Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

11. De zeshoek met het middelpunt, of de zevende sleutel

[‘The hexagon with the central point, or the seventh key’, SD 3:105-8; CW 14:102-6]

In een betoog over de macht van een naam (baalshem) zegt Molitor dat het niet te ontkennen is dat de kabbala – ondanks de huidige ontaarding – een diepe en wetenschappelijke basis heeft. En hij zegt dat als men beweert

dat voor de naam Jezus elke andere naam moet buigen, waarom zou het tetragrammaton dan niet dezelfde macht hebben?1

Dit is gezond verstand en logica. Als Pythagoras de uit twee gekruiste driehoeken gevormde zeshoek beschouwde als het symbool van de schepping, en de Egyptenaren als dat van de vereniging van vuur en water (of van voortbrenging), als de essenen daarin het zegel van Salomo zagen, de joden het schild van David, de hindoes het teken van Vishnu (tot op de dag van vandaag); en als zelfs in Rusland en Polen de dubbele driehoek als een machtige talisman wordt beschouwd, dan pleit zo’n wijdverbreid gebruik ervoor dat er iets in zit. Het spreekt vanzelf dat zo’n oud en algemeen gerespecteerd symbool niet zomaar opzij moet worden geschoven om bespot te worden door mensen die over zijn krachten of echte occulte betekenis niets weten. Om te beginnen is zelfs het bekende teken slechts een substituut voor het teken dat door ingewijden wordt gebruikt. In een tantrika-werk in het British Museum wordt een vreselijke vloek afgeroepen over iemand die ooit aan niet-ingewijden de echte occulte zeshoek zal onthullen die bekendstaat als het ‘teken van Vishnu’, ‘het zegel van Salomo’, enz.

De grote kracht van de zeshoek – met zijn centrale mystieke teken de Τ, of de swastika, een zevenvoud – wordt goed uitgelegd in de zevende sleutel tot geheimen, want er staat:

De zevende sleutel is de hiëroglief van het heilige zevenvoud, van het koningschap, van het priesterschap [de ingewijde], van triomf en een goed resultaat dat door strijd is verkregen. Het is magische macht in al zijn kracht, het ware ‘heilige koninkrijk’. In de hermetische filosofie is het de kwintessens die het resultaat is van de vereniging van de twee krachten van het grote magische agens [akasa, astraal licht]. . . . Het is zowel Jachin als Boaz geketend door de wil van de adept en overwonnen door zijn almacht.2

Deze sleutel heeft in de magie absolute macht. Alle religies hebben dit teken in hun rituelen geheiligd.

We kunnen op dit moment alleen een vluchtige blik werpen op de lange reeks antediluviale werken in hun fragmentarische postdiluviale, en vaak verminkte, vorm. Hoewel deze allemaal het erfgoed zijn van het vierde ras – dat nu in de onpeilbare diepten van de oceaan begraven ligt – moet men ze niet verwerpen. Zoals we al hebben gezegd, was er tijdens het begin van de mensheid maar één wetenschap, en die was volledig goddelijk. Dat de mensheid, toen ze volwassen was geworden, er misbruik van heeft gemaakt – vooral de laatste onderrassen van het vierde wortelras – is de fout en zonde van degenen die de goddelijke kennis hebben ontheiligd, niet van degenen die trouw zijn gebleven aan haar zuivere leringen.

Als de huidige rooms-katholieke kerk, trouw aan haar gebruikelijke onverdraagzaamheid, nu de occultist en zelfs de onschuldige spiritist en vrijmetselaar maar al te graag beschouwt als afstammelingen van ‘de Kischuf, de Hamieten, de Kasdim, de Kefenen, de Ophieten en de Khartumim’ – die allemaal ‘de volgelingen van Satan’3 zijn – dan wil dat nog niet zeggen dat ze dat ook zijn. De staats- of volksreligie van elk land heeft rivaliserende scholen altijd en te allen tijde heel gemakkelijk uit de weg geruimd door te beweren dat het gevaarlijke ketterijen zijn – dat deed de oude rooms-katholieke staatsgodsdienst en ook de huidige.

Als Napoleon de Grote op zijn levenspad van slachting één verdienstelijke daad heeft om zich op te beroemen, dan is het wel die van het beëindigen van de ‘heilige inquisitie’.4 De afschaffing ervan heeft het publiek echter niet veel wijzer gemaakt over de mysteriën van de occulte wetenschap. In sommige opzichten is de wereld beter af door daarover niets te weten. De geheimen van de natuur snijden over het algemeen aan twee kanten, en in handen van onwaardigen worden ze hoogstwaarschijnlijk moorddadig. Wie weet in onze tijd iets over de werkelijke betekenis en verborgen krachten van bepaalde letters en tekens – talismannen – of ze nu ten goede of ten kwade worden gebruikt? Fragmenten van de runen en het schrift van de Kischuf, te vinden in verschillende oude middeleeuwse bibliotheken; teksten met de Efezische en Milesische letters of tekens; het in drie opzichten vermaarde Boek van Thoth, en de verschrikkelijke (bewaard gebleven) verhandelingen van Targes, de Chaldeeër, en zijn leerling Tarchon, de Etrusk – die lang voor de Trojaanse oorlog leefde – zijn voor de huidige wetenschapper evenzoveel teksten met letters en tekens zonder betekenis (al komen ze wel voor in de klassieke literatuur).

Wie gelooft er in de negentiende eeuw nog in de kunst om bliksemschichten op te roepen en te richten, die wordt beschreven in verhandelingen zoals die van Targes? Toch wordt hetzelfde in de brahmaanse literatuur beschreven, en Targes kopieerde zijn ‘bliksemschichten’ van de astra’s5, die verschrikkelijke vernietigingsmachines waarmee de arya’s van het Mahabharata bekend waren. Een heel arsenaal aan dynamietbommen zou bij deze kunst verbleken – als ze ooit door westerlingen wordt begrepen. Wijlen Lord Bulwer-Lytton putte voor het idee van zijn vril uit een oud fragment dat voor hem was vertaald. Ondanks de deugden en filantropie die onze tijd van onrechtvaardige oorlogen, anarchisten en dynamietwerpers sieren, is het een groot geluk dat de geheimen in de boeken die in Numa’s graf werden ontdekt, zijn verbrand.

De wetenschap van Circe en Medea is echter niet verloren gegaan. Men kan haar ontdekken in de schijnbare wartaal van de tantrika-sutra’s, de Kuku-ma van de dugpa’s uit Bhutan en Sikkim en de ‘roodkappen’ van Tibet, en zelfs in de tovenarij van de Mullukurumba’s in het Nilgiri-gebergte. Naast de gevorderde beoefenaars van het linkerpad en de adepten van het rechterpad – bij wie de vreemde geheimen van de echte betekenis ervan veilig zijn – begrijpen gelukkig maar heel weinig mensen de ‘zwarte’ evocaties. Anders zouden zowel de westerse als de oostelijke dugpa’s met hun vijanden korte metten kunnen maken. Die vijanden zijn talrijk, want de directe afstammelingen van de antediluviale tovenaars haten al degenen die niet voor hen zijn, en zeggen dat ze daarom tegen hen zijn.

Wat betreft de ‘Petit Albert’ – dit kleine half-esoterische boek is inmiddels een literair relikwie geworden – en de ‘Grand Albert’ of de ‘rode draak’, samen met de talloze oude versies die nog in omloop zijn, de trieste overblijfselen van het werk van de mythische, valse Mother Shiptons en Merlijns, dit zijn allemaal gepopulariseerde imitaties van oorspronkelijke werken met dezelfde naam. Zo is de ‘Petit Albert’ de verminkte imitatie van het grote werk dat in het Latijn is geschreven door de priester Aldebert, een occultist uit de achtste eeuw, veroordeeld door het tweede concilie van Rome. Zijn werk werd enkele eeuwen later herdrukt en kreeg de naam Alberti Parvi Lucii libellus de mirabilibus naturae arcanis.

De strenge houding van de rooms-katholieke kerk is altijd inconsequent geweest. Als men leest over deze veroordeling, die de kerk, wat betreft de zeven aartsengelen, de machten of tronen van God, vele eeuwen in grote verlegenheid heeft gebracht, dan is het echt wonderbaarlijk om te ontdekken dat de jezuïeten het archief van de geschiedenis van Frankrijk met haar talloze kronieken en jaarboeken niet hebben vernietigd, en evenmin dat van het Spaanse Escorial. Zowel de geschiedenis als de Franse kronieken spreken uitvoerig over de onschatbare talisman die Karel de Grote van een paus ontving. Het was een boekje over magie – of eigenlijk tovenarij – vol kabbalistische figuren, tekens, mysterieuze spreuken, en aanroepingen van sterren en planeten. Dit waren talismannen tegen de vijanden van de koning, die volgens de kroniekschrijver van groot nut bleken te zijn, want ‘elk van die vijanden stierf een gewelddadige dood’. Het boekje, Enchiridion Leonis Papae, is uit het oog verdwenen en is gelukkig niet meer in druk.

Het alfabet van Thoth kan men terugvinden in de huidige tarot die in bijna elke boekwinkel in Parijs verkrijgbaar is. Wat het begrip of nut ervan betreft: de vele waarzeggers in Parijs, die er hun brood mee verdienen, zijn trieste voorbeelden van mislukte pogingen om de symboliek van de tarot te lezen, laat staan deze correct te interpreteren, zonder een voorafgaande filosofische studie van die wetenschap. De volledige symboliek van de echte tarot is alleen te vinden in de Babylonische cilinders, die iedereen kan inspecteren en bestuderen in het British Museum en elders. Iedereen kan deze Chaldeeuwse, antediluviale bolletjes, of draaiende cilinders, zien, bedekt met heilige tekens; maar de geheimen van deze ‘waarzegwielen’, of, zoals De Mirville ze noemt, ‘de draaiende bolletjes van Hekate’,6 moeten nog enige tijd onuitgesproken blijven. Intussen zijn er de ‘draaitafels’ van de huidige mediums voor de zwakken, en de kabbala voor de sterken. Dit kan enige troost bieden.

Mensen zijn erg geneigd om termen te gebruiken die ze niet begrijpen, en om een oordeel te vellen op basis van een eerste indruk van het bewijsmateriaal. Het verschil tussen witte en zwarte magie is moeilijk vast te stellen, omdat beide moeten worden beoordeeld op hun motief, waarvan hun uiteindelijke, maar niet hun onmiddellijke, gevolgen afhangen, ook al treden deze misschien pas jaren later op. Een oosters spreekwoord zegt dat de ‘magie van de rechter- en de linkerhand door slechts een ragfijne draad zijn gescheiden’. We moeten ons aan de wijsheid ervan houden en wachten tot we meer hebben geleerd.

We zullen uitgebreid moeten terugkomen op het verband tussen de kabbala en de guptavidya, en verder moeten ingaan op esoterische en numerieke stelsels, maar we moeten eerst de reeks adepten in de nachristelijke tijd volgen.

Noten

  1. J.E. de Mirville, Des esprits, 1863, deel 3, blz. 213vn; vgl. F.J. Molitor, Philosophie der Geschichte oder über die Tradition, 1827, deel 1, blz. 46.
  2. Noot vert.: Uit een ongepubliceerd manuscript van een westerse occultist. Waarschijnlijk Éliphas Lévi. Zie blz. 113-4.
  3. J.E. de Mirville, Des esprits, 1863, deel 3, blz. 214.
  4. Noot vert.: Deze zin is toegevoegd uit H.P. Blavatsky, The Secret Doctrine Würzburg Manuscript, 2014, blz. 58.
  5. Een astra is een soort magische pijl en boog, die in één ogenblik hele legers kan vernietigen; het wordt in het Ramayana, de Purana’s, en elders genoemd.
  6. J.E. de Mirville, Des esprits, 1863, deel 3, blz. 215.

De geheime leer: deel 3, blz. 127-31

© 2025 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag