Het Theosofisch Genootschap

De kracht van vriendelijkheid*

Nancy Coker

*Uit een lezing op 13 april 2007 in het Theosophical Library Center, Altadena, Californië.

Vriendelijkheid is een woord dat een behaaglijk gevoel geeft, en is etymologisch verbonden met vriend of vriendschap. Vriendelijkheid is in betekenis verwant met mededogen, maar dat is een ernstig woord dat meer van me vraagt dan ik gewoonlijk kan opbrengen. Het vraagt van ons onvoorwaardelijk lief te hebben, en hoewel ik er nog verre van ben dat te kunnen, heb ik ontdekt dat ik tenminste één stap kan zetten in de richting daarvan – ik kan vriendelijk zijn. Het gaat niet om de gulden regel. Eerlijk gezegd heb ik nooit gehouden van dat gezegde ‘doe voor anderen zoals je zou wensen dat ze voor jou doen’ want dat kan behoorlijk egoïstisch zijn. Ik vind ‘doe anderen zoals zij zouden willen’ beter. Veel aandacht besteden aan wat anderen graag willen of nodig hebben en ze daarbij helpen is echte vriendelijkheid. Er zijn geen voorgeschreven formules: we gaan met een sinaasappelboom op een andere manier vriendelijk om dan met een huilend kind of een boze politieagent. We ontdekken op het moment dat dit nodig is waar behoefte aan bestaat en proberen vanuit het hoogste deel van ons wezen te handelen.

Twee van de vriendelijkste en meest geruststellende woorden die ik ooit heb gehoord zijn ‘ik ook’. In welke verschrikkelijke omstandigheden we ons ook bevinden, hoe ontsteld we ook zijn, als iemand anders bekent precies dezelfde ellende te hebben doorgemaakt, hetzelfde heeft gevoeld, geeft dat opluchting, en we voelen ons weer fris en opgeknapt. Het herinnert ons eraan dat we niet alleen zijn. En dat is een van de magische sleutels van vriendelijkheid: we voelen ons niet langer een buitenstaander – verkeerd begrepen, in verlegenheid gebracht, en alleen – maar we voelen ons weer een waardevol onderdeel van de groep. Dat bevrijdt ons zodat we ons weer erbij voelen horen in plaats van erbuiten te vallen.

We verliezen zo gemakkelijk uit het oog wie we zijn. De psychotherapeut Piero Ferrucci wijst in The Power of Kindness op een moderne ‘epidemie van depressiviteit en paniekaanvallen’ en brengt ze in verband met het ‘gebrek aan warmte en aan een geruststellende en beschermende omgeving en aan een verminderd gevoel van ergens bij te horen’ (blz. 8). Zulke epidemische verschijnselen kunnen direct worden teruggevoerd op de materialistische overtuiging waarvan onze cultuur doordrongen is: dat dingen op zich een waarde hebben, terwijl mensen hun waarde moeten ‘verdienen’. Ik vind het vreemd dat de meeste Amerikanen het fundamentele uitgangspunt van het materialisme verwerpen, namelijk dat ‘dingen’ door willekeurige botsingen bij toeval het leven hebben voortgebracht – ‘dingen’ die de filosoof Ken Wilber droogjes ‘dartelend slijk’ [frisky dirt] noemde. Het geloof dat goddelijkheid of bewustzijn een rol moet hebben gespeeld bij de geboorte (of wedergeboorte) van het universum schijnt het meest populair te zijn. Niettemin lijkt het alsof we de resultaten van het materialistische denken ermee hebben verweven, want meestal leven we alsof de materialisten het bij het juiste eind hebben, alsof er geen innerlijk doel of be­tekenis in het leven is. We kijken buiten onszelf naar de materiële wereld om de oorsprong van onze problemen en de oplossingen daarvoor te vinden in plaats van de oorsprong van ons eigen (en alle) bestaan in onszelf te zoeken. We leggen eerder de nadruk op de materiële kwantiteit dan op de kwaliteit die van bovenaf komt of uit een spirituele levensvisie voortspruit. We willen de biefstuk zonder de koe om van de smaak te genieten zonder dat het voedsel ons beïnvloedt.

Een prijs die we voor een materialistisch leven betalen terwijl we de filosofische basis ervan verwerpen is gebrek aan integriteit. Hoe meer we de veronderstelling verwerpen dat het leven een toevallig samenkomen van willekeurige gebeurtenissen is, en toch doen alsof dat wel het geval is door uiterlijke zaken hoger te waarderen dan innerlijke, des te meer leggen we de basis om ons afgescheiden, depressief, bezorgd en geïsoleerd te voelen. Indien we geloven dat het goddelijke de kern van het universum is, de wortel van het leven, laten we dan een leven leiden dat meer waarde hecht aan zijn dan aan hebben, aan wezens boven dingen.

Voor mensen die de belangstelling en discipline hebben om dingen te bestuderen en tot op de bodem uit te zoeken, biedt de oude wijsheid een krachtig tegengif tegen de holle beloften van het materialisme. Maar het aantal mensen dat dit probeert te doen is niet erg groot, en dus bied ik een verkorte versie: laten we vriendelijk zijn. Niet omdat we denken dat dat moet, maar omdat het in onze diepste natuur weerspiegelt wie we zijn. Laten we vriendelijkheid losmaken uit het terrein van de sociale omgangsvormen en haar occulte basis onderzoeken: theosofische, soefi- en boeddhistische tradities leren ons dat de fundering van het heelal liefdevolle vriendelijkheid is. De soefi’s zeggen dat ‘Alles de Geliefde is’, en de christenen leren dat God liefde is. Theosofen zeggen dat wat we onze innerlijke of goddelijke natuur noemen de uitdrukking van mededogen is. Ik kan daar niet persoonlijk voor instaan, maar ik heb het gevoel dat het klopt, en mensen van wie ik de opvattingen waardeer hebben dat steeds weer geschreven. H.P. Blavatsky zei het zo: ‘Mededogen is geen eigenschap. Het is de WET der wetten – eeuwige harmonie . . . een oeverloze, universele essentie . . . de wet van eeuwige liefde’ (De stem van de stilte, blz. 67). Mededogen moet dan, omdat het een universele essentie is, een deel van ons zijn, een deel van onze essentie.

Wanneer we door de ogen van liefde naar de wereld kijken, gedragen we ons vriendelijk. De boeddhist D.T. Suzuki vertelt het volgende verhaal: Iemand hoorde een geluid in zijn tuin en toen hij naar buiten keek zag hij jongens uit de buurt bezig in een van zijn bomen te klimmen om fruit te stelen. Dus zette hij een ladder onder de boom en ging geruisloos weer naar binnen. Hij was bang dat de kinderen wanneer ze, ‘bang om gesnapt te worden, weer uit de boom klommen, zouden uitglijden, vallen en zich bezeren. Zijn impuls was om te voorkomen dat ze zich pijn deden, niet om zijn eigendom te beschermen.’ Als we ons bewust worden van de eenheid en verbondenheid van alle leven kunnen we niet anders dan op vriendelijke wijze handelen.

Talloze wijzen hebben ons verteld dat het lijden van één persoon ons allemaal beïnvloedt, en dat als er één mens in slavernij leeft, niemand van ons vrij is. Hoe we het ook wenden of keren, onverschilligheid voor het welzijn van anderen komt voort uit onwetendheid, niet uit intelligentie. Kunnen we ons ontspannen en gelukkig voelen als we ondraaglijke pijn lijden? Kunnen we gelukkig zijn terwijl anderen lijden? Ons leven is in hoge mate afhankelijk van dat van anderen: we beginnen ons aardse leven in het lichaam van onze moeder, en iedere minuut daarna zijn we op een of andere manier afhankelijk van anderen voor ons welzijn, hoewel we ons dat gewoonlijk pas realiseren als er een staking is, of een tekort aan een bepaald product. Wat is onze verantwoordelijkheid voor dit web van onderlinge verbindingen? Albert Einstein schreef: ‘Ik herinner mezelf honderd keer per dag eraan dat mijn innerlijke en ook mijn uiterlijke leven afhankelijk zijn van het werk van andere mensen, zowel levende als dode, en dat ik me moet inspannen om evenveel te geven als ik heb ontvangen en nog steeds ontvang.’ En bijna 2000 jaar daarvoor smeekte de Romeinse keizer Marcus Aurelius ons om

ons heelal voortdurend als één levend wezen te beschouwen dat uit één substantie bestaat en één ziel heeft; en waar te nemen hoe alle dingen verwijzen naar één gewaarworden, het gewaarworden van dit ene levende wezen; en hoe alle dingen in één beweging handelen; en hoe alle dingen de samenhangende oorzaken zijn voor alle dingen die bestaan; kijk ook naar het voortdurende spinnen van de draad en de structuur van het weefsel. Meditaties, 4:40

Als we het heelal als één levend wezen met één ziel beschouwen, kan het niet anders of er verandert iets in hoe we met elkaar en ieder ander wezen op deze planeet omgaan. Ik moet denken aan een zegswijze die langgeleden in de mode was: ‘We wonen allemaal stroomafwaarts.’ Het noopt tot bescheidenheid als we beseffen hoe gedachten, woorden en handelingen van ons uitgaan, en hoe die bijdragen aan óf de vervuiling óf de zuivering van onze wereld.

Vaak willen we niet horen hoe belangrijk we zijn, maar de behoefte aan warmte en vriendelijkheid is voor ieders welzijn onontbeerlijk. Shelley E. Taylor vertelt ons een verhaal uit het naoorlogse Duitsland toen de voedselrantsoenen mager waren. Toch lukte het wetenschappers die de taak hadden toezicht te houden op de voedselvoorziening voor oorlogswezen om de rantsoenen voor een bepaald weeshuis te verhogen in de hoop dat met die extra rantsoenen de kinderen in zes maanden de achterstand in lichaamslengte en lichaamsgewicht op de andere kinderen zouden inlopen. Vreemd genoeg maakte het extra voedsel niets uit. Maar in een ander weeshuis waar de rantsoenen nog steeds op het niveau van die in de oorlog stonden begonnen de kinderen wel goed te groeien. Nader onderzoek leidde tot de conclusie dat de verschillen in fysieke groei tussen de kinderen te maken had met de vriendelijkheid van de vrouw van het ene weeshuis vergeleken met de wreedheid van de vrouw die het andere onder haar hoede had. De liefde en affectie ‘die ieder kind ontving van de warme en liefhebbende verzorgster deed meer voor de groei van de kinderen dan dure voedingssupplementen’. Zo groot is de kracht van vriendelijkheid. ‘En als je ziet dat wreedheid zelfs de resultaten van voedingssupplementen kan tenietdoen, begin je ook te begrijpen wat een enorme kracht kan uitgaan van angst’ (The Tending Instict, blz. 3). Dit is de kracht van onvriendelijkheid: woede heeft een energie, haat heeft intensiteit, en angst kan ons op ieder niveau verlammen. Vriendelijkheid heeft daarentegen het vermogen om al deze omstandigheden onder ogen te zien en ze te neutraliseren. Ze brengt een ruimhartigheid van geest met zich mee die ons doet herleven, ons bezielt en die als een zegening wordt ervaren. Vriendelijkheid maakt ruimte vrij voor meer innerlijke vrijheid.

Het begint met een intentie, een belofte aan onszelf om vriendelijk te zijn. Als we besluiten vriendelijk te zijn, merken we steeds meer gelegenheden daartoe op. We merken ook wanneer we in onze schulp kruipen, waar het lijden te groot voor ons is en we het niet kunnen aanzien, laat staan helpen. Hoe meer we vriendelijkheid in praktijk brengen, zelfs tegenover mensen die zo in de ellende zitten dat het ons afstoot, des te sterker we worden en des te beter we in staat zijn om stand te houden bij het zien van groot lijden zonder onze blik af te wenden, om zo de belichaming van vriendelijkheid te worden.

We kunnen echter ook in de verleiding komen om vriendelijk te zijn met verkeerde intenties. We hoeven mensen geen misbruik van ons te laten maken, want ware vriendelijkheid omvat niet alleen anderen, maar ook onszelf. Zijn we werkelijk vriendelijk als we verhullen wat we bedoelen, loze complimenten maken en doen alsof we iets leuk vinden als dat niet zo is? Als we alleen om ‘vriendelijk’ te zijn doen alsof we iets prettig vinden, liegen we tegen onszelf terwijl we geen respect hebben voor de ander – en dat is niet vriendelijk. Het is neerbuigend om de volwassenheid van anderen en hun vermogen om naar afwijkende standpunten te luisteren in twijfel te trekken. We kunnen leren om het op milde wijze met elkaar oneens te zijn, we kunnen altijd een vriendelijke manier vinden om nee te zeggen. En we kunnen leren om ja te zeggen zelfs wanneer dit ongelegen komt.

Er is een joods verhaal dat vertelt dat er eens heel lang geleden een koning was die zijn zoon op reis stuurde de wereld in, en toen de tijd aanbrak dat de prins weer thuis nodig was, zond hij hem een bericht dat hij moest terugkomen. Maar de prins kon zichzelf daar gewoon niet toe brengen en bleef weg. Nogmaals stuurde de koning een boodschap en de prins antwoordde: ‘Ik kan niet.’ En dus zond de koning, die een wijs en liefhebbend man was, nogmaals een bericht: ‘Kom dan zover je kunt, mijn zoon, en ik zal je van de andere kant tegemoet komen.’

Dit is liefdevolle vriendelijkheid in de praktijk. Behalve dat we ja of nee zeggen, is er onze innerlijke houding die achter al onze woorden en uiterlijke handelingen staat, die de ander als deel van onszelf herkent, die ziet wanneer anderen zijn vergeten hoe waardevol ze zelf zijn en ze helpt met een grootmoedig aanbod, of soms alleen maar met een aanraking of een begrijpende blik. Galway Kinnell belicht dit in zijn gedicht ‘Sint Franciscus en de zeug’:

De knop
staat symbool voor alle dingen
zelfs voor dingen die niet bloeien,
want alles bloeit, van binnenuit, van eigen gelukzaligheid;
hoewel het soms nodig is
een wezen opnieuw bewust te maken van zijn eigen aantrekkelijkheid,
om een hand op zijn voorhoofd te leggen . . .
en het in woorden en een aanraking opnieuw te vertellen
dat het aantrekkelijk is
tot het opnieuw van binnenuit opbloeit, van eigen gelukzaligheid; . . .

Andere artikelen over ethiek


Uit het tijdschrift Sunrise winter 2008

Herziene vertaling: Impuls (Nieuwsbrief voor leden van het Theosofisch Genootschap), september 2019, nr. 86.

© 2019 Theosophical University Press Agency