Theosophical University Press Agency

Gedachten over de Gayatri

Elisabeth Prent

Tat savitur varenyam bhargo devasya dhimahi,
dhiyo yo nah prachodayat.

Brahmanen reciteren deze oude hymne van de hindoes zowel tijdens hun ochtend- als avondgebeden. G. de Purucker geeft in zijn Occulte woordentolk (blz. 63) hiervan de volgende parafrase:

O u gouden zon van verheven luister, verlicht ons hart en vervul onze geest zodat we beseffen dat we één zijn met het goddelijke, het hart van het heelal, en het pad dat voor ons ligt kunnen zien en volgen naar het verre doel van volmaking, aangemoedigd door uw eigen stralende licht.

Wie of wat is de zon in deze invocatie? Is het de gouden ster die we haar licht en warmte over de aarde zien uitstralen? Het antwoord is ja en nee. Evenals ieder ander wezen gebruikt de zon een fysiek lichaam om haar innerlijke essentie te manifesteren en in contact te komen met andere wezens – kortom, om door te gaan met haar omzwervingen door de grenzeloze ruimte en tijd. Wat we zien is dit uiterlijke gewaad dat de zon omhult die in deze hymne wordt aangesproken.

Hoe komt het dat we een band kunnen hebben met het spirituele hart van de zon? In de kern van ieder wezen woont een vonk van dezelfde essentie als die van de zon. Ons werkelijke zelf is potentieel een zon – en het ontvouwt in de loop van eonen en eonen zijn latente vermogen om een ster te worden.

De zon zendt voortdurend oneindige aantallen stralen uit; en één daarvan klopt op de deur van ieder menselijk hart. Als we er genoeg op letten, kunnen we de deur openen en deze straal binnenlaten in ons wezen zodat hij onze eigen goddelijke vonk kan ontmoeten. In dit proces schept de zon niet iets in ons; hij biedt eenvoudig een helpende hand aan een medepelgrim op het pad. Hij wordt een leraar die helpt bij het naar buiten brengen van alle eigenschappen die in ons liggen te sluimeren.

Hoe meer we ons ervan bewust worden dat we fundamenteel identiek zijn met de zon, hoe meer ons hart verlicht wordt, en die kwaliteit wordt een bepalende factor in ons leven. Dan wordt onze geest vervuld van de zon, en ons denken wordt steeds meer afgestemd op het edelste in ons. Lagere neigingen verliezen hun greep op ons naarmate we steeds meer de goddelijke tegenwoordigheid binnenin ons voelen. Dit is de werkelijke taak voor de mens – hoewel deze, zoals we allemaal weten, een uitdaging vormt. En toch, hoe meer we over deze ideeën nadenken, hoe verder de deur zal opengaan. Iedere kleine overwinning op de lagere eigenschappen stelt ons in staat een volgende trede te beklimmen naar het licht, zodat de innerlijke zonnestraal valt op ‘het pad dat voor ons ligt’. Het is juist hier, vlakbij ons, dat we licht nodig hebben: hier ligt onze plicht en ons werk, hier ontmoeten we medemensen die eveneens hulp nodig hebben en licht op hun pad.

De zon doorloopt onpersoonlijk haar baan door volmaaktere sferen: haar hulp bereikt ons ongeacht wat we ermee verkiezen te doen. En toch, vervolmaking ligt niet ver weg achter de horizon. Er is geen kloof tussen ons en de essentie van de zon; de kloof bestaat in ons bewustzijn, in ons gebrek aan een dieper inzicht in wie we werkelijk zijn. De dagelijkse oefening waarbij we de kleine taken in het leven vervullen, scherpt ons bewustzijn het best en zorgt ervoor dat we deze nabijheid voelen. De ‘verre doeleinden van vervolmaking’ liggen latent in ons hart, en hulp ligt vlak voor ons. En het is voor ieder van ons mogelijk dit pad te betreden en medewerker te worden van de edelste doeleinden van de natuur.

Religies: hindoeïsme


Uit het tijdschrift Sunrise sep/okt 1999

© 1999 Theosophical University Press Agency