13. Na-christelijke adepten en hun leringen
[‘Post-christian adepts and their doctrines’, SD 3:112-6; CW 14:109-14]
Wat weet de wereld over bijvoorbeeld Petrus en Simon? In de wereldlijke geschiedenis worden ze niet genoemd, terwijl datgene wat de zogenaamde Heilige Schrift over hen vertelt verspreid is te vinden in een paar zinnen in Handelingen. Wat de apocriefen betreft, hun naam alleen al weerhoudt critici ervan om voor informatie daarop te vertrouwen. Niettemin beweren de occultisten dat de apocriefe evangeliën, hoe eenzijdig en bevooroordeeld ze misschien ook zijn, veel meer historisch ware gebeurtenissen en feiten bevatten dan het Nieuwe Testament, inclusief Handelingen. De eerste vormen een onbewerkte overlevering, de laatste (de officiële evangeliën) een zorgvuldig bedachte legende. De heiligheid van het Nieuwe Testament is een kwestie van persoonlijke mening en blind geloof, en hoewel men de persoonlijke mening van zijn medemens moet respecteren, wordt niemand gedwongen die te delen.
Wie was Simon Magus en wat is er over hem bekend? In Handelingen leest men eenvoudig dat hij op grond van zijn opmerkelijke magische kunst ‘de grote kracht van God’1 werd genoemd. Filippus zou deze Samaritaan hebben gedoopt; en vervolgens wordt hij ervan beschuldigd Petrus en Johannes geld te hebben aangeboden om hem de kunst te leren om ware ‘wonderen’ te verrichten, terwijl valse wonderen, zo wordt beweerd, van de duivel zijn. Dit is alles, als we de beledigende woorden weglaten die overvloedig tegen hem worden gebruikt wegens het verrichten van valse ‘wonderen’. Simon zou in Rome voor keizer Nero met behulp van demonen allerlei wonderen hebben verricht,2 en Mosheim rekent hem tot de openlijke vijanden van het christendom;3 maar de occulte overlevering beschuldigt hem van niets ergers dan te weigeren ‘Simeon’ als plaatsvervangend regent van God te erkennen; of die ‘Simeon’ nu Petrus was of iemand anders, blijft voor de criticus een open vraag.
Dat wat Irenaeus4 en Epiphanius5 over Simon Magus zeggen – namelijk dat hij zich uitgaf voor de geïncarneerde drie-eenheid; dat hij in Samaria de Vader was, in Judea de Zoon, en zich bij de heidenen had uitgegeven voor de Heilige Geest – is eenvoudig laster. Tijden en gebeurtenissen veranderen; de menselijke natuur blijft onder elke hemel en in elk tijdperk dezelfde en onveranderd. De beschuldiging is het gevolg en product van de gebruikelijke en inmiddels traditionele theologische haat. De occultisten – die allemaal min of meer persoonlijk de gevolgen van theologische rancune hebben ervaren – zullen zulke dingen nooit geloven alleen maar omdat Irenaeus het heeft gezegd, als hij die woorden al ooit zelf heeft geschreven. Verderop wordt over Simon verteld dat hij een vrouw met zich meenam die hij introduceerde als Helena van Troje, die honderd incarnaties had doorgemaakt en die, nog eerder, in het begin van de eonen, Sophia was, goddelijke wijsheid, een emanatie van zijn eigen (Simons) Eeuwige Geest, toen hij (Simon) de ‘vader’ was; en ten slotte dat hij bij haar ‘de aartsengelen en engelen had verwekt, door wie deze wereld was geschapen’, enz.
We weten allemaal hoeveel verandering en wildgroei een eenvoudige uitspraak kan ondergaan nadat ze door slechts een half dozijn handen is gegaan. Bovendien kunnen al deze beweringen worden verklaard, en er kan zelfs worden bewezen dat er een kern van waarheid in zit. Simon Magus was een kabbalist en een mysticus die, zoals zovele andere hervormers, probeerde een nieuwe religie te stichten op basis van de hoofdleringen van de geheime leer, maar zonder méér van haar mysteries te onthullen dan nodig was. Waarom zou Simon, een mysticus, diep doordrongen van het feit van opeenvolgende incarnaties (we kunnen het getal ‘honderd’ als een waarschijnlijke overdrijving van zijn discipelen buiten beschouwing laten), dan niet spreken over iemand die hij door zijn paranormale vermogens herkende als een reïncarnatie van een heldin met die naam – als hij dat al ooit heeft gedaan? Zien we in onze tijd niet enkele dames en heren, geen charlatans maar verstandige personen die in de maatschappij in hoog aanzien staan, wier innerlijke overtuiging hun verzekert dat ze koningin Cleopatra, Alexander de Grote, Jeanne d’Arc, of wie dan ook waren? Dit is een kwestie van innerlijke overtuiging, en is gebaseerd op enige bekendheid met het occultisme en geloof in de huidige reïncarnatietheorie. Laatstgenoemde verschilt van de ene echte leer van weleer, zoals zal worden aangetoond, maar er is geen regel zonder uitzondering.
Wat de bewering betreft dat Simon Magus ‘één is met God de Vader, God de Zoon, en God de Heilige Geest’, ook deze is heel redelijk, als we erkennen dat een mysticus en ziener het recht heeft om allegorische taal te gebruiken; en in dit geval wordt ze bovendien volledig gesteund door de leer van universele eenheid die in de esoterische filosofie wordt onderwezen. Iedere occultist zal op basis van (voor hem) wetenschappelijke en logische verklaringen hetzelfde zeggen, volledig in overeenstemming met de leer die hij aanhangt. Elke aanhanger van de Vedanta zegt dagelijks hetzelfde: hij is natuurlijk brahman, en hij is parabrahman, zodra hij de individualiteit van zijn persoonlijke geest verwerpt en erkent dat de goddelijke straal die in zijn hoger zelf woont slechts een weerspiegeling van de universele geest is.
Dit is de echo van de oorspronkelijke leer van emanaties die we in alle tijden terugvinden. De eerste emanatie uit het onbekende is de ‘vader’, de tweede de ‘zoon’, en alles komt voort uit het ene, of die goddelijke geest die onkenbaar is. Vandaar de bewering dat hij (Simon) bij haar (Sophia, of Minerva, goddelijke wijsheid), toen hij nog in de schoot van de Vader was en hijzelf de Vader (of de eerste collectieve emanatie) was, de aartsengelen – de ‘zoon’ – had verwekt, die de scheppers van deze wereld waren.
De rooms-katholieken die zelf in het nauw waren gebracht door de onweerlegbare argumenten van hun tegenstanders – de geleerde filologen en kenners van de symboliek die niets hebben heel gelaten van de kerkelijke dogma’s en hun autoriteiten en die wijzen op het meervoud van de elohim in de Bijbel – geven nu toe dat de tsaba of aartsengelen, de eerste ‘schepping’ van God, moeten hebben deelgenomen aan de schepping van het heelal. Is het mogelijk dat de engelen
hoewel ‘alleen God de hemel en de aarde heeft geschapen’. . . hoezeer ze [de engelen] ook buiten de oorspronkelijke schepping uit het niets hebben gestaan, misschien de opdracht hebben gekregen om deze te voltooien, voort te zetten, en in stand te houden?6
roept de Mirville uit, in antwoord op Renan, Lacour, Maury, en alle medewerkers van het Institut de France. Met bepaalde wijzigingen is dit precies wat de geheime leer beweert. In feite is elke leer die door de vele hervormers van de eerste en de volgende eeuwen van onze jaartelling werd verkondigd, in hoofdzaak gebaseerd op deze universele kosmogonie. Raadpleeg Mosheim en kijk wat hij te zeggen heeft over de vele ‘ketterijen’ die hij beschrijft. Cerinthus, de jood,
onderwees dat de Schepper van deze wereld . . . de soevereine God van het joodse volk, een wezen was . . . dat zijn bestaan ontleende aan de allerhoogste God;
en dat dit wezen bovendien
geleidelijk van zijn aangeboren deugdzaamheid en oorspronkelijke waardigheid is afgegleden.7
Basilides, Carpocrates en Valentinus, de Egyptische gnostici van de tweede eeuw, hadden dezelfde denkbeelden afgezien van kleine verschillen. Basilides verkondigde het bestaan van zeven eonen (menigten aartsengelen), die voortkwamen uit de substantie van de Allerhoogste. Twee van hen, macht en wijsheid, verwekten de hemelse hiërarchie van de eerste categorie en waardigheid; deze emaneerde een tweede; laatstgenoemde een derde, enz.; waarbij elke evolutie van een minder verheven aard is dan de voorgaande, en elk ervan schept voor zichzelf een hemel als verblijf, en de aard van al deze verschillende hemelen neemt in pracht en zuiverheid af naarmate ze dichter bij de aarde komt. Het aantal van deze verblijven was 365; en over al deze heerste de allerhoogste Onbekende genaamd Abraxas, een naam die in de Griekse manier van rekenen het getal 365 oplevert, dat in zijn mystieke en numerieke betekenis het getal 355 bevat, of de waarde van de mens.8 Dit was een gnostisch mysterie gebaseerd op die van de oorspronkelijke evolutie, die eindigde met ‘de mens’.
Saturninus van Antiochië verkondigde dezelfde leer met kleine wijzigingen. Hij onderwees twee eeuwige beginselen, goed en kwaad, die eenvoudig geest en stof zijn. De zeven engelen die de zeven planeten besturen, zijn de bouwers van ons heelal – een zuiver oosterse leer, Saturninus was namelijk een Aziatische gnosticus. Deze engelen zijn de natuurlijke bewakers van de zeven gebieden van ons planetenstelsel; een van de machtigste onder deze zeven scheppende engelen van de derde categorie is ‘Saturnus’, de heersende genius van de planeet, en de God van het Hebreeuwse volk: namelijk Jehovah, die onder de joden werd vereerd en aan wie zij de zevende dag of sabbat wijdden, zaterdag – ‘Saturnusdag’ bij zowel de Scandinaviërs als de hindoes.
Marcion, die ook de leer van de twee tegengestelde beginselen van goed en kwaad aanhing, beweerde dat er tussen die twee een derde godheid in staat – een van ‘gemengde aard’ – de God van de joden, de schepper (met zijn menigte) van de lagere of onze wereld. Hoewel dit wezen, dat een tussenpositie inneemt, altijd in oorlog was met het boze beginsel, is het ook gekant tegen het goede beginsel, waarvan het de plaats en titel begeert.
Simon was dus slechts het kind van zijn tijd, een religieuze hervormer zoals zovele anderen, en een adept onder de kabbalisten. Voor de kerk is het geloof in zijn feitelijke bestaan en zijn grote vermogens een noodzaak – om het door Petrus verrichte ‘wonder’ en zijn triomf over Simon beter tot zijn recht te laten komen – en ze is kwistig met haar lof voor zijn verbazingwekkende magische prestaties. Aan de andere kant probeert het scepticisme, vertegenwoordigd door wetenschappers en geleerde critici, hem helemaal uit de weg te ruimen. Dus, na zelfs maar het bestaan van Simon te hebben ontkend, vonden ze het uiteindelijk gepast om zijn individualiteit volledig op te laten gaan in die van Paulus. De anonieme schrijver van Supernatural Religion9 probeert met grote ijver te bewijzen dat wij onder Simon Magus de apostel Paulus moeten verstaan; over zijn brieven werd door Petrus, zowel in het geheim als openlijk, kwaadgesproken, en deze zouden volgens hem leringen ‘tegen de geest’ bevatten. Dit lijkt in feite heel waarschijnlijk als we over de twee apostelen nadenken en hun karakters met elkaar vergelijken.
De apostel van de heidenen was dapper, openhartig, oprecht en zeer geleerd; de apostel van de besnijdenis laf, omzichtig, onoprecht en zeer onwetend. Dat Paulus, zo niet volledig, dan toch gedeeltelijk, was ingewijd in de theürgische mysteriën, daarover bestaat weinig twijfel. Zijn taal, de zo typische manier van uitdrukken van de Griekse filosofen, en bepaalde alleen door ingewijden gebruikte zegswijzen, zijn evenzovele aanwijzingen voor die veronderstelling. Ons vermoeden is nog sterker geworden door een knap artikel, getiteld ‘Paul and Plato’, in een van de New Yorkse tijdschriften waarin A. Wilder een opvallende en voor ons zeer waardevolle opmerking maakt. Hij toont aan dat Paulus in zijn Brieven aan de Corinthiërs overvloedig gebruikmaakt van ‘uitdrukkingen ontleend aan de inwijdingen van Sabazius en Eleusis en aan de verhandelingen van de [Griekse] filosofen. Hij [Paulus] noemt zichzelf een idiotes – iemand die onervaren is in het gebruik van de taal, maar niet in de gnosis of filosofische kennis. ‘Toch is wat wij verkondigen wijsheid voor wie volwassen is in het geloof [ingewijden]’, schrijft hij. ‘Het is echter niet de wijsheid van deze wereld en haar archonten, die ten onder zullen gaan. Waar wij over spreken is Gods verborgen en geheime wijsheid . . . Geen van de archonten van deze wereld heeft die wijsheid gekend.’’10
Wat kon de apostel met deze ondubbelzinnige woorden anders bedoelen dan dat hijzelf, die tot de mystai (ingewijden) behoorde, sprak over dingen die alleen in de mysteriën werden getoond en verklaard? ‘Gods verborgen en geheime wijsheid die geen van de archonten van deze wereld heeft gekend’, houdt duidelijk rechtstreeks verband met de basileus van de Eleusinische inwijding, die haar wel kende. De basileus behoorde tot de stafleden van de grote hiërofant, was archont van Athene, en als zodanig een van de belangrijkste mystai die tot de innerlijke mysteriën behoorde, waartoe een zeer select en klein aantal personen toegang kreeg.11 De ambtenaren die het toezicht hadden op de Eleusinische mysteriën werden archonten genoemd.12
We zullen echter eerst Simon de Magiër bespreken.
Noten
- Handelingen 8:10.
- Handelingen van Petrus en Paulus.
- J.L. von Mosheim, An Ecclesiastical History, 1767, deel 1, blz. 116.
- Tegen ketterijen, 1:23:1-4.
- Panarion, boek 1, afdeling 2, ketterij 21:1.
- J.E. de Mirville, Des esprits, 1863, deel 2, blz. 337.
- J.L. von Mosheim, An Ecclesiastical History, 1767, deel 1, blz. 120.
- Tien is het volmaakte getal van de hoogste god onder de ‘gemanifesteerde’ godheden, want het getal 1 is het symbool van de universele eenheid, of het mannelijke beginsel in de natuur, en het getal 0 het vrouwelijke symbool, chaos, de diepte; de twee vormen dus zowel het symbool van de androgyne natuur als de waarde van het zonnejaar, die ook de waarde van Jehovah en Henoch was. Tien was voor Pythagoras het symbool van het heelal; ook van Enos, de zoon van Seth, of de ‘mensenzoon’ die symbool staat voor het zonnejaar van 365 dagen, en wiens jaren daarom ook als 365 worden opgegeven. In de Egyptische symboliek was Abraxas de zon, de ‘Heer van de hemelen’.
De cirkel is het symbool van het ene zich niet manifesterende beginsel; het vlak van die figuur is eeuwigdurende oneindigheid en wordt alleen tijdens manvantara’s door een middellijn verdeeld. - W.R. Cassels, Supernatural Religion, 4de ed., 1874, deel 2, blz. 34ev.
- 1 Corinthiërs 2:6-8.
- Vgl. T. Taylor, The Eleusinian and Bacchic Mysteries, red. A. Wilder, 4de ed., 1891, blz. 47vn.
- Isis ontsluierd, 2:104-5.