HPB: Het bijzondere leven en de invloed van Helena Blavatsky / Sylvia Cranston, Carey Williams (research assistent)

bestel boek

Tweede, herziene druk 2008

© 2008  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

      Inhoudsopgave     

 

7 – De geboorte van een beweging

 

Als we door het plakboek van HPB bladeren, vinden we de volgende aantekening in haar handschrift, gedateerd juli 1875:

Direct uit India de opdracht ontvangen om een filosofisch-religieuze ‘Society’ op te richten en er een naam voor te kiezen – ook om Olcott te kiezen.71

Op 7 september 1875 waren zestien of zeventien personen bij HPB in haar appartement aan Irving Place 46 samengekomen om een lezing bij te wonen door George H. Felt, ingenieur en architect, over ‘De verloren canon van verhoudingen van de Egyptenaren, Grieken en Romeinen’.72 De toespraak werd enthousiast ontvangen, en Olcott schreef op een stukje papier: ‘Zou het niet een goed idee zijn om een genootschap of vereniging te vormen voor dit soort studie?’ Hij gaf het aan William Q. Judge om het door te geven aan HPB, die instemmend knikte. Judge stelde voor dat men Olcott tot voorzitter zou kiezen en Olcott stelde op zijn beurt voor dat Judge tot secretaris zou worden benoemd. De vergadering werd toen geschorst tot de volgende avond.

Een verslag van de eerste vergadering verscheen in een New Yorkse krant en werd herdrukt in Nineteenth Century Miracles van Emma Hardinge Britten, waaraan dit is ontleend:

Een beweging van groot belang is zojuist van start gegaan in New York, onder leiding van kolonel Henry S. Olcott, door het oprichten van een genootschap dat zal bekendstaan als de Theosophical Society.* Het voorstel was geheel spontaan en werd gedaan op de avond van de zevende dezer in de vertrekken van Mw. Blavatsky, waar zich een gezelschap van zeventien dames en heren had verzameld om George Henry Felt te ontmoeten. Zijn ontdekking van de geometrische figuren van de Egyptische kabbala kan worden beschouwd als een van de verbazingwekkendste prestaties van het menselijk verstand. Het gezelschap telde enige personen van grote geleerdheid en enkele met veel persoonlijke invloed. De hoofdredacteuren van twee religieuze kranten; de mederedacteuren van twee literaire tijdschriften; een doctor in de rechten uit Oxford; een eerbiedwaardige joodse geleerde en reiziger van naam; een redacteur van een van de New Yorkse ochtendbladen; de voorzitter van de New Yorkse vereniging van spiritisten; C.C. Massey, een Engelse bezoeker [een advocaat]; Mw. Emma Hardinge Britten en dr. Britten; behalve kolonel Olcott nog twee New Yorkse advocaten; een vennoot in een uitgeverij in Philadelphia; een bekende arts [dr. Seth Pancoast] en, het opvallendst van allen, Mw. Blavatsky zelf, vormden het gehoor van Felt.73

*De naam werd pas op de volgende bijeenkomst op 13 september vastgesteld.

8. Oorspronkelijk notulenboek van de eerste bijeenkomst van de Theosophical Society in New York City, 8 september 1875.
(Archief van de Theosophical Society, Pasadena, Californië)

Onder de aanwezigen, maar niet genoemd in het bovenstaande verslag, waren William Livingston Alden, een redacteur van de New York Times; John Storer Cobb, redacteur van de New Era, het orgaan van hervormde joden; en Charles Sotheran, de geleerde redacteur van de American Bibliopolist en een vrijmetselaar van hoge graad.

In volgende vergaderingen werd het reglement vastgesteld en werden de leden van het dagelijks bestuur gekozen. Olcott werd tot voorzitter gekozen en dr. Pancoast en George Felt tot vicevoorzitters. HPB was bereid als corresponderend secretaris op te treden, Sotheran als bibliothecaris en Judge als juridisch adviseur. Het kiezen van een naam voor de ‘society’ was moeilijk. Bij het doorbladeren van een woordenboek, kwam Sotheran theosofie tegen; deze naam werd eensgezind aangenomen.

Het woord heeft een eerbiedwaardige geschiedenis die teruggaat tot de neoplatonisten en die later door christelijke mystici werd gebruikt.74 Het is afgeleid van de Griekse woorden theos, ‘god’, en sophia, ‘wijsheid’. Het betekent godenwijsheid of, volgens HPB ‘goddelijke wijsheid – wijsheid zoals de goden die bezitten.’75

Het is een ondankbare taak om te proberen de term nauwkeuriger te definiëren, zoals prof. Ralph Hannon in een artikel over het onderwerp toegeeft:

