen aan de eisen van de stof. Hoewel de Indiase muziek oud is, is ze niet primitief: raffinement, verfijning en het verwerken van spirituele ervaringen als de wortel en het doel van het hele bestaan, kunnen het best worden omschreven met het woord oorspronkelijk. Om ze te kunnen waarderen moeten moderne luisteraars hun vermogen de menselijke en de kosmische spirituele natuur waar te nemen en tot uitdrukking te brengen, uitbreiden, zoals een kind de primitieve wijze van zingen en de voorkeur voor simpele ritmen van de kleuterschool ontwikkelt en uitbreidt tot de subtiele uitdrukkingsvormen waartoe volwassenen in staat zijn.

Het doel van de raga is de rasa – de esthetische emotie – het in de melodie belichaamde motief. Zoals de zielen lichamen bewonen, zo is elke rasa belichaamd in de rupa (vorm) van een bepaalde raga of ragini (de vrouwelijke vorm van de raga). Om de rasa op te roepen, mediteert men over de rupa die past bij de essentie van die raga, dat wat voortvloeit uit de stemming, de tijd en het jaargetijde. Aan deze meditatie nemen musici en luisteraars deel. De ervaring, opgeroepen door de meditatie van een meester musicus op een mooi instrument, tezamen met een begrijpend, waarderend gehoor, betekent het verdwijnen van speler, instrument en luisteraar – zuivere zang, geest die zichzelf al zingend voortbrengt.

In plaats van de melodie te beperken tot de eisen van een intellectueel harmonisch concept, proberen Indiase musici en luisteraars niet ‘met het denken de pootjes te ketenen van de mysterieuze vogel die zijn kooi opzoekt en verlaat’ (Indiaas volkslied). De vogel is zuivere melodie, het lied van de geest, ondersteund door en in wisselwerking met de wezenlijke, ingewikkelde levensritmen. Het is de spontane reactie van het hart, dat wat uit zichzelf straalt, het spirituele vuur van een ziel, ontstoken door de stralen van de niet-geopenbaarde klank, het Woord, Brahman, atma, God – het goddelijke dat alle werelden in zich sluit en alle werelden uit zichzelf voortbrengt. Het lied van Brahman is AUM. De Indiase muzikale kunst is een navolging van de perfecte spontaniteit waarmee de goden en de verlichte wezens begrijpen en getuigen van dat wat het innerlijke en uiterlijke te boven gaat, uitstijgt boven goed en kwaad, uitgaat boven conflict, het volmaakte mededogen – liefde en wijsheid – het hart van het Al.

De alomtegenwoordige grondtoon (AUM) van het heelal dat tot aanzijn komt, zwelt aan uit de tamboera (bourdon) die een orgelpunt voortbrengt dat rijk is aan boventonen. Zoals alles wat diepte heeft, beloont het degenen die geduldig en nederig het goddelijke zoeken in de essentie van de muzikale ervaring. De bourdon komt overeen met Brahman, de ongemanifesteerde logos, de bron, het uiteindelijke doel van het Zijn. Vanuit dit oneindige potentieel brengt de musicus de raga voort, waarvan het ritme aanvankelijk vrij is, en de richting van wat gaat komen op subtiele wijze is aangegeven, totdat de essentiële elementen en gracieuze inhoud van dit heelal/lied zo volledig zijn verkend als de inspiratie en training van de musicus toelaten. Op een wenk begint de kracht van de drums zich langzaam te ontvouwen, zoals daiviprakriti* de goddelijke gedachte met zich voert om te worden wat ze waarlijk is: een lied van verbazing over de talrijke verrassingen die erin verborgen zijn en zich uit het Zelf ontwikkelen, een eerbiedig ontzag voor de onveranderlijke rust van het hart, waaruit de myriaden altijd veranderende aspecten van dat wat één en onveranderlijk is, in golven tevoorschijn dansen en stromen. Het is de geest die zichzelf ontdekt. De bourdon is Brahman, de raga is de wereld, een artistieke microkosmische verwezenlijking van de macrokosmische ervaring van de geest.

*Goddelijke natuur; goddelijke wil; de levenskracht van het heelal; de ‘elektriciteit’ van het kosmische bewustzijn; de Griekse Eros; het Tibetaanse begrip voor Fohat. ‘Fohat is het strijdros, en het denken is de ruiter’ (H.P. Blavatsky, De geheime leer, 1:61).

Europese ritmen zijn gebaseerd op herhaalde accenten, zoals bij het marcheren. In plaats van de maat te gebruiken als vaste eenheid en het begin aan te geven door een klemtoon of accent, is de vaste eenheid van de Indiase musicus een sectie, of een groep van maten, die niet noodzakelijkerwijs gelijk zijn. De ritmische cyclus van Ata Tala bijvoorbeeld, wordt geteld als 5 plus 5 plus 2 plus 2. Er zijn ruim vijftig Indiase ritmische complexen, en er worden nu cyclussen van halve maten (bijv. 5 1/2, 9 1/2) in deze levende muzikale traditie ontwikkeld. Maar zelfs tijdens de meest extatische momenten van de tweede fase (gat) van de raga, waarin het gedetailleerde ritmische patroon zich ontwikkelt, blijft de bourdon de alwetende, almachtige oorzaak van waaruit de oorsprong, het bestaan en de ontbinding (Brahma, Vishnu en Shiva) van de raga – van de wereld voortkomen. De activiteit en extase van het muzikale heelal komen tot een glorieuze climax, die wegsterft in de bourdon van waaruit ze voortkwamen in de vorm van ontelbare belletjes van zonbeschenen schuim dat korte tijd danste op de deining van de eeuwigheid.

Zoals men ‘nooit tweemaal in dezelfde rivier kan stappen’ zo kan men nooit een raga tweemaal op precies dezelfde wijze spelen. De musicus probeert uitdrukking te geven aan het unieke karakter van het moment: de tijd, het jaargetijde, het gehoor, het instrument, de planeten, de musicus en de sterren zullen nooit meer in dezelfde relatie voorkomen. Al is de rivier nooit dezelfde, ze is altijd een rivier, een aspect van de oceaan van het goddelijke dat geopenbaard is. Met in gedachte dat elke dauwdruppel en elke rivier voortkomt uit en probeert terug te keren tot zijn goddelijke bron, improviseert de musicus een spontane uitbeelding van die reis. De raga-vorm drukt alle vreugde en smart uit van de mens; toch brengt het uiteindelijke verwerken van die ervaring in Brahman allen in een toestand waarin het heelal niet meer wordt ervaren als goed of kwaad, maar eenvoudig als TAT (DAT). De raga geeft uitdrukking aan dit begrip en dit aanvaarden in een persoonlijke, spontane en volmaakte openbaring van artistieke schoonheid en kracht. Het is de innerlijke werkelijkheid der dingen en niet een kortstondige of gebrekkige ervaring waaraan de zanger/musicus uitdrukking geeft.

Het hart dat zingt weet.
Dat wat weet IS
Een met het Al.

Aanbevolen lectuur

  • Holroyde, Peggy, Indian Music, A Vast Ocean of Promise, George Allen & Unwin Ltd., Londen, 1972.
  • Deva, B. Chaitanya, Musical Instruments of India, Firma KLM Private Ltd., Calcutta, 1978.
  • Khan, Sufi Inayat, Music, Sh.N. Ashraf, Lahore, Pakistan, 1978.

Aanbevolen muziek

  • Classical Music of India, Nonesuch Records, Explorer Series, #H-72014. (A sampler)
  • Hindustani, A Panorama of North Indian Music, Vanguard/Everyman Records, Nomad Series, #SRV-73010. (A sampler)
  • East Meets West, Albums 1, 2 & 3, Ravi Shankar (sitar), Yehudi Menuhin (violin), Alla Rakha (tabla), Jean Pierre Rampal (flute), M. Geliot (harp), Angel Records, #36418, #S-36026 & #SFO-37200.
  • A Handful of Beauty, Shakti with John McLaughlin – John McLaughlin (guitar), L. Shankar (violin), Zakir Hussain (tabla), T.H. Vinayakram (ghatam & mridangam), Columbia Records # 34372. (Collaboration between a jazz musician and Indian classical musicians.)
  • Pancha Nadai Pallavi, L. Shankar (violin), Zakir Hussain (tabla), T.H. Vinayakram (ghatam), Caroline (talam, sruti), EDM Records #1407. (A raga in a rhythmic cycle of 9 1/2.)

Muziek, kunst, (kinder)verhalen en literatuur

Artikelen van J.T. Coker


Uit het tijdschrift Sunrise jul/aug 1991

© 1991 Theosophical University Press Agency