Als ik denk aan het woord heilig moet ik denken aan de eenheid
die elke beschrijving te boven gaat, de oorzaakloze bron van alles.
Alles is daarin geworteld en daarom is alles heilig. Hoe kunnen we dan
het enorme lijden begrijpen dat door de mens en de natuur wordt veroorzaakt,
en waarom voltrekt het zich?
In het algemeen wordt het woord heilig gebruikt om iets als
sacraal of goddelijk te vereren of te wijden. Het woord heilig wordt
vaak gebruikt voor plaatsen waar mysterieuze dingen hebben plaatsgevonden,
waar mensen zich hebben opgeofferd en waar doden zijn gevallen, waaronder
plaatsen uit de oudheid, slagvelden, en zelfs het terrein waar het World
Trade Center heeft gestaan. Als we hierover nadenken, bestaat het leven
op aarde uit mysteries, zelfopofferingen, en verlies van leven –
we worden in deze wereld geboren en moeten hier sterven – en alleen
al volgens deze redenering zijn de aarde en ons leven heilig.
Wat moeten we denken van rampen die zoveel ellende en leed veroorzaken?
In januari na de tsunami in Azië die het leven eiste van meer dan
een kwart miljoen mensen, nodigde de media religieuze leraren met verschillende
geloofsovertuigingen uit om rampen vanuit het oogpunt van hun traditie
te verklaren. Eén bijzonder fascinerend idee dat naar voren kwam,
vindt men terug in de trimūrti van de hindoes – Brahmā,
Vishṇu en Shiva die staan voor de schepper, onderhouder en vernietiger/hernieuwer.
Vormt de vernietiger/hernieuwer niet een interessant contrast? Bijvoorbeeld,
het ei wordt stuk gemaakt zodat het kuiken eruit kan komen, oude ideeën
worden afgebroken zodat een nieuw gedachteleven kan ontwaken. Eerst
is het misschien moeilijk om te aanvaarden dat er in moeilijke, pijnlijke
ervaringen iets goeds schuilt; maar het accepteren van zowel de donkere
als de lichte kant van onszelf betekent dat we onze heelheid en de redenen
om bescheiden te zijn erkennen.
Anderen verklaarden dat rampen, of sterfgevallen als gevolg van ziekten
zoals kanker of AIDS, ‘Gods wil’ zijn. Denk eens na over
het volgende uit het Oude Testament:
Ik ben de Heer, er is geen ander die het licht vormt en het donker
schept, die vrede maakt en onheil schept. Ik ben het, de Heer, die
al deze dingen doet. – Jesaja 45:7
Hoeveel mensen beschouwen God als de bron van het kwaad? En toch, hoe
kan het anders zijn wanneer we van een oneindige god spreken? Geen god
is oneindig als hij het kwaad niet omvat. Maar zou een eerbiedwaardige
vader of schepper, laat staan het goddelijke, doelbewust zijn
kinderen ombrengen? Misschien is het tijd om de aard van God opnieuw
te beschouwen, en zelfs vraagtekens te plaatsen bij het idee van een
‘opperwezen’ in een oneindig heelal.
De gedachte over Goddelijkheid ontspringt aan de intuïtie dat bewustzijn
potentieel onbegrensd is; dat er in een oneindig heelal een eindeloze
hiërarchie van wezens moet zijn waarvan het bewustzijn in steeds
hogere mate boven dat van ons uitgaat. Vandaar ons verlangen naar dit
transcendentale bewustzijn dat we proberen te bereiken wanneer we ons
tot iets groters, iets voorbij onze emotionele en persoonlijke natuur,
richten. Om te benadrukken dat dit de menselijke vermogens te boven
gaat, wordt goddelijk bewustzijn soms ‘niet-bewustzijn’
genoemd. Het is misschien moeilijk om de godheid als niet-bewust te
zien, waarschijnlijk omdat we niet-bewustzijn in verband brengen met
onwetendheid of onbewustheid. Maar hoe kunnen we anders het stadium
van een zuiver en hoog wezen beschrijven dat tot uitdrukking komt als
het bestendige, allesdoordringende kosmische bewustzijn of de ‘natuurwetten’:
de grondslag en achtergrond waardoor en waarin alles leeft en zich beweegt
en zijn bestaan heeft? Is iemand die slaapt bewust in de zin zoals u
en ik bewustzijn gewoonlijk opvatten? Is iemand tijdens een diepgaand
gebed of meditatie ‘bewust’? Ze overstijgen het alledaagse
bewustzijn misschien zozeer dat hun staat ons volledig te boven gaat,
en in die gesteldheid zijn ze zich niet bewust van de dagelijkse gebeurtenissen
om hen heen. Op dezelfde manier is het gemanifesteerde heelal –
innerlijk en uiterlijk, zichtbaar en onzichtbaar – misschien een
weergave van de diepe meditatie van een wezen of van wezens, van wie
we de essentie zuiver Zijn kunnen noemen.
De ecologie laat zien dat alle levende wezens met elkaar samenhangen,
en het beginsel van oorzaak en gevolg vormt de basis van alle wetenschappelijke
redenering en bewijsvoering. Als we in de buurt van een rivieroever
leven die eens in de honderd jaar wordt overstroomd, zouden we kunnen
constateren dat er hier een cyclus aan het werk is en bovendien een
oorzaak-en-gevolg-relatie met onze daden. Sommigen omschrijven karma
als oorzaak en gevolg, maar velen hebben een indruk van karma die niet
veel verschilt van de traditionele gedachten over God, in de zin dat
karma zelf beloont en straft. Als de overstroming plaatsvindt kunnen
we zeggen dat het ‘slecht’ karma is, en dat de getroffen
mensen ook slecht moeten zijn geweest. Maar hoewel oorzaken en gevolgen
heel reëel zijn, zijn de cyclussen van de natuur niet doelgericht
persoonlijk of bestraffend.
De aarde als levend wezen beweegt en haar atmosfeer verandert. Alle
wezens op aarde zijn aspecten van deze levende aarde en hangen daarmee
en met elkaar nauw samen. Wat wij doen beïnvloedt de aarde en wat
de aarde doet, beïnvloedt ons. We moeten hier niet lichtvaardig
over denken, want deze gevolgen beginnen op een innerlijk gebied en
bewegen zich naar buiten toe, zowel in fysieke als in metafysische zin.
De spirituele component van de vergelijking is geen buitenkosmische
god die de mens straft, maar veeleer de manier waarop wij omgaan met
een levende, psychisch-dynamische wereld die voortdurend verandert en
evolueert. Voor mij vormen bij natuurrampen alleen menselijke daden
en reacties het persoonlijke doelgerichte aspect.
De mens speelt een rol in de evolutie van onze wereld die een geheel
is en zowel de stof omvat als ons krachtige innerlijke leven –
het heilige element. Nadat eeuwen geleden het denkvermogen ontwaakte,
zijn we in de natuur tegendraads en eigenzinnig handelende wezens geworden,
zowel helden als slachtoffers van onze eigen scheppende kracht –
de verbeelding. We brengen onze eigen verschrikkingen en zegeningen
teweeg, ofwel in ons bewustzijn òf door onze relaties met andere
wezens en de levende aarde. We kunnen dit zien in een oorlog, die een
zelfgewilde catastrofe is, hoewel hij in zekere zin een natuurramp is
omdat de mens deel uitmaakt van de natuur, niet ervan gescheiden is,
zodat alles wat we doen onderdeel van de natuur is. Bovendien is oorlog
altijd een ramp voor de natuur. We besteden zelden aandacht aan het
verlies van dierenlevens, de verwoesting van de omgeving, of aan de
invloed die het verlies van mensenlevens op de natuur heeft; maar gedeelten
van de natuur worden in veel opzichten verwoest en beschadigd, soms
onherstelbaar, en misschien op veel meer niveaus dan we denken.
Als een zelfbewust deel van de aarde-natuur is de mens een krachtige
dynamo van psychische, vitale en astrale krachten. We leven in harmonie
of in strijd met de natuurwetten. Voorzover we niet erin slagen deze
wetten te begrijpen, komen we voortdurend ermee in conflict. Op dezelfde
manier waarop een aardbeving het gevolg is van de zich opbouwende druk
van weerstand langs breuklijnen, of waarop bliksem het gevolg is van
elektrische ladingen van de aarde en de atmosfeer die niet in balans
zijn, raakt het gedachteleven van de mens (een andere soort natuurkracht)
misschien dusdanig uit balans met, of verzet zich tegen, de kosmische
bewustzijnstoestand en de werkende evolutiekrachten, dat er een aanpassing
nodig is. Maar er schijnt altijd een stuwende kracht te zijn naar een
ruimer bewustzijn. De aanpassingen die worden gemaakt door hongersnood,
ziekte, veranderingen van het aardoppervlak, en zelfs oorlog, illustreren
de misvatting dat mensen los van de natuur en van elkaar staan, en onderstrepen
de noodzaak om onzelfzuchtig met elkaar samen te werken, met mededogen
voor al het leven – basissleutels om de hogere innerlijke vermogens
te doen ontwaken.
Hoe komt het dat de mens grote rampen keer op keer heeft overleefd?
Hoe komt het dat de slechtste eigenschappen van de mens nooit erin zijn
geslaagd de mens volledig te overweldigen? Wat weerhoudt ons ervan om
door hebzucht, geweld, en onbekendheid met de natuurwetten verder in
de duisternis af te dalen? Komt het omdat wij evenals alle andere wezens
uitdrukkingen van het kosmische bewustzijn zijn, en dus in de kern van
ons wezen een oneindig vermogen tot onzelfzuchtigheid en altruïsme
hebben? Uit grote tragedies is altijd een pijnlijke, nauwelijks waarneembare
toename van bewustzijn van onze verbondenheid met anderen voortgekomen,
en meer verantwoordelijkheidsbesef voor de gebeurtenissen in ons leven,
een geleidelijke bewustwording van de waarde van zelfopoffering, mededogen,
en de noodzaak om met de natuur samen te werken. Ongeacht de tijdelijke
uitkomst van een gebeurtenis, kan het brandpunt van ons leven verschuiven
van het idee van een buiten ons staande supermenselijke bemiddelaar
die ons straft, naar het nemen van verantwoordelijkheid voor hoe we
reageren op onze heilige levenservaringen en hoe we ons daardoor ontwikkelen.
|