HPB: Het bijzondere leven en de invloed van Helena Blavatsky / Sylvia Cranston, Carey Williams (research assistent)

bestel boek

Tweede, herziene druk 2008

© 2008  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

      Inhoudsopgave     

 

7 – Verblijf in Tibet – Deel 2

 

Van het bewijsmateriaal dat betrekking heeft op HPB’s kennis van het Tibetaanse boeddhisme, gaan we nu over naar andere mogelijke bewijzen voor haar vermeende verblijf in Tibet. Het eerste is afkomstig van Margaret Cousins, die aan het eind van de jaren twintig erkenning kreeg door haar bezoek aan de heilige grot van Amarnath in de Himalaya, 4200 meter boven zeeniveau. Haar artikel ‘Een pelgrimstocht in de Himalaya’ beschrijft vanuit zo’n diep gevoel de schitterende dingen die ze heeft gezien, dat het te betreuren is dat het weggestopt zit in de bladzijden van een oud tijdschrift.55 In een later nummer werd het volgende gezegd:

Toen Mw. Cousins veilig in Srinagar, de hoofdstad van de staat Kasjmier, was teruggekeerd, werd ze door een vooraanstaande sadhu (spiritueel leraar), die toen Srinagar bezocht, uitgenodigd om hem op te zoeken, omdat hij erg onder de indruk was van de moed van een dame die de lange en gevaarlijke reis bijna alleen en buiten het gebruikelijke seizoen voor pelgrimstochten kon maken. In de loop van hun gesprek dat ging over religie, filosofie en kunst, vroeg Mw. Cousins de sadhu of hij wel eens iets had gehoord over Europeanen die tot in de diepste schuilhoeken van de Himalaya waren doorgedrongen en in contact waren gekomen met de grote rishi’s en hun wijsheid. Hij antwoordde dat ‘hij van maar heel weinigen had gehoord, omdat degenen die naar de bergen trokken niet naar het hoogste doel zochten en lichamelijk en spiritueel niet waren voorbereid’.

Hij herinnerde zich toen dat ‘in de beginjaren van zijn leven van discipline in de Himalaya, een dame de hoge leraren had gevonden en de oude wijsheid had ontvangen. Toen hij in zijn gedachten terugging, herinnerde hij zich tenslotte dat ze niet Brits maar Russisch was, en uiteindelijk kwam hij ook op haar naam – Blavatsky. Hij had haar niet zelf ontmoet, maar had mede-asceten over haar prestaties horen spreken.’56

Een ander soort bewijs van HPB’s aanwezigheid in Tibet betreft een experiment dat in 1886 in Oostenrijk werd uitgevoerd door een vooraanstaande theosoof en doctor in de geneeskunde, Franz Hartmann. Het experiment werd verricht met de hulp van een helderziende, een Duitse vrouw, die bediende was geweest in het huis van Hartmanns ouders toen hij een kind was. Hij was deze vrouw toevallig tegengekomen bij zijn terugkeer in Oostenrijk, nadat hij een jaar aan het hoofdkwartier van de Theosophical Society in Adyar had gewoond. Ze nodigde hem uit bij haar thuis, waar ze zich bezighield met het genezen van arme mensen. Hartmann, zelf een arts met ruime ervaring, ontdekte dat de vrouw een verbazingwekkend vermogen had ziekten helderziend juist te diagnostiseren door de urine van een patiënt te onderzoeken. De zieke organen werden voor haar duidelijk zichtbaar. Door haar handen op de ruggengraat van Hartmann te leggen, stelde ze de arts in staat te zien wat ze zag. Hij schreef een artikel over haar werk, ‘Helderziende medische diagnose’ (The Theosophist, februari 1887, blz. 291-92). Maar wat ons in het bijzonder bezighoudt, is zijn volgende artikel, ‘Psychometrisch experiment’ (The Theosophist, maart 1887, blz. 354-58), waaruit het volgende is overgenomen:

Mijn laatste artikel bevatte een verslag over de helderziende vermogens van een Duitse plattelandsvrouw die in een buitenwijk van deze stad, Kempten, woont. Na het te hebben verzonden, kwam ik op het idee haar psychometrische krachten door middel van brieven te toetsen en daarom ging ik naar haar huis, gewapend met de volgende documenten:

  1. Een brief van Mw. Rhoda Batchelor uit Ootacamund [India].
  2. Een brief van kolonel H.S. Olcott [uit Adyar, Madras].
  3. Een brief van gravin Wachtmeister uit Oostende [België].
  4. Een ‘occulte brief’, die afkomstig zou zijn van een adept, en die noch een poststempel, noch enige andere aanwijzing droeg over de plaats waar hij was geschreven.

Ik gaf brief nr. 1 aan de vrouw en vroeg haar deze tegen haar voorhoofd te houden en heel rustig en passief te blijven, nergens aan te denken en me na een tijdje te vertellen wat ze zag. Ze zei dat ze niet dacht dat ze iets zou zien en dat ze nog nooit van zo’n experiment had gehoord, maar dat ze bereid was om het te proberen.

Na enige tijd begon ze een huisje met een veranda te beschrijven dat aan de rand van een heuvel stond en dat een hoge kamer met een erkerraam in één hoek had. Ze beschreef het meubilair van die kamer en enkele bomen die vanaf de veranda te zien waren, van een soort die niet in dit land groeit, maar die een beetje op populieren lijken. Kortom, ik herkende uit haar beschrijving gemakkelijk het huis van Mw. Batchelor, dat The Laurels (in Ooty) heet en de eucalyptussen in de onmiddellijke omgeving ervan. Ze beschreef ook een dame in een grijze jurk, maar die is mij onbekend.

Toen gaf ik haar brief nr. 2, geschreven door kolonel Olcott. Ik veronderstelde dat deze brief in het privévertrek van de kolonel was geschreven, en als gedachteoverbrenging de oorzaak van deze psychometrische beelden was, dan had ik waarschijnlijk een beschrijving van die kamer moeten ontvangen. Maar in plaats daarvan gaf ze me een beschrijving van een grote, hoge hal met zuilen en banken, die overeenstemde met de hal bij de ingang van het [theosofisch] hoofdkwartier in Adyar. Ze gaf ook een verbazingwekkend nauwkeurige beschrijving van de grindpaden, de bomen en de rivier en sprak over een aangrenzende kamer waar ‘een man met een baard’ zat te schrijven, en vlakbij die plaats in de richting van de rivier was een soort ‘kooi’, waarvan zij noch ik het gebruik konden begrijpen.

Op dit punt voegde Olcott als redacteur van The Theosophist deze voetnoot aan het artikel van Hartmann toe: ‘Omdat de kooi in de beschrijving ‘in de richting van de rivier’ lag, duidt dat waarschijnlijk op een stapel van die typische, brede inheemse ladders, waarvan sommige, na te zijn gebruikt voor de bouw van een nieuwe Sanskrietbibliotheek, tijdelijk zo werden opgestapeld op de rivieroever dat ze precies op een kooi leken; maar van deze toevallige opstelling wist dr. Hartmann natuurlijk niets af.’

Hartmann vervolgt:

Vervolgens kwam de brief van gravin Wachtmeister, en ik kreeg een heel goede beschrijving van de ‘blonde en blauwogige’ gravin en van een ‘statige en buitengewoon prettig uitziende oude dame’, in wie ik gemakkelijk Mw. Blavatsky herkende. De vrouw gaf verder een beschrijving van het huis waar deze dames woonden; van een groot aantal manuscripten ‘in een vreemde taal’; en van het meubilair van de kamers. [HPB schreef in die tijd De Geheime Leer.] Het opmerkelijkste was dat ze een aantal standbeelden en borstbeelden in het huis zag; een omstandigheid die ik nu niet kan verifiëren omdat ik nooit in Oostende ben geweest en het bewuste huis mij onbekend is.

Hier plaatste de doctor een aantekening: ‘Nadat ik het bovenstaande had geschreven, ontving ik een brief van de gravin in antwoord op mijn navraag. Ze zegt: ‘De vrouw had helemaal gelijk met de beeldhouwwerken hier. Er staan veel borstbeelden in het huis.’

Het kritieke experiment voor Hartmann en één waarover hij zich grote zorgen maakte was nr. 4, de occulte brief van een adept. Was die echt? Bestaan de meesters van wijsheid werkelijk? Hartmann vervolgt:

Ik had de brief op goed geluk uit mijn doos genomen die soortgelijke brieven bevat. Nadat het experiment voorbij was, heb ik de brief onderzocht en zag ik dat het er een was die ik op een dag op mijn tafel in mijn kamer in Adyar had gevonden, waar een ogenblik tevoren zo’n brief niet had gelegen. . . .

Met een hart vol droeve twijfels en voorgevoelens van slechte berichten, overhandigde ik haar de ‘occulte brief’. Haar eerste uitroep was er één van verrassing, verwondering en vreugde. ‘O’ – riep ze uit – ‘Wat is dit? Ik heb nog nooit in mijn leven zoiets moois gezien!’

Hier volgt Hartmanns vertaling van de opmerkingen van de vrouw, waarbij alleen onbelangrijke details zijn weggelaten:

‘Ik zie een hoge maar kunstmatig gemaakte verhoging of heuvel voor me, en op die heuvel een gebouw dat op een tempel lijkt, met een hoog Chinees dak. De tempel is schitterend wit alsof hij van zuiver wit marmer is gemaakt en het dak rust op drie zuilen. Bovenop het dak bevindt zich een stralende zon; – o nee! – het lijkt alleen op een zon; het schijnt een of ander dier te zijn. Ik weet niet hoe ik het moet beschrijven; ik heb nog nooit zo’n ding gezien; maar het straalt als een zon.

‘Er is een prachtig wandelpad met gladde stenen en enkele treden die omhoog leiden naar die tempel en ik ga ernaartoe. Nu ben ik er en kijk! De vloer is een meer, waarin het licht van die zon bovenop het dak wordt weerspiegeld! O nee – ik vergis me; het is helemaal geen water; het is een soort geelachtig marmer dat glimt als een spiegel. Nu zie ik het duidelijk! Het is een vierkante marmeren vloer en in het midden is een donkere ronde plek. Het is allemaal heel mooi. Het lijkt wel wat op het Walhalla bij Regensburg.

‘Nu ben ik in die tempel en zie ik twee heren die naar iets op de muur kijken. De één is een keurig uitziende heer, maar hij is heel anders gekleed dan de mensen in dit land. Hij is gekleed in een loshangende mantel die zuiver wit is, en de punten van zijn schoenen wijzen omhoog. [Zoals eerder werd aangegeven, zouden HPB’s leraren Indiërs zijn, geen Tibetanen.] De ander is kleiner en heeft een kaal hoofd; hij draagt een zwarte jas en zilveren gespen (versiersels?) op zijn schoenen.

‘Ze kijken naar een afbeelding aan de muur. De afbeelding stelt een vaas voor met enkele tropische planten; ze lijken een beetje op vijgcactusbladeren; maar ze zijn heel anders dan alle vijgcactussen die ik ooit heb gezien. De vaas is geen schilderij maar een echte vaas. Ik dacht eerst dat ze geschilderd was. Ze staat in een hoek en heeft geschilderde versieringen.

‘Er hangen enkele schilderijen en tekeningen aan de muur. Onder het plafond, waar het dak begint, is een vlak of een paneel waarop een aantal merkwaardige figuren staan. Sommige lijken op een 15 en één op een V, en andere lijken op vierkanten en nullen; met allerlei soorten versierselen ertussenin. Ze zien eruit alsof het getallen zijn; maar ik denk het niet. Het zijn misschien vreemde letters of tekens. Boven dat vlak of paneel is er nog een, waarop enkele vierkante afbeeldingen of platen staan en daarop zijn enkele heel vreemde dingen geschilderd. Ze zijn beweegbaar; dat denk ik tenminste; maar ik ben er niet helemaal zeker van. . . .’

Later heb ik de vrouw gevraagd om de figuurtjes die ze had gezien op een stuk papier te tekenen. Omdat ze geen kunstenares was, kon ze dit maar op een heel gebrekkige manier, maar ze zei dat ze het naar haar beste kunnen had gedaan. Bijgaande illustratie is een kopie van wat ze tekende. De vrouw vertelde me dat als ze zich iets alleen maar voorstelt, de herinnering eraan snel verloren gaat; maar als ze iets eenmaal op helderziende manier ziet, dan blijft het haar bij, en kan ze het zich in alle details voor de geest halen, wanneer ze maar wil.

De volledige tekening werd gereproduceerd als titelplaat van de uitgave van The Theosophist (maart 1887) die het artikel van dr. Hartmann bevat. Hieronder staan de relevante gedeelten:

6. Dak en zuilen van een tempel zoals beschreven door een Duitse helderziende.
(
The Theosophist, maart 1887, titelplaat)

 

De vrouw vervolgt: ‘Nu gaan deze twee heren naar buiten en ik volg hen. Er zijn een groot aantal bomen die op dennenbomen lijken. Ik denk dat het dennenbomen zijn. Er zijn andere met grote vlezige bladeren en stekels, die wat op vijgcactussen lijken. Er zijn bergen en heuvels en een meer. Ze voeren me weg van die tempel. Ik ben bang dat ik de weg terug niet zal kunnen vinden. Er is een groot ravijn en er zijn enkele bomen waarvan ik aanneem dat het olijfbomen zijn; maar ik ben er niet zeker van, want ik heb nooit olijfbomen gezien. Nu ben ik op een plaats aangekomen waar ik kan uitkijken over een uitgestrekt gebied. De twee heren zijn weggegaan. Hier staat iets ouds dat op een oude vervallen muur lijkt en iets dat lijkt op wat ik op dat stuk papier zag dat u me liet zien. Ik geloof dat u het een sfinx noemt. [Hartmann had haar eerder de omslag van een Duits tijdschrift, Die Sphinx, laten zien.] Er is een soort zuil en daarop staat een standbeeld, waarvan het bovenste gedeelte op een vrouw lijkt, terwijl het onderste gedeelte van haar lichaam een vis schijnt te zijn. Het lijkt of ze wat mos in haar handen houdt of die daarop laat rusten.’

Hier begon [de helderziende] te lachen en toen ik haar vroeg wat er aan de hand was, antwoordde ze: ‘Wat een grappig gezicht! Er zijn een heleboel vreemd uitziende mensen! Het zijn kleine vrouwen en kinderen. Ze dragen zulke grappige kleren en ze hebben bontmutsen op hun hoofd. Ze hebben zolen aan hun voeten gebonden! [De helderziende had nooit eerder sandalen gezien.] Ze verzamelen iets van de oever en doen het in manden. Nu lost het hele beeld op in een wolk.’

Zo eindigde dit belangrijke experiment. . . .57

Voordat Hartmann zijn artikel doorstuurde naar The Theosophist om te worden gepubliceerd, zond hij het voor nadere beschouwing door HPB naar Oostende. Maar de tekening van de vrouw zond hij niet mee. Hier is het antwoord van HPB, gedateerd 5 december 1886:

Mijn beste doctor: U moet me echt vergeven dat ik u schijn te verwaarlozen, mijn oude vriend. Ik geef u mijn erewoord dat ik me vreselijk druk maak over mijn werk. Telkens als ik een brief ga schrijven raken al mijn ideeën in de war en kan ik die dag niet doorgaan met De Geheime Leer. Maar uw brief (de laatste) is zo interessant dat ik deze, zoals u vraagt, moet beantwoorden. U doet er heel goed aan uw experiment naar The Theosophist te sturen. Het is erg belangrijk met het oog op de leugens en beschuldigingen van Hodgson en ik ben blij dat u zo’n onafhankelijke bevestiging heeft gekregen; [het] astrale licht kan in ieder geval niet liegen in mijn voordeel.*

*In Isis Ontsluierd (1:184, Eng. uitg.) legt HPB uit: ‘Wanneer de psychometrist zijn proefobject onderzoekt, wordt hij in contact gebracht met de stroom van het astrale licht die met dat proefobject verband houdt en die beelden bevat van de gebeurtenissen die betrekking hebben op de geschiedenis ervan. Die trekken dan met de snelheid van het licht aan zijn geestesoog voorbij.’

Ik spreek alleen over nr. 4, omdat u zelf weet dat de andere drie juist zijn. Dit lijkt op de privétempel58 van de teshu [panchen] lama bij Shigatse – gebouwd van het ‘Madrascement’-achtige materiaal; het schittert inderdaad als marmer en wordt de sneeuwwitte ‘shakang’ [tempel]† genoemd, zover ik me herinner. Er staat geen ‘zon of kruis’ bovenop, maar een soort algiorna dagoba, driehoekig op drie zuilen met een gouden draak en een wereldbol. Maar bovenop de draak staat een swastika‡ en die leek misschien op een ‘kruis’. Ik herinner me geen ‘grindpad’ – dat is er ook niet, maar hij [de tempel] staat op een (kunstmatige) verhoging en er leidt een stenen pad naartoe en dat heeft treden – hoeveel herinner ik me niet (ik mocht nooit naar binnen); ik zag hem van buiten en het binnenste werd mij beschreven. De vloeren van bijna alle tempels van Boeddha (songyas) zijn van gele gepolijste steen gemaakt, die men in die bergen van de Oeral vindt en in Noord-Tibet dichtbij Russisch grondgebied. Ik weet de naam niet, maar het lijkt op geel marmer.

†De juiste spelling van een Tibetaanse tempel is lhakang. De handgeschreven ‘l’ van HPB moet per vergissing voor een ‘s’ zijn aangezien. Sven Hedin vertaalt lha kang als ‘huis van God’ (Hedin, Trans-Himalaya 1:405. Zie ook de platen 124, 129).
‡Swastika’s worden overal in Tibet gebruikt (Hedin 404; Lhalungpa 65, 77).

De ‘heer’ in het wit is misschien mijn meester, en ik denk dat de ‘kaalhoofdige’ heer een of andere oude priester met een ‘geschoren hoofd’ is. De mantel is in het algemeen zwart of heel donker – (ik heb er een voor Olcott meegebracht uit Darjeeling), maar ik heb geen idee waar de zilveren gespen en de korte broek vandaan komen. Ze dragen, zoals u weet, hoge laarzen – tot hoog op de kuiten, gemaakt van vilt en vaak met zilveren borduurwerk. . . . Misschien is het een gril van het astrale visioen vermengd met een geheugenflits (door gedachteassociatie) over een afbeelding die ze eerder zag.

Er zijn in die tempels altijd beweegbare ‘afbeeldingen’ waarop verschillende geometrische en wiskundige problemen staan voor de leerlingen die astrologie en symboliek studeren. De ‘vaas’ moet een van de vele vreemde Chinese vazen zijn die in tempels staan voor verschillende doeleinden. In de hoeken van tempels staan talrijke standbeelden van verschillende godheden (dhyani’s). De daken worden altijd (bijna altijd) ondersteund door rijen houten zuilen die het dak in drie parallellogrammen verdelen; en de spiegel ‘melong’ van gepolijst staal (rond als de zon) staat vaak bovenop de kiosk op het dak. Zelf heb ik deze eens voor de zon aangezien. Er is soms ook een trapsgewijs gebouwd siertorentje op het koepeldak van de [dagoba], en daarop een verticaal geplaatste gouden schijf en een peervormige punt en vaak een halve maan die een bol ondersteunt met een swastika erop.

Vraag haar of ze dit zag, Om tram ah hri hum; de karakters daarvan zijn soms voor de massa ruwweg getekend op de melong ‘spiegel’ – (een geelkoperen schijf) tegen boze geesten. [Bedenk dat HPB de tekening van de vrouw die op blz. 94 is weergegeven, niet had gezien, toch is de gelijkenis bijna exact.] Of misschien zag ze een rij houtstrookjes (kleine kubusjes), waarop zulke dingen zijn te zien:

7. Tibetaanse karakters getekend door HPB, bevestiging van het visioen van een helderziende. (The Path, januari 1896, 298)

Als dat zo is, weet ik wat ze heeft gezien. ‘Dennenbossen’ staan overal rondom zulke tempels; deze worden met opzet gebouwd waar zulke bossen zijn en ook wilde vijgcactussen en bomen met Chinese vruchten die de priesters gebruiken om inkt te maken. Er is zeker een meer en bergen in overvloed – als het om de plaats gaat waar meester is; als het bij Shigatse is – alleen kleine heuveltjes. De beelden van Meilha Gualpo, de tweeslachtige heer van de salamanders of de geniën van de lucht, lijken op deze ‘sfinx’; maar haar onderlichaam is verborgen in de wolken, is geen vis; ze is niet mooi, alleen symbolisch. Vissersvrouwen gebruiken inderdaad alleen zolen, net als sandalen, en ze dragen allen bontmutsen. Dat is alles; is dit voldoende? Maar schrijf het alsjeblieft op.59

Een speciaal probleem in het bovenstaande was het ontcijferen of beter gezegd identificeren van het vreemde schrift dat in de tekening van de Duitse vrouw voorkwam en ook in de brief van HPB, want ze leken niet op Tibetaanse drukletters. Om dit raadsel op te lossen, maakte ik gebruik van de vriendelijke hulp van Wesley Needham die het beheer voert over de omvangrijke Tibetaanse collectie van Yale University en die een deskundige is in die taal. Bij ons verzoek werden zowel het artikel van Hartmann als de brief van HPB aan hem voorgelegd. Op 8 december 1986 antwoordde Needham.

Ik heb met grote belangstelling de psychometrische experimenten gelezen en kan meedelen dat op blz. 299 van ‘Brieven van HPB aan Hartmann’, de Tibetaanse letters Om tram ah hri hum zijn en in de bovenste groep als volgt zijn gerangschikt:

Om
tram ah hri      Alle Sanskriet-mantra’s
hum      in Tibetaans schrift

De onderste groep in de vierkanten schijnen mantra’s te zijn die in verband staan met de vijf dhyani-boeddha’s:

[Tibetaans] [Sanskriet]
Lam Ratnasambhava
Yam Amoghasiddhi
Ram Amitabha
Kham Vairocana
Vam Aksobhya (Vajrasattva)

Op de bladzijde aangeduid met ‘dak’ verschillen de karakters in de vierkanten van die op blz. 299, en gaan mijn begrip te boven. [De laatstgenoemde zijn de beweegbare schuivende panelen, waarvan HPB enige voorbeelden gaf. Ze had de tekening van de helderziende niet gezien.]

Onder deze vierkanten staat Om tram ah hri hum, weer dezelfde Sanskriet-mantra’s in Tibetaans schrift, met dezelfde rangschikking. Ze worden kernlettergrepen genoemd [in gebruikelijke Tibetaanse drukletters] en zijn niet bedoeld om te worden vertaald. Ze hebben ook betrekking op de vijf dhyani-boeddha’s.

Zo wordt bevestigd dat een onontwikkelde Duitse vrouw een heilige boeddhistische mantra, waarover ze waarschijnlijk tevoren niets wist, kon weergeven in Tibetaanse kernlettergrepen. De katalysator van deze opmerkelijke prestatie en de visioenen die ermee gepaard gingen was, zoals we hebben gezien, een occulte brief die afkomstig zou zijn van een van HPB’s leraren in Tibet.

Er is nog één stap nodig om het experiment van Hartmann te voltooien, en dat is vast te stellen of HPB’s verklaringen van wat de vrouw zag, en waarvan sommige al zijn bevestigd in de vorige bladzijden, juist zijn. Opnieuw werd Wesley Needham van Yale benaderd om hulp. Er werd hem een lijst toegezonden met een aantal punten die identificatie vereisten. Ofschoon de grote Tibetaanse collectie van Yale tot zijn beschikking stond, kon hij maar twee punten verifiëren: in de eerste plaats dat ‘er in Tibetaanse tempels talloze afbeeldingen van dhyani-bodhisattva’s en boeddha’s zijn en ook van toornige beschermgoden’. Ten tweede is ‘het trapsgewijs gebouwde siertorentje met de schijf kennelijk de gewone chörten. Zie Ippolito Desidere, An Account of Tibet, plaat IV, tegenover blz. 132.’ Needham stelde voor dat ik over de resterende punten navraag zou doen bij de broer van de dalai lama, prof. Thubten J. Norbu aan de Indiana University in Bloomington. Norbu kon me ook niet helpen.

Enige tijd later hoorde ik dat twee vrienden, Angiola Sartorio en Terry Dickinson, en een derde reisgenoot, een onderzoeker van het boeddhisme, naar India zouden gaan en naast verschillende andere plaatsen Dharamsala zouden bezoeken om de dalai lama te spreken. Ze boden aan daar het zoeken naar de benodigde informatie voort te zetten, maar die was niet te verkrijgen en de secretaris van de dalai lama opperde dat ze verschillende lama’s zouden bezoeken die oorspronkelijk uit het Tashilunpo-klooster in Tibet kwamen, dat door de Chinese communisten is verwoest. De secretaris maakte een telefonische afspraak en men stond mijn vrienden een audiëntie toe met zeven aanwezige lama’s, onder leiding van de eerbiedwaardige Kachan Lhadkor. Er werd aan de gestelde vragen stuk voor stuk zorgvuldig aandacht besteed; sommige vergden het in de herinnering terugroepen van situaties van vele jaren geleden.

Men ontving twee ontkennende antwoorden: de vloeren van boeddhistische tempels waren niet van geel marmer en de lama’s herkenden ‘sneeuwwitte lhakang’ niet als de naam van de privétempel van de panchen lama. Alle overige vragen werden bevestigend beantwoord: er waren dennenbossen en wilde vijgcactussen rondom de boeddhistische tempels in dat gebied en de bomen met vruchten waarvan de monniken inkt maakten. Er waren standbeelden van Meilha Gualpo op zuilen, en op de daken waren gouden draken die een bol vasthielden en ook enorme spiegels (melongs) van gepolijst staal, rond als de zon en vaak met de aanroeping ‘Om tram ah hri hum’ erop gegraveerd.

De lama’s voegden eraan toe dat de melongs van een ‘metaallegering’ waren gemaakt.
De lama’s slaagden misschien niet erin de heilige verblijfplaats van de panchen lama die door HPB werd genoemd te identificeren, omdat ze niet op de hoogte waren van het bestaan ervan of geen ingewijde lama’s waren, of omdat ze waren ingewijd en daarom niet over het bestaan ervan konden spreken. De aanleiding tot deze speculatie vormt de beschrijving die HPB gaf van de persoonlijke verblijfplaats van de panchen lama, een geheime school bij Shigatse die door Tsong-ka-pa werd gesticht, die het hoofd ervan was. Daar worden waardevolle occulte boeken bewaard die bij de voorbereiding van De Geheime Leer zijn gebruikt.60

* * *

Van één plaats in Tibet heeft HPB nooit openlijk gezegd dat ze deze had bezocht: de verboden stad Lhasa. Sinds de tijd dat Abbé Huc er in 1847 kort verbleef en tot 1904 toen de Engelsen Tibet korte tijd binnenvielen, is van niemand uit het Westen bekend dat hij of zij daar is geweest. Als eerste vrouw bereikte de Franse ontdekkingsreizigster Alexandra David-Neel op haar vijfde reis naar Tibet (1923-24) wat tot dan toe onmogelijk werd geacht. Maar volgens HPB’s zuster Vera: ‘was Helena wel degelijk in Lhasa, de hoofdstad van Tibet, en zijn belangrijkste religieuze centrum, Shigatse . . . en in de Karakorambergen in het Kun-lun-gebergte. Haar levendige verhalen over deze plaatsen hebben dat voor mij vele keren bewezen.’61

Als HPB in deze periode bijna drie jaar in Tibet was, zou het onvoorstelbaar zijn dat ze niet naar Lhasa is gegaan, het grote Mekka van de boeddhistische wereld. Haar leraren hadden haar er gemakkelijk, vermomd als pelgrim, mee naartoe kunnen nemen, omdat haar Aziatische gelaatstrekken niet zouden opvallen. Maar om later openlijk te beweren dat ze daar was geweest, zou misschien haar beschermers in verlegenheid brengen. In die tijd waren de panchen lama en de dalai lama het niet eens over het beleid om Tibet te isoleren van de rest van de wereld. De ontdekkingsreiziger Sven Hedin bevestigt dat: hoewel hij de panchen lama bezocht en hartelijk werd ontvangen, kon hij nooit Lhasa binnenkomen en de dalai lama ontmoeten.62

Als HPB sinds Huc in feite de eerste westerling was die Lhasa bezocht, dan mag dat geen afbreuk doen aan de geweldige prestatie van Mw. David-Neel.* Het Literary Supplement van de Londense Times noemt haar boek Mijn reis naar Lhasa ‘een van de heldhaftige reizen van onze tijd’.

*Mw. Alexandra David ontving haar TS-lidmaatschapskaart op 7 juni 1892 in Londen. Volgens een brief van Annie Besant, gedateerd 17 maart 1893, vroeg ze ook het lidmaatschap aan van de ES (Daniel Caracostea, ‘Alexandra David-Neel’s Early Acquaintances With Theosophy, Parijs 1892’, vertaald uit het Frans door Diana Chapotin-Dunningham, Theosophical History, juli-oktober 1991, 209-13).

Een ongedateerde aantekening in het dagboek van David-Neel verwijst naar een Britse vriendin, Elisabeth Morgan: ‘Op een dag liet Elisabeth, toen ze [me] schreef, het woord theosofie vallen met de naam Blavatsky.’ Hiermee brak ‘een nieuwe fase in mijn leven aan’63, voegde David-Neel eraan toe. Uit een andere bron vernemen we dat ze daarna lezingen bijwoonde over oosterse religies, ‘vooral boeddhisme bij de Theosophical Society in Parijs’, en een vurige ambitie ontwikkelde om het Oosten te verkennen.64

 

 


HPB: Het bijzondere leven en de invloed van Helena Blavatsky, blz. 90-100

© 2008  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag