39. Cyclussen en avatara’s
[‘Cycles and avataras’, SD 3:345-9; CW 14:353-7]
We hebben al de aandacht gevestigd op het feit dat de levensbeschrijving van een wereldverlosser symbolisch is en volgens haar mystieke betekenis moet worden gelezen, en dat de cijfers 432 naar kosmische evolutie verwijzen. We zien dat deze twee feiten licht werpen op de oorsprong van de exoterische christelijke religie en veel onduidelijkheid over haar prille begin wegnemen. Is het niet duidelijk dat de namen en personages in de synoptische evangeliën en in dat van Johannes niet historisch zijn? Is het niet duidelijk dat de samenstellers van de levensbeschrijving van Christus, die wilden aantonen dat de geboorte van hun meester een kosmische, astronomische, en door God vooraf bepaalde gebeurtenis was, probeerden deze in verband te brengen met het einde van de geheime cyclus, 4320? Wanneer de feiten worden verzameld, blijken deze daarmee even weinig overeen te komen als die andere cyclus van ‘33 zonnejaren, 7 maanden, en 7 dagen’, die ook naar voren werd gebracht ter ondersteuning van dezelfde bewering, de cyclus van zon en maan waarin de zon één zonnejaar wint op de maan.
De combinatie van de drie cijfers, 4, 3, 2, met nullen al naar gelang de cyclus en het manvantara, was en is bij uitstek Indiaas. Ze zal geheim blijven, ook al worden verschillende belangrijke aspecten ervan onthuld. Ze heeft bijvoorbeeld betrekking op de pralaya van de rassen die periodiek worden vernietigd, voor welke gebeurtenis altijd een specifieke avatara op aarde moet neerdalen en incarneren. Deze cijfers werden aangenomen door alle oude volkeren, zoals die van Egypte en Chaldea, en waren vóór hen algemeen bekend bij de Atlantiërs. Blijkbaar wisten enkele geleerde vroege kerkvaders die, toen ze nog heidenen waren, bekend waren met tempelgeheimen, dat ze betrekking hebben op het avatarische of messiaanse mysterie, en probeerden ze deze cyclus toe te passen op de geboorte van hun messias; dit lukte niet omdat de cijfers betrekking hebben op het respectieve einde van de wortelrassen en niet op een of andere figuur. Bij hun misplaatste pogingen is bovendien een fout van vijf jaar gemaakt.
Als hun beweringen over het belang en de universaliteit van de gebeurtenis juist waren, is het dan mogelijk dat zo’n essentiële fout in een chronologische berekening van een gebeurtenis had kunnen sluipen die vooraf was bepaald en door de vinger van God in de hemel was aangeduid? Als deze bewering over Jezus juist zou zijn, wat probeerden de heidense en zelfs joodse ingewijden dan te doen? Kunnen zij, de bewaarders van de sleutel tot de geheime cyclussen en avatara’s, de erfgenamen van alle Indiase, Egyptische, en Chaldeeuwse wijsheid, hebben verzuimd om hun grote ‘geïncarneerde God’, één met Jehovah,1 te herkennen, hun verlosser van de laatste dagen, die alle volkeren van Azië nog steeds verwachten als hun kalki-avatara, maitreya-boeddha, saoshyant, messias, enz.?
Het geheim is eenvoudig dit: er zijn cyclussen binnen grotere cyclussen, die allemaal zijn opgenomen in de ene kalpa van 4.320.000 jaar. Aan het einde van deze cyclus wordt de kalki-avatara verwacht, de avatara wiens naam en kenmerken geheim zijn, die uit Sambhala zal komen, de ‘godenstad’, die voor sommige volkeren in het westen ligt, voor anderen in het oosten, voor weer anderen in het noorden of zuiden. Sinds het begin van het vijfde ras hebben ze daarom allemaal – van de Indiase rishi tot Vergilius, en van Zarathoestra tot de laatste sibille – de cyclische terugkeer van de maagd (het sterrenbeeld Maagd) en de geboorte van een goddelijk kind dat op onze aarde het gouden tijdperk zou moeten terugbrengen, voorspeld, bezongen, en beloofd.
Niemand, hoe fanatiek ook, zou genoeg lef hebben om te beweren dat het christelijke tijdperk ooit een terugkeer tot het gouden tijdperk is geweest – de Maagd is sindsdien feitelijk de Weegschaal binnengegaan. Laten we in het kort proberen de christelijke overleveringen tot hun ware oorsprong terug te voeren.
In de eerste plaats ontdekken ze in enkele regels van Vergilius een directe profetie over de geboorte van Christus. Toch is het onmogelijk om in deze profetie enig kenmerk van de huidige tijd te ontdekken. Ze staat in het beroemde vierde herdersdicht, waarin Pollio, een halve eeuw voor onze jaartelling, aan de muzen van Sicilië vraagt om voor hem over grote gebeurtenissen te zingen.
Het laatste tijdperk in het Cumaeïsche lied is nu aangebroken, en de grote reeks tijdperken [die reeks die zich steeds herhaalt in de voortgang van onze wereldse ontwikkelingen] begint opnieuw. Nu keert de maagd Astraea terug, en begint de heerschappij van Saturnus. Nu daalt er een nieuwe generatie af uit de hemelse gebieden. Kuise Lucina, lach welwillend naar het jongetje dat het huidige ijzeren tijdperk2 zal afsluiten en over de hele wereld het gouden tijdperk zal inluiden. . . . Hij zal deelhebben aan het leven van de goden en zal meemaken dat helden omgaan met goden, hijzelf zal tot hen worden gerekend en heersen over een vreedzame wereld. . . . Dan zullen de kudden niet langer bang zijn voor de machtige leeuw, ook de slang zal sterven, en de bedrieglijke gifplant zal vergaan. . . . Kom dan, geliefd kind van de goden, grote afstammeling van Jupiter! . . . De tijd is nabij. Zie, de wereld verheugt zich, en haar bol begroet u: de aarde, de gebieden van de zee, en de verheven hemelen.3
In deze paar regels, die de ‘sibillijnse profetie over de komst van Christus’ wordt genoemd, zien zijn volgelingen een ondubbelzinnige voorspelling van die gebeurtenis. Maar wie durft er nu te beweren dat, met de geboorte van Jezus of sinds de oprichting van de zogenaamde christelijke religie, enig deel van de hierboven geciteerde zinnen als profetisch kan worden aangemerkt? Is het ‘laatste tijdperk’ – het ijzeren tijdperk of kaliyuga – sindsdien afgesloten? Helemaal niet, want dat tijdperk blijkt nu in volle gang te zijn, niet alleen omdat de hindoes die naam gebruiken, maar omdat men dit overal persoonlijk kan ervaren. Waar is die ‘nieuwe generatie die uit de hemelse gebieden is neergedaald’? Was ze het volk dat van het heidendom is overgestapt op het christendom? Of is ze ons huidige ras, met volkeren die altijd vurig verlangen naar strijd, jaloers en afgunstig, gereed om elkaar aan te vallen, die een wederzijdse haat tonen waarvoor katten en honden zich zouden schamen, en die altijd tegen elkaar liegen en elkaar bedriegen? Is ons tijdperk het beloofde ‘gouden tijdperk’, waarin het gif van de slang of dat van een plant niet langer dodelijk is en waarin we allemaal veilig zijn onder het milde bestuur van door God gekozen vorsten?
Zelfs de wildste fantasie van een opiumeter zou geen slechtere beschrijving kunnen geven als ze op onze tijd of op enig tijdvak na het eerste jaar van onze jaartelling zou moeten slaan. Wat te zeggen van het elkaar wederzijds afslachten van gelovigen, van christenen door heidenen, en van heidenen en ketters door christenen; de verschrikkingen van de middeleeuwen en van de inquisitie; Napoleon, en sinds zijn tijd in het beste geval een ‘gewapende vrede’ en in het slechtste geval stromen bloed, vergoten voor de heerschappij over wat hectaren land en een handvol heidenen; miljoenen bewapende soldaten, klaar voor de strijd; een diplomatie die Kaïn en Judas speelt; en in plaats van het ‘milde bestuur van een goddelijke vorst’ de universele, hoewel niet erkende, heerschappij van het caesarisme, van ‘macht’ in plaats van ‘recht’, en de daaruit voortvloeiende anarchisten, socialisten, brandstichters, en vernielzuchtigen van diverse pluimage?
De sibillijnse profetie en de inspirerende poëzie van Vergilius blijven op elk punt onvervuld, zoals we zien.
De velden zijn geel van zachte korenaren;4
maar dat waren ze ook vóór onze jaartelling:
Blozende druiventrossen zullen aan de ruwe doorntakken hangen, en honingdauw zal [of kan] uit de ruwe eik druppelen;5
maar dat is tot nu toe nog niet gebeurd. We moeten een andere interpretatie proberen te vinden. Welke dan? De sibillijnse profetes sprak, zoals duizenden andere profeten en zieners hebben gesproken, maar zelfs de weinige verslagen die ervan bewaard zijn gebleven, worden door christenen en ongelovigen verworpen, en hun interpretaties worden alleen aan ingewijden gegeven en door hen aangenomen. De sibille doelde op cyclussen in het algemeen en op de grote cyclus in het bijzonder. Laten we bedenken dat de Purana’s het bovenstaande bevestigen, bijvoorbeeld het Vishnu-Purana.
Wanneer de gebruiken die door de Veda’s en rechtsvoorschriften worden onderwezen bijna niet meer worden nageleefd, en het einde van het kali-tijdperk [-yuga, het ‘ijzeren tijdperk’ van Vergilius] nabij is, zal een deel van dat goddelijke wezen dat door zijn eigen spirituele natuur in de vorm van Brahma bestaat, en dat het begin en het einde is [de alfa en omega], . . . op aarde neerdalen: hij zal worden geboren in de familie van Vishnuyasas, een voortreffelijke brahmaan uit Sambhala . . . begiftigd met de acht bovenmenselijke vermogens. Door zijn onweerstaanbare macht zal hij iedereen vernietigen . . . van wie het denken gericht is op onrechtvaardigheid. Hij zal de rechtvaardigheid op aarde herstellen; en het denken van de mensen die aan het einde van het [kali]-tijdperk leven, zal ontwaken en zal zo helder als kristal zijn.6 Zij die door dat bijzondere tijdperk zijn veranderd, zullen als zaden van mensen zijn [de sishta’s, de overlevenden van de toekomstige ramp], en zullen het leven schenken aan een volk dat de wetten van het krita- [of satya-]yuga [het tijdperk van zuiverheid, of het ‘gouden tijdperk’] volgt. Zoals er wordt gezegd: ‘Wanneer de zon en de maan, [het maanhuis] tishya en de planeet Jupiter in één huis staan, zal het krita-tijdperk [het gouden] terugkeren.’7
De astronomische cyclussen van de hindoes – die in het openbaar worden onderwezen – worden goed genoeg begrepen, maar de esoterische betekenis ervan, in haar toepassing op transcendentale onderwerpen die daarmee verband houden, is altijd onvermeld gebleven. Het aantal cyclussen was enorm; het varieerde van de mahayuga-cyclus van 4.320.000 jaar tot de kleine cyclussen van zeven en vijf jaar, waarbij laatstgenoemde is samengesteld uit de vijf jaren die respectievelijk de samvatsara, parivatsara, idvatsara, anuvatsara, en udravatsara worden genoemd, elk met geheime eigenschappen of kenmerken die eraan werden toegekend. Vriddhagarga noemt deze in een verhandeling die nu in het bezit is van een matha (of tempel) aan de andere kant van de Himalaya, en beschrijft het verband tussen deze vijfjarige en de Brihaspati-cyclus, gebaseerd op de conjunctie van de zon en de maan om de zestig jaar – een cyclus die zowel mysterieus als belangrijk is voor nationale gebeurtenissen in het algemeen en die van India in het bijzonder.
Noten
- Op de 1326 plaatsen in het Nieuwe Testament waar het woord ‘God’ wordt gebruikt, wijst niets erop dat er in God meer wezens zijn begrepen dan God. Integendeel, op 17 plaatsen wordt God de enige God genoemd. Het aantal plaatsen waar de Vader zo wordt genoemd, is 320. Op 105 plaatsen wordt God met hoogdravende titels aangesproken. Op 90 plaatsen zijn alle gebeden en dankbetuigingen gericht aan de Vader. In het Nieuwe Testament wordt 300 keer verklaard dat de Zoon lager staat dan de Vader; 85 keer wordt Jezus de ‘Mensenzoon’ genoemd; 70 keer wordt hij een mens genoemd. In de Bijbel staat nergens dat God drie verschillende wezens of personen in zich draagt, en toch één wezen of persoon is. – Dr. Carl Fredrik Berndt von Bergen, Lezingen in Zweden.
- Kaliyuga, het zwarte of ijzeren tijdperk.
- Vergilius, Eclogae, 4.
- Op.cit.
- Op.cit.
- Wanneer aan de periode van ons ras een einde komt, zullen mensen, zo wordt gezegd, door lijden en ongenoegen spiritueler worden. Helderziendheid wordt een vermogen dat iedereen bezit. We zullen de spirituele toestand van het derde en tweede ras benaderen.
- Vishnu-Purana, 4:24; H.H. Wilson (vert.), 1868, deel 4, blz. 228-9.