H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen
Deel 1: 1874 – 1882

isbn 9789491433122, paperback, eerste druk 2015, bestel boek

© 2015  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

      Inhoudsopgave     

 

Lama’s en druzen

[‘Lamas and druses’, The Theosophist, juni 1881, blz. 193-6; CW 3:175-89]

Het nieuwe boek Land of Gilead van L. Oliphant trekt veel aandacht. Enige tijd geleden zijn er besprekingen van verschenen, maar we moesten het onderwerp tot nu toe laten rusten wegens plaatsgebrek. We moeten nu wat zeggen, niet over het boek zelf – hoewel men de geschriften van die knappe schrijver nauwelijks voldoende recht kan doen – maar over wat hij ons zegt over de druzen, die mystici van het Libanon gebergte over wie zo weinig bekend is. Misschien kunnen we nieuw licht op hen werpen.

De druzen hebben [volgens Oliphant] de vaste overtuiging dat het einde van de wereld nabij is. Recente gebeurtenissen kloppen in zoverre met de raadselachtige profetieën van hun heilige boeken, dat ze uitzien naar de spoedige wederopstanding van al-Hakim, de stichter en goddelijke incarnatie van de sekte. Om dit te begrijpen moet men denken aan het verband tussen China en de theologie van de druzen. Men veronderstelt dat de zielen van alle vrome druzen in groten getale incarneren in bepaalde steden in het westen van China. Het einde van de wereld zal worden aangekondigd door de nadering van een groot leger uit het Oosten tegen de wedijverende machten van de islam en het christendom. Dit leger zal onder het bevel staan van het universele denkvermogen, en zal bestaan uit miljoenen Chinese unitariërs. Christenen en moslims zullen zich overgeven en voor dit leger uit naar Mekka optrekken. Dan zal al-Hakim verschijnen; op zijn bevel zal de Kaäba door vuur uit de hemel worden vernietigd, en de wederopstanding van de doden zal plaatshebben. Nu Rusland in conflict is gekomen met China, zien de druzen daarin de vervulling van heilige profetieën en wachten ze vol verlangen op een Armageddon en ze denken dat daarbij voor henzelf een belangrijke rol is weggelegd.    – The Pioneer

Volgens ons is Lawrence Oliphant een van de beste schrijvers van Engeland. Hij is ook beter bekend met het innerlijke leven van het Oosten dan de meeste schrijvers en reizigers die daarover geschreven hebben, zelfs Captain en Mw. Burton niet uitgezonderd. Maar zelfs zijn scherp waarnemend verstand kon het geheim van het diep mystieke geloof van de druzen niet doorgronden. In de eerste plaats is al-Hakim niet de stichter van hun sekte. Hun rituelen en dogma’s werden nooit bekendgemaakt, behalve aan hen die tot hun broederschap werden toegelaten. Hun oorsprong is vrijwel onbekend. Hun uiterlijke religie, of beter gezegd wat ervan aan het licht is gekomen, kan in een paar woorden worden weergegeven. Men gelooft dat de druzen een mengeling zijn van Koerden, Mardi-Arabieren en andere halfbeschaafde volkeren. We beweren dat ze de afstammelingen en een mengeling zijn van mystici van alle volkeren – mystici die als gevolg van de wrede en onverbiddelijke vervolging door de orthodoxe christelijke kerk en de orthodoxe islam, vanaf de eerste eeuwen van de islamitische propaganda zich verzameld hebben, en langzamerhand zich permanent hebben gevestigd in vestingen in Syrië en in het Libanon gebergte, waar ze van begin af aan een schuilplaats hadden gevonden. Vanaf die tijd hebben ze het diepste stilzwijgen over hun overtuigingen en werkelijk occulte rituelen bewaard. Later vormden ze – dankzij hun krijgshaftige aard, hun grote dapperheid en hun eensgezinde samenwerking, waardoor ze door hun vijanden, zowel moslims als christenen, werden gevreesd – een onafhankelijke gemeenschap of, zoals we ze zouden kunnen noemen, een imperium in imperio.1 Ze zijn de sikhs van Klein-Azië, en hun gemeenschap vertoont veel punten van overeenkomst met het vroegere ‘rijk’ van de volgelingen van Guru Nanak – zelfs in hun mystiek en ontembare dapperheid. Maar beide zijn nog nauwer verbonden met een derde en nog mysterieuzer gemeenschap van religieuze fanatici, over wie niets, of bijna niets, aan buitenstaanders bekend is: we bedoelen die broederschap van Tibetaanse lama’s, die de Broederschap van Khe-lang wordt genoemd, die maar weinig omgaan met andere lama’s. Zelfs Csoma de Kőrös, die vele jaren bij de lama’s doorbracht, vernam nauwelijks méér van de religie van deze chakravartins (draaiers van het wiel) dan wat zij hem lieten weten over hun exoterische rituelen; en over de Khe-langs kwam hij helemaal niets te weten.

1. Noot vert.: imperium in imperio betekent een staat binnen een staat.

Het mysterie dat de geschriften en de religie van de druzen omgeeft, is veel ondoordringbaarder dan dat van de ‘discipelen’ uit Amritsar en Lahore, van wie de Granth goed bekend is en meer dan eens in Europese talen is vertaald. Geen enkele van de 45 heilige boeken1 van de mystici van de Libanon die er zouden zijn, is ooit door een Europese geleerde gezien, laat staan onderzocht. Veel manuscripten hebben de ondergrondse khalwehs (plaatsen voor religieuze bijeenkomsten), die onveranderlijk onder de ruimte voor samenkomsten op de begane grond waren gebouwd, nooit verlaten, en de openbare bijeenkomsten van de druzen op donderdagen zijn eenvoudig sluiers die bestemd zijn voor al te nieuwsgierige reizigers en omwonenden.

1. Het boek dat door Nasr-Allah aan de Franse koning als onderdeel van de geschriften van de druzen werd aangeboden, en dat door Pétis de la Croix in 1701 was vertaald – wordt een vervalsing genoemd. Niet één van de exemplaren die nu in het bezit zijn van de Bodleian Library, of van de bibliotheken van Wenen of het Vaticaan, is echt, en bovendien is elk van deze een kopie van de andere. De nieuwsgierigheid van de reizigers was altijd groot, en nog groter waren de inspanningen van de onbedwingbare en zich overal mee bemoeiende zendelingen om achter de sluier van de eredienst van de druzen door te dringen, maar ze hadden geen van allen succes. De striktste geheimhouding over de aard van hun geloof, de eigenaardige rituelen die in hun onderaardse khalwehs werden gehouden, en de inhoud van hun kanonieke boeken werd door Hamza en Baha'uddin, de voornaamste en eerste discipel van Hamza, aan hun volgelingen opgelegd.

Een eigenaardige sekte vormen de ‘discipelen van Hamza’, zoals ze zich noemen. Behalve dat hun uqqals of spirituele leraren, evenals de akali’s van de sikhs, de plicht hebben om de zichtbare plaats van hun eredienst te verdedigen (die slechts een grote, ongemeubileerde ruimte is), zijn ze ook de bewakers van de Mystieke Tempel, en de ‘wijzen’ of ingewijden van hun mysteriën, wat ook blijkt uit de naam uqqal; want het Arabische aql betekent ‘verstand’ of ‘wijsheid’. Het is niet juist ze druzen te noemen, wat ze als een belediging beschouwen; ook zijn ze in feite niet de volgelingen van Darazi, een ketterse leerling van Hamza, maar de ware discipelen van laatstgenoemde. De oorsprong van die persoon die in de 11de eeuw onder hen verscheen, afkomstig uit Centraal-Azië, en wiens geheime of ‘mysterie’-naam ‘al-Hamma’ is, is onze Europese geleerden volkomen onbekend. Zijn spirituele titels zijn ‘universele bron of denkvermogen’, ‘oceaan van licht’ en ‘absolute of goddelijke intelligentie’. Kortom, ze zijn herhalingen van de titels van de Tibetaanse dalai lama; deze naam betekent ‘pad naar de oceaan’,1 pad of ‘weg naar de oceaan van licht’ (intelligentie) of goddelijke wijsheid – beide titels zijn identiek. Het is wonderlijk dat het Hebreeuwse woord lamad ook ‘de door God onderwezene’ betekent.

1. ‘Lama’ betekent in het alledaagse Tibetaans pad of weg, maar figuurlijk verwijst het naar de ‘weg naar wijsheid of verlossing’. Vreemd genoeg betekent het ook ‘kruis’. Het is het Romeinse cijfer X, of tien, het symbool van volmaking of het volmaakte getal, en betekende tien bij de Egyptenaren, Chinezen, Feniciërs, Romeinen, enz. Het wordt ook op de Mexicaanse burgerlijke kalenders aangetroffen. De Tartaren noemen het lama naar het Scytho-Turanische woord lamh, ‘hand’ (naar het aantal vingers aan beide handen), en het is synoniem met de yod van de Chaldeeën ‘en zo werd het de naam van een kruis van de hogepriester van de Tartaren en van de lamaïstische boodschapper van God’, zegt de schrijver [E.V.H. Kenealy] van The Book of God: An Introduction to the Apocalypse (blz. 458). Bij de Ieren betekent luam het hoofd van de kerk, een spiritueel hoofd.

Een Engelse oriëntalist ontdekte onlangs dat de religie van Nanak heel wat boeddhisme bevatte (het artikel ‘Diwali’ in de Calcutta Review). Dit is heel normaal, omdat Hindoestan het land van boeddha’s en bodhisattva’s is. Maar dat dit ook geldt voor de religie van de druzen – die geografisch en etnologisch ver van de hindoes af staan – is veel onbegrijpelijker en vreemder. Toch is het een feit. Ze zijn in hun overtuigingen en in bepaalde rituelen meer lamaïstisch dan enig ander volk op aarde. Het feit kan worden tegengesproken, maar dit zal alleen gebeuren omdat Europa van beide zo goed als niets afweet. Hun regeringsstelsel wordt omschreven als feodaal en patriarchaal, terwijl het even theocratisch is als dat van de lama’s – of als dat van de sikhs – zoals dit vroeger was. De mysterieuze vertegenwoordiging van de godheid verschijnt in Hamza, van wie men zegt dat zijn geest hen leidt, en incarneert periodiek in de persoon van de belangrijkste uqqal van de druzen, evenals dit gebeurt bij de guru-koningen van de sikhs van wie sommigen, zoals guru Govind, beweren reïncarnaties van Nanak te zijn, terwijl de dalai lama’s van Tibet beweren die van Boeddha te zijn. Laatstgenoemden worden tussen twee haakjes door abbé Huc en anderen willekeurig shaberons en khubilkhans genoemd (beide in verschillende mate reïncarnaties, niet van Boeddha, de mens, maar van zijn boeddha-achtige goddelijke geest), zonder zich te bekommeren om het verschil in de benaming. Al-Hamma of Hamza kwam van het ‘land van het woord van God’. Waar was dat land?

Swedenborg, de ziener uit het noorden, raadde zijn volgelingen aan om naar het verloren woord te zoeken onder de hiërofanten van Tartarije, Tibet en China. We kunnen enkele feiten noemen die deze gedachte bevestigen en verhelderen. Lhasa, de theocratische hoofdstad van Tibet, wordt gewoonlijk als ‘god-land’ vertaald, d.w.z. dit is het enige (Engelse) equivalent dat we kunnen vinden.1 Hoewel het gescheiden wordt door de Karakoram-keten en Klein Tibet, ligt het grote Tibet op hetzelfde Aziatische plateau als het tafelland van Pamir2 dat onze bijbelgeleerden aanwijzen als de bakermat van de mensheid, de geboorteplaats van de mythische Adam. Tibet of Ti-Boutta geeft etymologisch de woorden Ti, wat in het Chinees het equivalent is voor God, en buddha, of wijsheid: het land dus van de godheid van wijsheid, of van de incarnaties van wijsheid. Het wordt ook ‘Bod-Yid’ genoemd. Nu zijn ‘Yid’ en ‘Yod’ synonieme apocalyptische en fallische namen voor de godheid – Yod is de Hebreeuwse naam voor God. G. Higgins toont in zijn Celtic Druids aan dat de druïden van Wales de naam Bod-Yid veranderen in Budd-ud, dat bij hen de ‘wijsheid van Yid’ betekende, of wat het volk nu ‘God’ noemt.3

1. En het is een hoogst onbevredigende term, omdat de lamaïsten het denkbeeld van een antropomorfe godheid zoals door het woord ‘God’ wordt weergegeven, niet kennen. Fo of Boeddha (laatstgenoemde naam is geheel onbekend bij het gewone volk) is hun equivalente uitdrukking voor dat alomvattende, hoogste goed, of wijsheid, waaruit alles voortkomt, zoals het licht van de zon, welke oorzaak niets persoonlijks heeft, maar eenvoudig een abstract beginsel is. En het is dit beginsel dat we in al onze theosofische geschriften, bij gebrek aan een beter woord, ‘God-achtig’ of ‘goddelijk’ moeten noemen.
2. Er zijn verschillende Pamirs in Centraal-Azië. Er is de Alichur Pamir, die noordelijker ligt dan de Grote Pamir met het Victoriameer (Zorkul) in zijn nabijheid, de Taghdumbash Pamir en de Kleine Pamir, iets zuidelijker; en verder oostwaarts is een andere Pamir-keten die tussen de Muztagh Pas en de Kleine Guhjal in ligt. We zouden willen weten in welke van deze we de Hof van Eden moeten zoeken?
3. Het Hebreeuwse woord voor heiligdom is thebah, dat ook een ‘vaartuig’ betekent – de ‘ark’ van Noach en het biezen mandje van Mozes.

De religie van de druzen zou zijn samengesteld uit het jodendom, de islam en het christendom, en sterk gekleurd zijn door het gnosticisme en het stelsel van de magiërs van Perzië. Als men de dingen bij hun naam zou noemen, en alle arrogantie aan de waarheid zou opofferen, zou men iets anders moeten erkennen. Men zou dan bijvoorbeeld kunnen zeggen dat, terwijl de islam een mengsel is van de religie van de Chaldeeën, het christendom en het jodendom; het christendom een mengsel is van jodendom, gnosticisme en heidendom; en het jodendom grotendeels een Egyptisch-Chaldeeuws kabbalisme is, dat verborgen gaat achter verzonnen namen en fabels, aangepast aan de stukjes werkelijke geschiedenis van de Israëlitische stammen – het religieuze stelsel van de druzen een van de laatste overblijfselen van de oude wijsheid-religie blijkt te zijn. Het is volledig gebaseerd op dat element van praktische mystiek waaruit van tijd tot tijd vertakkingen zijn ontstaan. Ze zijn bekend onder de impopulaire namen kabbalisme, theosofie en occultisme. Elke religie, waaronder de joodse en de islam, erkent de waarde van bovengenoemde takken, behalve het christendom dat door de betekenis die het aan de belangrijkste steunpilaar van zijn verlossingsleer hecht (we bedoelen het dogma van Satan), de theürgische praktijken in de ban moest doen. Waar de beschaving met haar materialistische, allesnivellerende en vernietigende hand zelfs India en Turkije heeft aangeraakt, sterft, te midden van het tumult en de chaos van afbrokkelende geloofsovertuigingen en oude wetenschappen, de herinnering aan de oude waarheden snel uit. Het is nu normaal en in de mode om ‘het oude en stoffige bijgeloof van onze voorouders’ af te keuren, zelfs onder de natuurlijke bondgenoten van de onderzoekers van de theürgie en het occultisme – de spiritisten.

Veel geloofsovertuigingen die ernaar streven met de cyclische stroom mee te gaan en die zelf meehelpen om de kennis van het oude weg te vagen, zijn wonderlijk blind voor het feit dat dezelfde krachtige golf van het materialisme en de moderne wetenschap ook hun eigen grondslagen wegvaagt. Alleen die religies die zich vanaf het begin strikt afzijdig hebben gehouden van de andere, zijn nog even ontvankelijk als altijd voor deze oude vergeten waarheden. Terwijl de druzen zich uiterlijk begeven onder moslims en christenen, en altijd bereid zijn op hun openbare bijeenkomsten op donderdagen zowel de Koran als de evangeliën te lezen, hebben ze nooit toegestaan dat een niet-ingewijde vreemdeling tot de mysteriën van hun eigen leringen kon doordringen. Alleen intelligentie1 schenkt aan de ziel (die bij hen sterfelijk is, al overleeft ze het lichaam) de levenwekkende en goddelijke vonk van de hoogste wijsheid of tamimi – zeggen ze – maar deze moet beschermd worden tegen allen die niet in Hamza geloven. Het werk van de ziel is om wijsheid te zoeken, en het belangrijkste van aardse wijsheid is om universele wijsheid te kennen, of ‘God’, zoals mensen van andere religies dat beginsel noemen. Dit is de leer van de boeddhisten en lamaisten die ‘buddha’ zeggen, waar de druzen ‘wijsheid’ zeggen – woorden met dezelfde betekenis. ‘Hoewel ze uiterlijk de religieuze gebruiken van de moslims overnemen, bereid zijn hun kinderen onderwijs op christelijke scholen te laten volgen, de Arabische taal gebruiken en vrij omgaan met vreemdelingen, blijven de druzen, meer nog dan de joden, een eigenaardig volk’ – zegt een schrijver. Ze worden hoogst zelden, zo ooit, bekeerd; ze trouwen binnen hun eigen volk; ze houden heel hardnekkig vast aan hun overleveringen, en verijdelen alle pogingen om hun dierbare geheimen te ontdekken. Toch zijn ze niet fanatiek, noch proberen ze bekeerlingen te maken.

1. De druzen verdelen de mens in drie beginselen: lichaam, ziel en intelligentie – de ‘goddelijke vonk’, die theosofen ‘geest’ noemen.

Huc spreekt in zijn Travels in Tartary, Thibet and China1 met grote verwondering over de uiterste verdraagzaamheid en zelfs uiterlijke eerbied die de Tibetanen tegenover andere religies tonen. Een hoge lama, of ‘levende boeddha’, zoals hij hem noemt, die de twee missionarissen in Choang-Long, bij Kumbum, ontmoetten, was ongetwijfeld hun meerdere in goede manieren, evenals in tact en respect voor hun gevoelens. De beide Fransen begrepen noch waardeerden zijn handelwijze, want ze waren heel trots op de belediging die ze de khubilkhan aandeden. Huc schept erover op: ‘We wachtten op hem . . . gezeten op de kang . . . en we stonden met opzet niet op om hem te ontvangen, maar brachten slechts een vluchtige groet’. De hoge lama ‘bleek echter niet van de wijs gebracht’; toen hij zag dat ze zich ‘met opzet’ ervan onthielden hem ‘uit te nodigen om te gaan zitten’, keek hij hen slechts ‘verbaasd’ aan, waartoe hij alle recht had. Toen hun brevier zijn aandacht had getrokken, vroeg hij ‘toestemming om het in te zien’; daarna zei hij, terwijl hij het ‘plechtig naar zijn voorhoofd’ bracht: ‘Het is uw gebedenboek; we moeten altijd de gebeden van andere mensen eren en eerbiedigen.’ Het was een goede les, maar toch begrepen ze die niet. We zouden een christelijke missionaris willen zien die eerbiedig de Veda’s, de Tripitaka of de Granth naar zijn voorhoofd bracht en openlijk de gebeden van andere mensen eerde! Terwijl de Tibetaanse ‘wilde’, de heidense khubilkhan, één en al minzaamheid en beleefdheid was, gedroegen de beide Franse ‘lama’s van Jehovah’, zoals abbé Huc zijn collega en zichzelf noemde, zich als twee onopgevoede bullebakken. En dan te bedenken dat ze er in hun boek nog over opschepten ook!

1. C.M. Évariste Régis Huc, Travels in Tartary, Thibet and China, 1851, deel 1, blz. 283-4.

De lamaïsten probeerden evenmin als de druzen bekeerlingen te maken. Beide volkeren hebben hun ‘scholen van magie’; die in Tibet zijn verbonden aan een of andere la-khang (lamaklooster), en die van de druzen bevinden zich in de zorgvuldig bewaakte inwijdingscrypten, waarin geen vreemdeling wordt toegelaten. Terwijl de Tibetaanse khubilkhans de incarnaties zijn van Boeddha’s geest, zijn de uqqals van de druzen – door sommige schrijvers ten onrechte ‘spiritisten’ genoemd – de incarnaties van Hamza. Beide volkeren hebben een geordend stelsel van wachtwoorden en herkenningstekens onder de neofieten, en we weten dat ze bijna identiek zijn, omdat ze gedeeltelijk die van de theosofen zijn.

In het mystieke stelsel van de druzen zijn er vijf ‘boodschappers’ of ‘uitleggers’ van het ‘woord van hoogste wijsheid’, die dezelfde plaats innemen als de vijf belangrijkste bodhisattva’s of khubilkhans van Tibet – ieder van hen is de lichamelijke tempel van de geest van een van de vijf boeddha’s. Laten we bekijken wat er over beide groepen kan worden bekendgemaakt. De namen van de belangrijkste vijf druzen-‘boodschappers’, of eigenlijk hun titels – want deze namen zijn soortnamen, zowel in de hiërarchie van de druzen als in die van de Tibetanen, en de titel gaat bij de dood van de één over op zijn opvolger – zijn:

(1) Hamza1, of ‘al-Hamma’, (spirituele wijsheid) beschouwd als de Messias, door wie geïncarneerde wijsheid spreekt.

1. Het is heel merkwaardig dat de druzen hun Hamza identificeren met Hemsa, de oom van de profeet Mohammed, die, toen hij genoeg had van de wereld en haar bedrieglijke verleidingen, zich zou hebben dood gehouden in de slag van Ohod, 625 n.Chr., en zich terugtrok in de vestingen op een hoge berg in Centraal-Azië, waar hij een heilige werd. Hij stierf nooit in de geest. Toen hij enkele eeuwen later onder hen verscheen, was het in zijn tweede spirituele lichaam, en toen hun Messias, na de broederschap te hebben gesticht, was heengegaan, waren Salama en Baha'uddin de enigen die het verblijf van hun meester kenden. Alleen zij kenden de lichamen waarin hij voortleefde en achtereenvolgens incarneerde – want hem wordt niet toegestaan te sterven tot de terugkeer van de hoogste boodschapper, de laatste van de tien avatara’s. Hij alleen – de nu onzichtbare maar verwachte boodschapper – staat hoger dan Hamza. Maar hij is niet zoals ten onrechte wordt gedacht, ‘al-Hakim’, de kalief van de Fatimiden die een slechte naam had.

(2) Ismail al-Tamimi (de universele ziel). Hij maakt de druzen vóór hun inwijding gereed om ‘wijsheid’ te ontvangen.

(3) Muhammad – (het Woord). Zijn plicht is om over het gedrag en de behoeften van de broeders te waken – een soort bisschop.

(4) Salama (de ‘voorafgaande’), die de ‘rechtervleugel’ wordt genoemd.

(5) Al-Muqtana Baha'uddin, (de ‘volgende’) die de ‘linkervleugel’ wordt genoemd.

De twee laatstgenoemden zijn boodschappers tussen Hamza en de Broederschap. Boven deze levende middelaars die aan iedereen behalve de voornaamste uqqals altijd onbekend blijven, staan de tien incarnaties van de ‘hoogste wijsheid’, van wie de laatste zal terugkeren aan het einde van de cyclus, dat snel nadert, hoewel niemand behalve al-Hamma het moment daarvan kent; die laatste ‘boodschapper’ is, in overeenstemming met de cyclisch terugkerende gebeurtenissen, ook de eerste die met Hamza kwam, dus Baha'uddin. De namen van de druzen-incarnaties zijn Ali A-llal, die in India verscheen (als Kabir, denken we); Albar in Perzië; Alya in Yemen; Moill en Kahim in Oost-Afrika; Moessa en Had-di in Centraal-Azië; Albou en Manssour in China; en Buddea, d.w.z. Baha'uddin1 in Tartarije, vanwaar hij kwam en waarheen hij terugkeerde. Sommigen zeggen dat laatstgenoemde op aarde tweeslachtig was. Nadat hij in al-Hakim – de kalief, een monster van verderf – was getreden, bracht hij hem ertoe vermoord te worden, en zond toen Hamza om te prediken en de Broederschap van de Libanon te stichten. Al-Hakim is dus maar een masker. Het is Buddea, d.w.z. Baha'uddin die ze verwachten.2

1. Een van de namen van Minerva, de godin van wijsheid, was Budea.
2. In het stelsel van de druzen is geen plaats voor een persoonlijke godheid, tenzij een deel van de goddelijke onpersoonlijke en abstracte wijsheid in een sterfelijk mens incarneert. Bij hen is het goddelijke beginsel de essentie van leven, het Al, en even onpersoonlijk als het parabrahman van de Vedanta of de toestand van nirvana van de boeddhisten, altijd onzichtbaar, allesdoordringend en onbegrijpelijk, alleen kenbaar door de af en toe voorkomende incarnaties van zijn geest in menselijke vorm. Deze tien incarnaties of menselijke avatara’s worden, zoals hierboven vermeld, de ‘Tempels van al-Tamimi’ (universele geest) genoemd.

En nu de hiërarchie van de lama’s. Er zijn ook vijf levende of geïncarneerde boeddha’s, van wie de belangrijkste de dalai lama of talai lama is – van tale, ‘oceaan’ of zee; hij wordt de ‘Oceaan van wijsheid’ genoemd. Boven hem, evenals boven Hamza, is er slechts de ‘hoogste wijsheid’ – het abstracte beginsel, waaruit de vijf boeddha’s emaneerden – onder wie Maitreya-boeddha (de laatste bodhisattva, of Vishnu in de kalki-avatara), de tiende ‘boodschapper’ die op aarde wordt verwacht. Maar dit zal de ene wijsheid zijn, die in de mensheid als geheel zal incarneren, niet in één enkel individu. Maar over dit mysterie zal nu niet méér worden gezegd.

Deze vijf ‘khubilkhans’ zijn als volgt ingedeeld:

(1) Dalai lama van Lhasa, de incarnatie van de ‘spirituele passieve wijsheid’ – die uitgaat van Gautama of Siddartha-Boeddha, of Fo.

(2) Panchen lama, in Tashilhunpo. Hij is ‘de actieve aardse wijsheid’.

(3) Sakya-Fo of de ‘spreekbuis van Boeddha’, ook het ‘woord’ in Samba.

(4) Jebtsundamba – de ‘voorloper’ (van Boeddha) in Gandantegchinlen in Ulaanbaatar.

(5) Changkya-Fo, in de Altai-bergen. Hij wordt de ‘opvolger’ (van Boeddha) genoemd.

Achtste jebtsundamba (1870-1924),
één van de khubilkhans.
1

1. Wikipedia.org.

De ‘shaberons’ zijn één graad lager. Ze zijn, evenals de belangrijkste uqqals van de druzen, de ingewijden van de grote wijsheid of bodhi, esoterische religie. Deze dubbele lijst van de ‘vijf’ vertoont grote overeenkomst, tenminste tussen de structuur van de twee stelsels. De lezer moet bedenken dat ze bijna tegelijkertijd in hun huidige zichtbare toestand tevoorschijn zijn gekomen. Het was tussen de negende en de vijftiende eeuw dat het moderne lamaïsme zijn volksreligie van rituelen ontwikkelde, die de khubilkhans en shaberons als een sluier gebruiken, zelfs tegen de nieuwsgierigheid van de doorsnee Chinees en Tibetaan. Het was in de elfde eeuw dat Hamza de Broederschap van de Libanon stichtte; en tot nu toe heeft niemand haar geheimen verkregen!

Het is bijzonder eigenaardig dat de lama’s en de druzen met dezelfde mystieke statistische cijfers komen. Ze schatten de omvang van de mensheid op 1332 miljoen. Wanneer goed en kwaad volgens hen een evenwicht hebben bereikt op de weegschaal van menselijke handelingen (nu is het kwaad veel zwaarder), dan zal de adem van ‘wijsheid’ in een oogwenk precies 666 miljoen mensen vernietigen. In de overblijvende 666 miljoen zal de ‘hoogste wijsheid’ incarneren.1 Dit heeft misschien, en hoogstwaarschijnlijk, een symbolische betekenis. Maar welk verband zou het kunnen hebben met het getal van het ‘grote beest’ uit de Openbaring?

1. De hindoes geloven hetzelfde. In het ‘devayuga’ zullen ze allen deva’s of goden zijn. Zie Lam-rim-chen-mo, of ‘Grote weg naar volmaking’; een boek uit de 15de eeuw. De schrijver van dit boek is de grote hervormer van het lamaïsme, de beroemde Tsongkhapa, uit wiens haren de bekende kumbum-boom met letters voortkwam – een boom waarvan alle bladeren volgens de overlevering heilige Tibetaanse inscripties dragen. Deze boom heeft abbé Huc ongeveer veertig jaar geleden en de Hongaarse reiziger graaf Béla Széchenyi vorig jaar gezien; laatstgenoemde kon echter gezien de fysieke toestand ervan – hij moet ons deze correctie vergeven – niet een tak ervan hebben meegenomen, zoals hij beweert te hebben gedaan.

Indien er meer bekend zou zijn, dan in feite het geval is, over de religies van Tibet en van de druzen, dan zouden de wetenschappers inzien dat er meer verwantschap is tussen de Turanische lamaïsten en de Semitische ‘al-Hammieten’ of druzen, dan ooit werd vermoed. Maar telkens wanneer de schrijvers het over de ene of de andere groep hebben, is alles duisternis, speculatie en giswerk. Het weinige wat over hun geloof bekend is geworden, is gewoonlijk zo vervormd door vooroordeel en onwetendheid dat geen enkele geleerde lama of druus in deze speculatieve fantasieën ook maar een spoor van overeenkomst met zijn geloof zou herkennen. Zelfs de veel te denken gevende conclusie, waartoe Godfrey Higgins is gekomen, is – hoe juist ook – toch maar de halve waarheid. Hij schrijft: ‘Het is duidelijk dat er ergens een geheime wetenschap was in het bezit [van de Ouden], die door plechtige geloften moet zijn bewaakt . . . en ik moet wel vermoeden dat er nog steeds een geheime leer bestaat die alleen in de verborgen schuilhoeken van de crypten van Tibet bekend is.’1

1. Higgins, Anacalypsis, 1836, deel 1, blz. 101.

Om met de druzen te besluiten: Zoals Salama en Baha'uddin – twee namen die veel doen denken aan de woorden ‘lama’ en ‘boeddha’ – de enigen zijn die het geheim van Hamza’s verblijf kennen en hun meester kunnen raadplegen om van tijd tot tijd zijn aanwijzingen en bevelen voor de broederschap te verkondigen, zo reizen zelfs tot op heden de uqqals met die naam elk zevende jaar via Basra en Perzië naar Tartarije en Tibet in het uiterste westen van China, en keren na afloop van het elfde jaar terug om nieuwe orders van ‘al-Hamma’ mee te brengen. Wegens de oorlogsdreiging tussen China en Rusland reisde een boodschapper van de druzen vorig jaar nog via Bombay, op weg naar Tibet en Tartarije. Dit kan het ‘bijgeloof’ verklaren, dat ‘de zielen van alle vrome druzen in groten getale in bepaalde steden in het westen van China zouden incarneren’. Rond het plateau van de Pamirs – zeggen ze met de bijbelgeleerden – moet zich de plaats van de bakermat van de ware mens bevinden: maar alleen die van de ingewijde mensheid, van hen die voor de eerste keer van de vrucht van kennis hebben geproefd, en deze bevinden zich in Tibet, Mongolië, Tartarije, China en India, en daarheen verhuizen ook de zielen van hun vrome en ingewijde broeders en worden weer ‘zonen van God’. Wat deze woorden betekenen zou iedere theosoof moeten weten. Ze geloven niet in de fabel van Adam en Eva, en zeggen dat zij die het eerst van de verboden vrucht aten, en daardoor ‘elohim’ werden, Henoch of Hermes (die de vader van de vrijmetselarij zou zijn) en Seth of Satan, de vader van geheime wijsheid en wetenschap, waren, wiens verblijfplaats volgens hen nu op de planeet Mercurius1 is, en die de christenen zo vriendelijk waren in een belangrijke duivel, de ‘gevallen engel’, te veranderen. Voor hen is de Boze een abstract beginsel en wordt de ‘tegenstander’ genoemd.

1. Boeddha is de zoon van Maya; en (volgens brahmaanse begrippen) van Vishnu; ‘Maia’ is moeder van Mercurius door Jupiter. Boeddha betekent de ‘wijze’, en Mercurius is god van wijsheid (Hermes); en de planeet die gewijd is aan Gautama Boeddha is Mercurius. Venus en Isis heersten over de scheepvaart, evenals Maria, de Madonna, nu daarover heerst. Wordt laatstgenoemde door de kerk niet tot op de dag van vandaag als volgt bezongen:

‘Ave Maris Stella. . . .
Dei Mater Alma?’

of ‘Gegroet, Ster van de Zee, Moeder van God’ – en is ze dus niet identiek met Venus?

De ‘miljoenen Chinese unitariërs’ kunnen Tibetaanse lama’s, hindoes en andere oosterlingen betekenen, evengoed als Chinezen. Het is waar dat de druzen in Armageddon geloven en daarin hun wederopstandingsdag verwachten; ze spreken die naam echter anders uit. Omdat het woord in de Apocalyps voorkomt, zouden sommige mensen kunnen geloven dat ze het denkbeeld uit de Openbaring van Johannes hebben verkregen. Dat is helemaal niet het geval. Op die dag, waarop volgens de lering van de druzen ‘het grote spirituele plan in vervulling zal gaan – zullen de lichamen van de wijzen en getrouwen worden opgenomen in de absolute essentie, en overgaan van de velen in de ene’. Dit is bij uitstek het boeddhistische begrip nirvana en het denkbeeld in de Vedanta van de uiteindelijke opneming in parabrahman. Door hun ‘Perzische magianisme en gnosticisme’ beschouwen ze Johannes als Oannes, de Chaldeeuwse mens-vis, en verbinden hun geloof dus onmiddellijk met de Indiase Vishnu en de lamaïstische symboliek. Hun ‘Armageddon’ is eenvoudig ‘Ramdagon’1 en hier volgt de verklaring.

1. Rama, of het zonneras, is een incarnatie van Vishnu – een zonnegod. In ‘Matsya’, of de eerste avatara, verschijnt die God, om de mensheid voor de totale ondergang te behoeden (zie Vishnu-Purana), aan koning Satyavrata en de zeven heiligen die hem op het vaartuig vergezellen om aan de algehele zondvloed te ontkomen, als een enorme vis met een geweldige hoorn. De koning krijgt het bevel van Hari om het schip vast te maken aan deze hoorn met een slang (het symbool van de eeuwigheid), in plaats van met een kabel. De dalai lama heeft, naast de naam ‘Oceaan’, ook die van Sha-ru, wat in het Tibetaans ‘eenhoorn’ betekent. Hij draagt op zijn muts een uitstekende hoorn, geplaatst over een yung-dang of mystiek kruis: de swastika van de jains en hindoes. De ‘vis’ en de zee, of het water, zijn de oudste symbolen van de messiassen of de incarnaties van goddelijke wijsheid onder alle oude volkeren. Vissen spelen een belangrijke rol op oude christelijke medaillons; en in de catacomben van Rome staat het ‘mystieke kruis’ of het ‘anker’ tussen twee vissen als begeleiders. ‘Dagh-dae’, de naam van Zarathoestra’s moeder, betekent de ‘goddelijke vis’ of heilige wijsheid. De ‘Beweger over de wateren’, of we die ‘Narayana’ noemen of Abatur (de kabbalistische hogere vader en ‘Oude van de wereld’) of ‘Heilige Geest’, is een en dezelfde. Volgens de Codex Nazaraeus [Ginza Raba], de kabbala en Genesis weerspiegelde de Heilige Geest zich toen hij over de wateren bewoog – en ‘Adam-Kadmon werd geboren’. Mare in het Latijn is de zee. Water wordt in verband gebracht met elk geloof. Maria en Venus zijn beiden beschermheiligen van de zee en van de zeelieden – en beiden moeders van goden van de liefde, hetzij goddelijk of aards. De moeder van Jezus wordt Maria of Mariah genoemd – dit woord betekent in het Hebreeuws spiegel, datgene waarin we slechts de weerkaatsing in plaats van een werkelijkheid vinden, en 600 jaar vóór het christendom heette Boeddha’s moeder, Maya, wat illusie betekent – precies hetzelfde. Een andere wonderlijke ‘toevallige overeenkomst’ ziet men bij het selecteren van nieuwe dalai lama’s in Tibet. De nieuwe incarnatie van Boeddha komt men te weten door een eigenaardige voorspelling met behulp van drie goudvissen. Terwijl de khubilkhans zich in de Boeddha-La (Tempel) opsluiten, plaatsen ze drie goudvissen in een urn, en op één van deze oude symbolen van de hoogste wijsheid verschijnt kort daarop de naam van het kind waarin de ziel van de overleden dalai lama zou zijn overgegaan.

De zin in de Openbaring wordt door christenen niet beter verklaard dan zovele andere dingen, terwijl zelfs de niet-kabbalistische joden niets van zijn ware betekenis afweten. Armageddon wordt ten onrechte aangezien voor een geografische plaats, namelijk het tafelland van Esdraelon of Armageddon, ‘de berg Megiddo’, waar Gideon over de Midianieten triomfeerde.1 Dit is een onjuiste gedachte, want de naam in de Openbaring heeft betrekking op een mythische plaats, die in een van de oudste tradities van het heidense Oosten wordt vermeld, vooral onder de Turanische en Semitische volkeren. Het is eenvoudig een soort van purgatorisch Elysium, waarin de heengegane geesten worden verzameld om de dag van het laatste oordeel af te wachten. Dat dit zo is, wordt bewezen door de tekst in de Openbaring (16:16-17): ‘Hij verzamelde hen op de plaats die Armageddon wordt genoemd. En de zevende engel goot zijn schaal leeg in de lucht.’ De druzen spreken de naam van die mysterieuze plaats uit als ‘Ramdagon’. Daarom is het hoogstwaarschijnlijk dat het woord een anagram is, zoals werd aangetoond door de schrijver (E.V.H. Kenealy) van An Introduction to the Apocalypse. Het betekent ‘Rama-Dagon’2, waarvan het eerste deel de zonnegod van die naam aangeeft, en het tweede ‘Dagon’, of de Chaldeeuwse heilige wijsheid die is geïncarneerd in hun ‘boodschapper’ Oannes, de mens-vis, en neerdaalt op de ‘zonen van God’, of de ingewijden van welk land dan ook; kortom diegenen door wie de goddelijke wijsheid zich zo nu en dan in de wereld openbaart.

1. Het is niet de ‘Vallei van Megiddo’, want zo’n vallei is onbekend. Dr. Robinsons topografische en bijbelse opvattingen zijn slechts hypothesen.
2. Ram betekent ook baarmoeder, en vallei; en in het Tibetaans ‘geit’. ‘Dag’ is vis; van Dagon, de mens-vis, of volmaakte wijsheid.

 


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 385-98

© 2015  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag