Theosophical University Press Agency

Reïncarnatie: een voortzetting van bewustzijn

William A. Savage

Kunnen wij ons met onze menselijke beperkingen de eeuwigheid voorstellen? Als we ons door de beginloze en eindeloze duur bewegen, bereiken we ten slotte ons huidige leven en daaropvolgend de dood, en dan bestaan we opnieuw in de eindeloze eeuwigheid. Onze opvatting over tijd hangt evenals die van ruimte af van ons gezichtspunt. Vanuit het standpunt van de eeuwige duur is de schijnbaar uitgestrekte periode van vijf miljard jaar van ons zonnestelsel een onbetekenende bliep. Waarom bevinden we ons dan binnen de hele eeuwigheid op dit ene moment in wat we tijd noemen? Wat doen we in de rest van de eeuwigheid? Zelfs als we erkennen dat sommigen geloven dat we aan het wiel van wedergeboorte kunnen ontsnappen en het uiteindelijke doel, nirvana, kunnen bereiken, zitten we nog steeds opgescheept met de eeuwigheid.

Een klassiek Grieks gezegde luidt: slaap en dood zijn broeders. Het is leerzaam de dood te vergelijken met de slaap. We gaan ’s avonds slapen en betreden een andere bewustzijnstoestand, maar we ontwaken ’s morgens als een voortzetting van hetzelfde bewustzijn als dat van de voorafgaande dag. Op bijna dezelfde manier is reïncarnatie de voortzetting van bewustzijn na de dood. Reïncarnatie is te vergelijken met het denkbeeld van een wederopgestaan lichaam. Waar vindt de wederopstanding van ons lichaam plaats? Het lijkt logisch dat de plaats waar ons menselijk bewustzijn zich wederbelichaamt deze aarde is, het natuurlijke thuis waar naartoe het wordt aangetrokken. Zoals het door Katherine Tingley onder woorden werd gebracht:

Er is een diep instinct in de ziel dat deze aarde haar natuurlijke thuis is en dat haar natuurlijke toestand die van geluk is. Daarom konden zij die hebben geprobeerd de hemel te beschrijven nooit meer doen dan een verheerlijkte aarde te beschrijven.
Mysteries of the Heart Doctrine, blz. 69

De toestand na de dood is analoog aan de hemel, opgevat als een bewustzijnstoestand, niet een plaats. Maar in plaats van voor alle eeuwigheid bij onze ‘Vader’ in de hemel te blijven, gaan we uiteindelijk verder (met de hulp van een nieuw stel aardse ouders) door op aarde een nieuw lichaam te ontwikkelen. Iedere onsterfelijke geest moet zich periodiek in een nieuw lichaam tot uitdrukking brengen. Bovendien biedt reïncarnatie een gebied (de aarde) waar karma kan worden uitgewerkt. We krijgen nóg een kans om het hoofd te bieden aan fouten uit het verleden en triomfen te zien terugkeren, op alle niveaus van ons wezen om de ontwikkeling ervan voort te zetten. Volgens de theosofische opvatting reïncarneren mensen bijna altijd als mensen. Een voortzetting van hetzelfde bewustzijn vraagt om een soortgelijk voertuig.

Door Herodotus werd gezegd dat de oude Egyptenaren geloofden dat een menselijke ziel zou kunnen reïncarneren als dier. Herodotus gebruikte het Griekse woord zoon dat evenals het Latijnse equivalent animal, ‘beest’ kan betekenen – of ‘levend wezen’. De term wordt terecht gebruikt voor een bezield wezen van een of andere soort, wanneer de nadruk wordt gelegd op dat individu dat in een fysiek lichaam is geïncarneerd. Als we de oorspronkelijke Griekse betekenis van het woord gebruiken, wordt de vertaling: ‘de ziel gaat een ander bezield of levend lichaam binnen’.

Er zijn ongetwijfeld delen van onze tussennatuur of ziel die doorgaan naar het dierenrijk, zoals ook onze fysieke atomen naar de aarde terugkeren. Maar dat betreft eerder een transmigratie van de meer materiële elementen van onze constitutie, dan dat wat het lichaam leven schenkt, inspireert en bezielt – het reïncarnerende ego.

Omdat we lichamen ontwikkelen om aan onze behoeften te voldoen, kunnen we gewoonlijk niet terugkeren in dierenlichamen. Het vergelijken van het mensenrijk met het dierenrijk is zoiets als het vergelijken van het dierenrijk en het plantenrijk: een bewustzijn dat zich heeft ontwikkeld tot de staat van een dier zou de plant als voertuig ongeschikt vinden om zijn eigenschappen tot uitdrukking te brengen – bijvoorbeeld mobiliteit – die die ziel gedurende eonen moeizaam uit zichzelf heeft ontwikkeld. Het voertuig moet passen bij het wezen. Met andere woorden, incarnatie van een mens in een dierenlichaam zou niet gepast zijn voor het vermogen van zelfbewustzijn dat wij mensen vanbinnen uit onszelf voortbrengen.

De natuur brengt altijd haar inherente levenskracht tot uitdrukking. Wederbelichaming is dus noodzakelijk. Daarom zijn we nu hier. Dat is tenslotte waarom het heelal tot aanzijn kwam. De levenskracht zal tot uitdrukking komen. Wat gebeurt er met die energie bij de dood? Beschouw deze analogie: de gloeilamp is te vergelijken met een fysiek lichaam. De gloeidraad die gloeit wanneer er stroom doorheen gaat is als de tussenliggende ziel. De elektrische stroom die de gloeilamp tot leven brengt is als de geest – het permanente deel van ons – dat ieder individu overschaduwt. Wanneer de gloeilamp is opgebrand, wordt hij afgedankt evenals het fysieke lichaam. Maar de elektrische stroom heeft nog steeds het potentieel om zich tot uitdrukking te brengen wanneer de passende omstandigheden zich opnieuw voordoen. De vervangende gloeilamp moet het juiste wattage hebben en de juiste breedte van de schroefdraad. Evenzo moet het volgende lichaam geschikt zijn om die levenskracht uit te drukken – zodat het alleen maar natuurlijk is dat een mens in een ander menselijk lichaam zou reïncarneren. De levenskrachten in ieder wezen hebben dezelfde natuurlijke, innerlijke drang om zich tot uitdrukking te brengen, om verder te gaan, om te reïncarneren.

Als we de analogie doortrekken: Wanneer de lichtschakelaar wordt uitgedraaid, is het zoals het slapen gaan. Wanneer de schakelaar weer wordt omgedraaid, is dat als het wakker worden de volgende dag – in hetzelfde lichaam als tevoren. Bovendien is er een ruime verscheidenheid aan gloeilampen in de wereld – gekleurde lichten, gloeiend, fluorescerend – die analoog zijn aan de verschillende typen en rassen van mensen. We hebben allen dezelfde essentie en tappen dezelfde stroom af, en toch straalt ieder het licht van het leven op zijn eigen manier uit.

De elektrische stroom die aan ieder huis en iedere stroomkring wordt geleverd, komt uit één enkele bron, uit een elektriciteitscentrale voor een bepaald gebied. Die bron is iets universelers, misschien zoiets als het onkenbare, ongemanifesteerde, universele beginsel in de kern van ieder wezen. In de theosofische opvatting is zelfs het ‘uiteindelijke’ doel en de vredige toestand van nirvana niet permanent – het is een onbegrijpelijk lange periode, maar in het plan van de eeuwigheid zal het leven uiteindelijk een manier vinden om zich opnieuw tot uitdrukking te brengen. Vanuit het standpunt van de kern van het zijn, is nirvana niet een toestand van vernietiging, maar een toestand van opgaan, niet-zijn, eenheid waarin er geen individualiteit of afgescheidenheid is. Omdat een elektriciteitscentrale misschien ontploft, of de rivier die een hydro-elektrische centrale voedt opdroogt, betekent nog niet dat elektriciteit ophoudt te bestaan. Evenzo houdt de levensessentie niet op te bestaan. Ze bestaat nog steeds in potentie en zal een manier vinden om zich keer op keer tot uitdrukking te brengen. Ze duurt voort en vloeit steeds verder naar de zee, water wordt omgezet in waterdamp, om een andere keer weer neer te regenen in het gebied van de bovenloop van de rivier, en zich telkens weer tot expressie te brengen.

Cyclussen, reïncarnatie en wederbelichaming


Uit het tijdschrift Sunrise nov/dec 1998

© 1998 Theosophical University Press Agency