26. De afgodsbeelden en de terafim
[‘The idols and the teraphim’, SD 3:234-40; CW 7:230-40]
De betekenis van het ‘sprookje’ verteld door de Chaldeeuwse Quthama1 is gemakkelijk te begrijpen. Zijn manier van werken met het ‘afgodsbeeld van de maan’ was die van alle Semieten voordat Terah, Abrahams vader, beelden maakte – de naar hem vernoemde terafim – of het ‘uitverkoren volk’ van Israël ophield om ze voor waarzeggerij te gebruiken. Deze terafim waren net zo goed ‘afgodsbeelden’ als welk heidens beeld of standbeeld dan ook.2 Het gebod ‘Kniel niet voor een gesneden beeld’,3 of een terafim, moet ofwel op een later tijdstip zijn gekomen, ofwel genegeerd zijn, aangezien het knielen voor en het waarzeggen door middel van de terafim zo orthodox en algemeen schijnt te zijn geweest dat de ‘Heer’, via Hosea, de Israëlieten feitelijk dreigt hen van hun terafim te beroven.
De Israëlieten zullen geruime tijd zonder koning blijven . . . zonder offers en zonder zuilen, zonder efod, en zonder terafim.4
Matzebah, standbeeld of zuil, wordt in de Bijbel uitgelegd als ‘zonder efod en zonder terafim’.
Pater Kircher onderschrijft uitdrukkelijk de gedachte dat het beeld van de Egyptische Serapis in alle opzichten identiek was met dat van de serafim, of terafim, in de tempel van Salomo. Louis de Dieu zegt:
Het waren misschien afbeeldingen van engelen, of beelden gewijd aan de engelen, waarbij de tegenwoordigheid van een van deze geesten tot een terafim werd aangetrokken en zo de vragen van de raadplegers beantwoordde; en volgens deze hypothese zou het woord ‘terafim’ het equivalent worden van ‘serafim’ door op de manier van de Syriërs de ‘t’ in een ‘s’ te veranderen.5
Wat zegt de Septuagint? Het woord terafim wordt achtereenvolgens vertaald met εἴδωλα – vormen die op iemand lijken; eidolon, een ‘astraal lichaam’; γλυπτά – de gebeeldhouwden; κενοτάφια – beeldhouwwerken in de zin dat ze iets kunnen verbergen of bevatten; θήλους – manifestaties; ἀληθειες – waarheden of werkelijkheden; μορφώματα of φοτισμούς – lichtgevende, stralende gelijkenissen. Deze laatste uitdrukking geeft duidelijk aan wat de terafim waren. De Vulgaat vertaalt de term met ‘annuntiantes’, de ‘boodschappers die aankondigen’, en zo wordt het zeker dat de terafim de orakels waren. Ze waren de bezielde standbeelden,6 de goden die zich in de Egyptische, Chaldeeuwse, Griekse, en andere tempels via de ingewijde priesters en adepten aan het volk openbaarden.
Maimonides en Selden leggen heel duidelijk uit hoe het waarzeggen in zijn werk gaat, hoe je je lot te weten komt, en hoe je wordt onderwezen door de terafim7. Eerstgenoemde zegt:
De vereerders van de terafim beweerden dat, als het licht van de belangrijkste sterren [planeten] het gesneden beeld volkomen doordrong, de machten of engelen [de bestuurders, of het bezielende beginsel in de planeten] met hen spraken en hun veel nuttige vaardigheden en wetenschappen leerde.8
Op zijn beurt legt Selden hetzelfde uit en voegt eraan toe dat de terafim9 waren gemaakt en gevormd in overeenstemming met de stand van hun respectieve planeten – waarbij elk van de terafim gewijd was aan een van de ‘ster-engelen’ die de Grieken stoicheia noemden – en ook in overeenstemming met tekens die aan de hemel stonden en ‘beschermgoden’ werden genoemd:
Degenen die de baan van de στοιχεῖα volgden, werden στοιχειοματικοί genoemd, of de waarzeggers door middel van de planeten en de στοιχεῖα.10
Ammianus Marcellinus zegt dat waarzeggerij in de oudheid altijd tot stand werd gebracht met behulp van de ‘geesten’ van de elementen (spiritus elementorum), of πνεύματα τῶν στοιχείων zoals ze in het Grieks worden genoemd.11 Laatstgenoemden zijn niet de ‘geesten’ van de sterren (planeten), noch zijn het goddelijke wezens; ze zijn eenvoudig de wezens die hun respectieve elementen bewonen; door kabbalisten worden ze elementaire geesten genoemd en door theosofen elementalen.12 Pater Kircher, de jezuïet, vertelt de lezer:
Elke god beschikte over zulke instrumenten van waarzeggerij om door te spreken. Ieder had zijn eigen werkterrein. Serapis gaf onderricht in de landbouw; Anubis onderwees wetenschappen; Horus adviseerde over psychische en spirituele zaken; Isis werd geraadpleegd over het stijgen van de Nijl, enz.13
Dit historische feit, naar voren gebracht door een van de bekwaamste en geleerdste jezuïeten, doet afbreuk aan het prestige van de ‘Heer God van Israël’ met betrekking tot zijn aanspraken op verhevenheid en op het feit dat hij de ene levende God is. Zoals in het Oude Testament zelf wordt bevestigd, sprak Jehovah precies zo met zijn uitverkorenen, en dit stelt hem op één lijn met iedere andere heidense God, zelfs die van de lagere klassen. In Rechters, hfst. 17, lezen we dat Micha een efod en een terafim liet vervaardigen, en deze aan Jehovah wijdde (zie de Septuagint en de Vulgaat); deze voorwerpen werden door een zilversmid gemaakt van de 200 sjekel zilver die zijn moeder hem had gegeven. De ‘Heilige Bijbel’ (King James vertaling) verklaart dit staaltje van afgoderij door te zeggen:
In die tijd was er geen koning in Israël; iedereen deed wat in zijn ogen goed was.14
Toch moet de daad orthodox zijn geweest, want nadat Micha voor zijn efod en terafim een priester, een waarzegger, had ingehuurd, roept hij uit: ‘Nu weet ik dat de Heer mij goed zal doen.’15 En ook al lijkt wat Micha deed – die
een eigen heiligdom had, een efod en terafim maakte, en een van zijn zonen als priester aanstelde16
om deze te dienen en ook het ‘gesneden beeld’ dat zijn moeder ‘aan de Heer’ had gewijd – nu ongehoord, in de tijd van één religie en één taal was dat niet het geval. Hoe kan de rooms-katholieke kerk deze daad veroordelen als De Mirville, een van haar beste schrijvers, de terafim ‘de heilige instrumenten van de oorspronkelijke openbaringen’17 noemt; als Genesis ons laat zien dat Rebekka ‘de Heer gaat raadplegen’,18 en dat de Heer haar antwoordt (beslist door middel van de terafim), en haar verschillende voorspellingen doet? En mocht dit nog niet voldoende zijn, dan is er ook nog Saul die het zwijgen van de efod19 betreurt, en David die de thummim raadpleegt en van de Heer mondeling advies krijgt over de beste manier om zijn vijanden te doden.
De thummim en urim – tegenwoordig het onderwerp van zoveel gissingen en speculaties – waren echter geen vinding van de joden, ondanks de gedetailleerde instructies die Jehovah hierover aan Mozes gaf. De priester-hiërofant van de Egyptische tempels droeg namelijk een borstplaat met edelstenen die in alle opzichten leek op die van de hogepriester van de Israëlieten.
De hogepriesters van Egypte droegen een saffieren beeldje om de hals, genaamd waarheid, omdat de waarheid daarin duidelijk aan het licht kwam.20
Selden is niet de enige christelijke schrijver die de joodse met de heidense terafim vergelijkt, en zegt dat hij ervan overtuigd is dat de joden ze van de Egyptenaren hebben overgenomen. Bovendien zegt Döllinger, een bij uitstek rooms-katholieke schrijver:
De terafim werden in veel joodse families gebruikt en bleven in hun bezit tot de tijd van Josephus.21
Döllinger, een rooms-katholiek, en Selden, een protestant – die beiden in de terafim van de joden Jehovah ontdekken en in die van de heidenen ‘boze geesten’ – geven als hun persoonlijke mening het gebruikelijke eenzijdige oordeel van theologische haat en sektarisme. Seldenus heeft echter gelijk als hij stelt dat al dat soort vormen van communicatie in de oudheid oorspronkelijk alleen waren ingesteld om in contact te komen met goden en engelen. Maar
de heilige Geest [beter gezegd, geesten] sprak [niet alleen] door middel van de urim en thummim tot de kinderen van Israël, zolang de tabernakel bleef bestaan,22
zoals Cruden de mensen wil doen geloven. En niet alleen de joden hadden een ‘tabernakel’ nodig voor dat soort theofanisch of goddelijk contact; want geen enkele Bath-Kol (of ‘dochter van de goddelijke stem’), thummim genoemd, kon door een jood, heiden, of christen worden gehoord als er geen geschikte tabernakel voor was. De ‘tabernakel’ was eenvoudig de archaïsche telefoon van die tijd van magie toen occulte vermogens net als nu door inwijding werden verworven. De negentiende eeuw heeft de ‘tabernakel’ van bepaalde metalen, hout, en een specifieke opstelling vervangen door een elektrische telefoon, en maakt nu gebruik van geboren mediums in plaats van hogepriesters en hiërofanten. Waarom zou men dan verbaasd zijn dat mediums nu, in plaats van planeetgeesten en goden te bereiken, met geen hogere wezens contact hebben dan met elementalen en bezielde schillen – de demonen van Porphyrius? Wie dit waren, vertelt hij openhartig wanneer hij spreekt over kwade demonen:
Het is hun ambitie om voor goden door te gaan, en hun leider eist om als de hoogste god te worden erkend.23
Er zijn ongetwijfeld in alle tijden zowel goede als kwade geesten, welwillende en kwaadaardige ‘goden’, en theosofen zullen dit feit nooit ontkennen. Het hele probleem was en is nog steeds om ze te kunnen onderscheiden. En we beweren dat de christelijke kerk dit niet kan evenmin als haar volgelingen. Als iets dit bewijst, dan zijn het ongetwijfeld de talloze theologische blunders die op dit gebied zijn gemaakt. Het heeft geen zin om de goden van de heidenen ‘duivels’ te noemen en vervolgens hun symbolen op zo’n slaafse manier te kopiëren, waarbij het onderscheid tussen goed en kwaad wordt bekrachtigd zonder enig beter bewijs dan dat ze respectievelijk christelijk en heidens zijn. De planeten, de elementen, en de dierenriem werden niet alleen in Heliopolis voorgesteld door de twaalf stenen die ‘mysteries van de elementen’ (elementorum arcana) werden genoemd. Volgens veel orthodox-christelijke schrijvers werden ze ook in de tempel van Salomo gevonden, en zijn ze tot op de dag van vandaag in verschillende oude Italiaanse kerken en zelfs in de Notre Dame van Parijs te zien.
We zouden eigenlijk kunnen zeggen dat de waarschuwing in Clemens’ Stromateis tevergeefs is geweest, hoewel hij woorden zou citeren die door Petrus zijn gesproken. Hij zegt:
Aanbid God niet zoals de joden dat doen, die denken dat zij de enigen zijn die God kennen en niet beseffen dat zij in plaats van God engelen, aartsengelen, de maanden, en de maan vereren.24
Wie zal na het lezen van het bovenstaande niet verbaasd zijn dat de christenen, ondanks dat ze de joodse fout inzien, nog steeds de joodse Jehovah vereren, de geest die door zijn terafim sprak! Dat dit zo is, en dat Jehovah eenvoudig de ‘beschermgenius’ of de beschermgeest van het volk Israël was – slechts één van de pneumata ton stoicheion (of ‘grote geesten van de elementen’), niet eens een hoge ‘planeetgeest’ – blijkt duidelijk op gezag van Paulus en Clemens van Alexandrië, als hun woorden tenminste enige betekenis hebben. Bij Clemens betekent het woord στοιχεῖα niet alleen elementen, maar ook
voortbrengende kosmologische beginselen, en met name de tekens [of sterrenbeelden] van de dierenriem, van de maanden, dagen, de zon en de maan.25
Dit woord wordt door Aristoteles in dezelfde betekenis gebruikt. Hij zegt τῶν ἄστρῶν στοιχείῳ,26 terwijl Diogenes Laërtius δώδεκα στοιχεῖα de twaalf tekens van de dierenriem noemt.27 Nu we het duidelijke bewijs hebben van Ammianus Marcellinus dat
waarzeggerij in de oudheid altijd tot stand werd gebracht met behulp van de geesten van de elementen,28
of dezelfde πνεύματα τῶν στοιχείων, en we in de Bijbel talloze passages vinden die aangeven (a) dat de Israëlieten, onder wie Saul en David, hun toevlucht namen tot dezelfde waarzeggerij en dezelfde middelen gebruikten; en (b) dat het hun ‘Heer’ – namelijk Jehovah – was die hen antwoordde: wat kunnen we dan anders geloven dan dat Jehovah een ‘spiritus elementorum’ is?
We zien dus geen groot verschil tussen het ‘afgodsbeeld van de maan’ – de Chaldeeuwse terafim waardoor Saturnus sprak – en het afgodsbeeld van de urim en thummim, het instrument van Jehovah. Occulte rituelen, die in het begin wetenschappelijk waren – en de plechtigste en heiligste wetenschap vormden – zijn door degeneratie van de mensheid vervallen tot tovenarij, en worden nu ‘bijgeloof’ genoemd. Zoals Diodorus Siculus in zijn Bibliotheca historica uitlegt:
De Chaldeeën, die de planeten over lange perioden hebben waargenomen en beter dan wie dan ook de betekenis van hun bewegingen en hun invloeden kennen, voorspellen de mensen de meeste dingen die hen zullen overkomen. Ze beschouwen hun leer van de vijf grote hemellichamen – die zij vertolkers noemen, en wij, planeten – als heel belangrijk. En hoewel ze beweren dat vooral de zon hen voorziet van de meeste voorspellingen voor grote toekomstige gebeurtenissen, volgen ze toch meer in het bijzonder Saturnus. . . . Voorspellingen die werden gedaan aan een groot aantal koningen, in het bijzonder aan Alexander, Antigonus, Seleucus Nicator, enz., . . . lijken zo exact te zijn uitgekomen dat deze koningen daarover zeer verwonderd waren.29
Uit het bovenstaande volgt dat de verklaring van de Chaldeeuwse adept Quthama – namelijk dat alles wat hij in zijn boek aan de niet-ingewijde wil meedelen, door Saturnus aan de maan was verteld, en door laatstgenoemde aan haar afgodsbeeld, en door dat afgodsbeeld, of terafim, aan hemzelf, de schrijver – net zomin afgoderij inhield als het toepassen van dezelfde methode door koning David. Men kan het daarom noch als een apocrief geschrift noch als een ‘sprookje’ beschouwen. De bovengenoemde Chaldeeuwse ingewijde leefde in een veel vroegere periode dan die welke aan Mozes wordt toegekend, in wiens tijd de heilige wetenschap van het heiligdom nog steeds bloeide. Ze begon pas in verval te raken toen sarcasten zoals Lucianus waren toegelaten, en de parels van de occulte wetenschap maar al te vaak voor de hongerige zwijnen van kritiek en onwetendheid waren geworpen.
Noten
- Zie Ibn Wahshiyya, Nabatean Agriculture.
- Dat de terafim een standbeeld was, en niet een klein voorwerp, blijkt uit 1 Samuel, 19, waar Michal een terafim (‘beeld’, zoals het is vertaald) neemt en het in bed legt om David, haar man, voor te stellen die vluchtte voor Saul (zie vers 13ev). Het had dus de grootte en vorm van een menselijke figuur: een standbeeld of een echt afgodsbeeld.
- Exodus 20:5.
- Hosea 3:4.
- Geciteerd in J.E. de Mirville, Des esprits, 1863, deel 3, blz. 257; vgl. Louis de Dieu, Critica Sacra, 1693, ‘Genesis, 31:19’, blz. 18.
- Noot vert.: Zie ook het artikel van H.P.B. over bezielde standbeelden in H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, 2:530-41.
- ‘De terafim van Abrams vader, Terah, de ‘maker van beelden’, waren de kabirische goden, en we zien dat ze werden aanbeden door Micha, door de Danieten en anderen (Rechters, hfst 17, 18). De terafim waren hetzelfde als de serafim, en dit waren slangenbeelden, waarvan de oorsprong ligt in het Sanskrietwoord sarpa (de slang), een symbool dat bij alle godheden een heilig symbool voor onsterfelijkheid is. Kiun, of de god Kivan, die door de Hebreeën in de woestijn werd aanbeden, is zowel de hindoegod Siva als Saturnus. (De Zendische h is in India een s. Hapta is dus sapta; hindu is sindhaya (A. Wilder). ‘Van Griekenland tot Calcutta, van de Kaukasus tot Egypte wordt de s geregeld verzacht tot h’, zegt Dunlap. De letters k, h en s kunnen daarom onderling worden verwisseld.) Het Griekse verhaal vermeldt dat de Arcadiër Dardanus, die ze als huwelijksgeschenk had gekregen, ze naar Samothrake en vandaar naar Troje bracht; en ze werden aanbeden lang vóór de roemrijke dagen van Tyrus of Sidon, hoewel eerstgenoemde in 2760 v.Chr. was gebouwd. Vanwaar heeft Dardanus ze verkregen?’ – Isis ontsluierd, 1:705-6.
- Geciteerd in De Mirville, Op.cit., deel 4, blz. 77; vgl. Maimonides, Moreh Nevukhim (De gids voor de verwarden), 3:29.
- De aan de zon gewijde terafim waren gemaakt van goud, en de aan de maan gewijde van zilver.
- Geciteerd in De Mirville, Op.cit., deel 4, blz. 77; vgl. John Selden, De diis Syriis, Londen, 1617, Syntagmata 1, hfst. 2, blz. 23.
- Geciteerd in De Mirville, Op.cit., deel 4, blz. 78; vgl. Ammianus Marcellinus, Historiën, 21:1:8.
- Die welke de kabbalisten elementaire geesten noemen, zijn sylfen, gnomen, undinen en salamanders, kortom natuurgeesten. De geesten van de engelen vormen een afzonderlijke categorie.
- Geciteerd in De Mirville, Op.cit., deel 3, blz. 263; Athanasius Kircher, Oedipus Aegyptiacus, deel 2, 1653, Pars Altera, classis 11, hfst. 3, blz. 444.
- Rechters 17:6.
- Rechters 17:13.
- Rechters 17:5.
- J.E. de Mirville, Des esprits, 1863, deel 3, blz. 257.
- Genesis 25:22ev.
- De efod was een linnen gewaad dat de hogepriester droeg, maar omdat de thummim eraan bevestigd waren, lag de hele waarzeggerij met alles erop en eraan vaak in dat ene woord, efod, besloten. Zie 1 Samuel 28:6, en 30:7-8.
- Geciteerd in De Mirville, Op.cit., deel 3, blz. 263; vgl. Claude Élien, Histoire diverses, 14:34.
- Geciteerd in De Mirville, Op.cit., deel 3, blz. 263; vgl. J.J.I. von Döllinger, Paganisme et judaïsme, 1858, deel 4, blz. 193-4.
- Alexander Cruden, A Complete Concordance to the Holy Scriptures of the Old and New Testaments, 1830, trefwoord ‘thummim’, blz. 631.
- De abstinentia ab esu animalium, 2:42; vgl. Thomas Taylor, Select Works of Porphyry, 1823, blz. 79.
- Geciteerd in J.E. de Mirville, Des esprits, 1863, deel 4, blz. 78; vgl. Clemens van Alexandrië, Stromateis, 6:5.
- Geciteerd in De Mirville, Op.cit., deel 4, blz. 77; vgl. Clemens van Alexandrië, Protrepticus.
- De generatione animalium, 2:3.
- Vgl. De Mirville, Op.cit., deel 4, blz. 77.
- Geciteerd in De Mirville, Op.cit., deel 4, blz. 78; vgl. Ammianus Marcellinus, Historiën, 21:1:8.
- Geciteerd in J.E. de Mirville, Des esprits, 1863, deel 4, blz. 96; vgl. Diodorus Siculus, Bibliotheca historica, 2:29-31.