Het stellen van de vraag ‘Wat is theosofie?’ hoort vanaf het begin bij de geschiedenis van de Theosophical Society. Al in het eerste nummer van The Theosophist schreef Mw. Blavatsky een lang artikel in antwoord op deze vraag. Daarna zijn er nog talloze pogingen gedaan. Bij veel gelegenheden werd me deze zelfde vraag gesteld, zowel door leden als door niet-leden. Ik ben bang dat mijn verschillende antwoorden altijd een spoor van onzekerheid hebben achtergelaten. Pas kortgeleden begon ik te beseffen dat ik te veel mijn best deed. Het antwoord, zoals met alle dingen, is in feite een hiërarchie; een systeem met veel niveaus dat slechts wordt beperkt door ons vermogen het te begrijpen. Met andere woorden, ‘Wat is theosofie?’ is een koan. In zen vertelt men ons dat ‘een koan een formulering is . . . die wijst naar uiteindelijke waarheid. Men kan koans niet oplossen met behulp van logische redenering, maar alleen door het doen ontwaken van een dieper niveau van de geest dat het redenerend intellect te boven gaat.’76

Prof. Hannon begint zijn artikel met een passage uit de geschriften van Judge:

De kracht van de theosofie ligt in het feit dat men haar niet kan definiëren. Dit betekent dat de evolutie, terwijl ze langzaam vooruitgaat, nieuwe waarheden en nieuwe aspecten van oude waarheden naar voren zal brengen; zo worden alle dogma’s of ‘ondubbelzinnige definities’ voorkomen.77

Maar als een praktische, ethische filosofie kan men theosofie wel omschrijven, zoals Blavatsky aangeeft in een brief aan de jaarlijkse conventie van Amerikaanse theosofen in 1888:

Velen die nooit van de Society hebben gehoord, zijn theosoof zonder dit zelf te weten; want het wezen van de theosofie is het volkomen in harmonie brengen van het goddelijke met het menselijke in de mens, het in overeenstemming brengen van zijn aspiraties met zijn goddelijke eigenschappen en hun heerschappij over de aardse of dierlijke hartstochten in hem. Vriendelijkheid, de afwezigheid van alle vijandige gevoelens of zelfzucht, menslievendheid, een goede gezindheid tegenover alle wezens en volkomen rechtvaardigheid tegenover zowel anderen als zichzelf, zijn de voornaamste kenmerken ervan. Wie theosofie onderwijst, predikt het evangelie van de welwillendheid; en het omgekeerde is ook waar – wie het evangelie van de welwillendheid predikt, onderwijst theosofie.78

Elders merkt ze op dat ‘er één opvallend verschil bestaat tussen de christelijke kerken en onze Society en dat is dit: Terwijl elk gedoopt kind of gedoopte volwassene een christen wordt genoemd, hebben we altijd een duidelijk en groot verschil gemaakt tussen een theosoof en een gewoon lid van de TS. Een theosoof is bij ons iemand die de theosofie tot een levende kracht in zijn leven maakt.’79 Bij een andere gelegenheid, toen ze het gezegde ‘een waardig mens is hij die waardig handelt’ aanhaalde, drukte ze dit met andere woorden als volgt uit: ‘Een theosoof is hij die theosofisch handelt.’80

Men kan zich afvragen wat voor goede werken van praktische aard de Theosophical Society zelf bij het uitvoeren van de doelstellingen verricht. In dezelfde brief van 1888 antwoordt HPB:

Theosofen zijn vanzelfsprekend alle bewegingen in de wereld goedgezind, of ze van intellectuele of eenvoudig van praktische aard zijn, die voor de verbetering van de omstandigheden van de mensheid werken. We zijn de vriend van allen die vechten tegen dronkenschap, tegen wreedheid tegenover dieren, tegen onrecht tegenover vrouwen, tegen corruptie in de maatschappij of de regering, hoewel we ons niet mengen in de politiek. We zijn de vriend van hen die praktisch menslievend werk doen, die proberen de zware last van ellende die de armen verplettert, enigszins te verlichten. Maar als theosoof kunnen we ons met geen van deze grote taken in het bijzonder bezighouden. Persoonlijk kunnen we dat wel, maar als theosoof hebben we een groter, belangrijker en veel moeilijker werk te doen. . . .

Het is de taak van de theosofen hart en verstand van de mens toegankelijk te maken voor menslievendheid, rechtvaardigheid en edelmoedigheid, eigenschappen die in het bijzonder tot de mensheid behoren en die de mens van nature eigen zijn wanneer deze de kwaliteiten van het mens-zijn heeft ontwikkeld. Theosofie leert de dierlijke mens een menselijke mens te zijn; en als de mensen hebben geleerd te denken en te voelen zoals werkelijke mensen moeten voelen en denken, dan handelen ze menselijk en verrichten ze allen spontaan menslievende, rechtvaardige en edelmoedige daden.81

De theosofische beweging heeft drie doelstellingen, zoals in ons Voorwoord al is gezegd. Deze zijn als volgt:

  1. Een kern te vormen van universele broederschap van de mensheid, zonder verschil te maken in ras, geloof, geslacht, kaste of huidskleur.
  2. Bestudering van oude en moderne religies, filosofieën en wetenschappen, en het aantonen van de betekenis van zo’n studie.
  3. Onderzoek van de onverklaarde natuurwetten en van de psychische vermogens in de mens.

Instemming met de eerste doelstelling was het enige dat werd vereist om lid te worden van de TS. Men hoeft niet in karma, reïncarnatie of het bestaan van meesters of enige andere lering te geloven. Dat de Society geen geloofsbelijdenis had, werd in de jaren tachtig van de 19de eeuw bevestigd door een Amerikaanse rechtbank, toen de status van organisatie werd verleend aan de Theosophical Society van St. Louis. Rechter August W. Alexander bepaalde: ‘De verzoeker is geen religieus lichaam . . . alleen religies onderwijzen is geen religieus werk volgens de wet. Er kan worden opgemerkt dat in artikel 2 van de statuten van deze Society het woord religie in het meervoud wordt gebruikt. Het onderwijzen van religies is een zaak van onderwijs, niet van religie. ‘Het bevorderen van de studie van religies’ betekent voor een deel het bevorderen van de studie van de geschiedenis van de mens. Ik voeg eraan toe dat ik heb geconstateerd dat de Society geen religieuze geloofsbelijdenis heeft en geen godsdienstoefeningen houdt.’82

De officiële geboortedag van de TS wordt in het algemeen gesteld op 17 november 1875, toen de voorzitter zijn openingstoespraak hield, zeventig dagen na het eerste voorstel tot de vorming van de Society. De openingswoorden bleken profetisch te zijn: ‘De vorming van deze Theosophical Society, waarvan we nu de eerste bijeenkomst bijwonen die volgens haar regels wordt gehouden, zal niet onopgemerkt voorbijgaan wanneer een onpartijdige geschiedkundige in de toekomst een verslag zal schrijven over de ontwikkeling van religieuze ideeën in deze eeuw.’

Toen HPB de pas uitgegeven Inleiding en Reglementen van de Theosophical Society aan haar plakboek toevoegde, schreef ze jubelend:

Het kind is geboren! Hosanna!83

Vijftien jaar later, toen HPB in Londen woonde, werd ze uitgenodigd door de uitgever van een toonaangevend blad in de Verenigde Staten, The North American Review, om een artikel te schrijven over ‘de recente vooruitgang van de theosofie’. Het verscheen onder die titel in de uitgave van augustus 1890 en beschreef de verbazingwekkende vorderingen die tot dan toe waren gemaakt op de verschillende terreinen van het menselijke denken. Hier houden we ons alleen bezig met de oorzaken die tot zo’n succes hebben bijgedragen. Ze merkte op:

De theosofische beweging was een noodzaak van de eeuw en heeft zich verspreid door haar eigen inherente kracht en heeft niets te danken aan toevallige omstandigheden. Vanaf het begin had ze geen geld en kon ze niet rekenen op schenkingen, subsidie of regeringssteun. Ze deed een beroep op bepaalde menselijke instincten en aspiraties en hield een bepaald verheven ideaal van volmaakbaarheid op, waarmee de gevestigde uiterlijke belangen van de samenleving in strijd waren en waartegen deze gedoemd waren strijd te leveren. . . .

De theosofie aanvaardt dankbaar de resultaten van wetenschappelijke studie en het ontmaskeren van theologische fouten. Ze neemt de methoden en stelregels van de wetenschap over en probeert uit de overblijfselen van culten het kostbare mengsel van waarheid te redden dat in elk daarvan is te vinden. Ze verwerpt wonderen en het bovennatuurlijke als verklaring en streeft ernaar de onderlinge verwantschap van de hele wereldfamilie van geloofsovertuigingen na te gaan, en hoe ze alle verenigbaar zijn met de wetenschap.

Jarenlang heeft de ‘grote wees’, de mensheid, in duisternis geroepen om een richtsnoer en om licht. Te midden van de toenemende glans van een puur materiële vooruitgang, van een wetenschap die het verstand voedde maar de geest liet verhongeren, heeft de mensheid, die vaag haar oorsprong voelde en een voorgevoel had van haar lot, lege handen naar het Oosten uitgestrekt die alleen een spirituele filosofie kan vullen. Terwijl ze pijn leed door de verdeeldheid, de jaloezieën, de haat die haar leven verscheurt, heeft ze geroepen om een zekere basis waarop ze haar saamhorigheidsgevoel kan bouwen, om een metafysiche basis waarop haar verhevenste sociale idealen veilig kunnen groeien. . . . Dit is het doel dat de theosofie zich heeft gesteld.

 

 


HPB: Het bijzondere leven en de invloed van Helena Blavatsky, blz. 141-6

© 2008  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag