Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud

51. De ‘leer van het oog’ en de ‘leer van het hart’, of het ‘zegel van het hart’

[‘The ‘doctrine of the eye’ & the ‘doctrine of the heart,’ or the ‘heart’s seal’’, SD 3:424-32; CW 14:443-53]

Prof. Albrecht Weber had gelijk toen hij verklaarde dat alleen de noordelijke boeddhisten

deze [boeddhistische] geschriften volledig bezitten.1

Terwijl de zuidelijke boeddhisten geen idee hebben van het bestaan van een esoterische leer – die als een parel in de schelp van elke religie verborgen ligt – hebben de Chinezen en de Tibetanen talloze documenten daarover bewaard. Ook al is de leer die door Gautama in het openbaar werd gepredikt tegenwoordig in verval geraakt, toch is ze behouden gebleven in kloosters in China die niet voor bezoekers toegankelijk zijn. En hoewel meer dan twee millennia lang elke nieuwe ‘hervormer’ iets van het origineel heeft gebruikt, en dit verving door zijn eigen beschouwing, blijft er zelfs nu bij het volk iets van de waarheid hangen. Maar alleen in de bolwerken aan de andere kant van de Himalaya – losweg Tibet genoemd – in de meest ontoegankelijke woestijn- en berggebieden, leeft de esoterische ‘goede wet’ – het ‘zegel van het hart’ – tot op de dag van vandaag voort in al haar ongerepte zuiverheid.

Had Emanuel Swedenborg het mis toen hij over het vergeten, verloren gewaande Woord opmerkte:

Zoek ernaar in China; en misschien vindt u het in Groot Tartarije.2

Hij had deze informatie verkregen, vertelt hij zijn lezers, van bepaalde ‘geesten’, die hem vertelden dat zij hun religie beoefenen volgens dit oude (verloren) Woord. Hierover werd in Isis ontsluierd opgemerkt:

Andere onderzoekers van occulte wetenschappen hebben in dit specifieke geval méér gekregen dan de verzekering van ‘bepaalde geesten’ om op te vertrouwen; ze hebben de boeken3

die het ‘Woord’ bevatten, gezien. De ‘geesten’ die de grote Zweedse theosoof bezochten, hadden misschien oosterse namen. De woorden van iemand die zo’n onmiskenbaar integere reputatie heeft, iemand die op het gebied van wiskunde, astronomie, natuurwetenschappen, en filosofie zijn tijd ver vooruit was, kan niet botweg worden bespot of verworpen alsof het een uitspraak van een hedendaagse theosoof betreft; verder beweerde hij dat hij zich in een toestand kon brengen waarin het innerlijk zelf zich volledig bevrijdt van elk fysiek zintuig, en leeft en ademt in een wereld waarin elk geheim van de natuur een open boek is voor het oog van de ziel.4 Helaas zijn twee derde van zijn openbare geschriften in zekere zin ook allegorisch; en, omdat ze letterlijk zijn opgevat, heeft de kritiek de grote Zweedse ziener evenmin gespaard als andere zieners.

Na een overzicht te hebben gegeven van de verborgen wetenschappen en de magie en hun adepten in Europa, moeten nu de oosterse ingewijden worden genoemd. Als men nu pas begint te vermoeden dat de heilige geschriften van het Westen esoterie bevatten – na bijna tweeduizend jaar blind vertrouwen in hun letterlijke wijsheid te hebben gesteld – kan hetzelfde worden gezegd over de heilige boeken van het Oosten. Daarom kunnen noch het Indiase noch het boeddhistische stelsel zonder een sleutel worden begrepen, noch kan de studie van vergelijkende religie een ‘wetenschap’ worden vóór de symboliek van elke religie haar laatste geheim heeft prijsgeven. Zo’n studie blijft anders slechts tijdverspilling of verstoppertje spelen.

Op gezag van een Japanse encyclopedie geeft Rémusat5 aan dat de Boeddha, vóór zijn dood, de geheimen van zijn stelsel meedeelde aan zijn leerling, Kasyapa; hij was de enige aan wie de esoterische interpretatie werd toevertrouwd. Het wordt in China Cheng-fa-yen tsang genoemd (‘het mysterie van het oog van de goede leer’). Voor elke onderzoeker van de boeddhistische esoterie zou de uitdrukking ‘het mysterie van het oog’ wijzen op het ontbreken van alle esoterie. Als het woord ‘hart’ daarvoor in de plaats had gestaan, dan zou het echt hebben betekend wat het nu slechts pretendeert te zijn. De ‘leer van het oog’ betekent dogma en opvattingen naar de letter, kerkrituelen voor mensen die tevreden zijn met exoterische formules. De ‘leer van het hart’ of het ‘zegel van het hart’ (hsin-yin) is de enige echte. Dit kan worden bevestigd door Hsüan-Tsang. In zijn vertaling van de Maha-prajña-paramita (Ta-pan-jo-ching), in 120 delen, staat dat het Boeddha’s ‘favoriete leerling Ananda’ was, die, nadat zijn grote Meester nirvana was ingegaan, van Kasyapa de opdracht kreeg om ‘het oog van de leer’ te verkondigen, terwijl het ‘hart’ van de wet uitsluitend voor de arhats bestemd bleef.6

Het essentiële verschil tussen de twee – het ‘oog’ en het ‘hart’, of de uiterlijke vorm en de verborgen betekenis, de kille metafysica en de goddelijke wijsheid – wordt duidelijk gemaakt in een aantal boeken over ‘Chinees boeddhisme’, geschreven door verschillende zendelingen. Na jaren in China te hebben gewoond, weten ze nog steeds niet méér dan ze hebben geleerd van pretentieuze scholen die zichzelf esoterisch noemen, en toch de openlijke vijanden van hun geloof ruim voorzien van zogenaamd oude manuscripten en esoterische werken!

Het schijnt dat deze belachelijke tegenstelling tussen wat ze beweren te zijn en wat ze doen, geen enkele gerespecteerde westerse historicus van de geheime leringen van andere volkeren ooit is opgevallen. Zo worden er veel esoterische scholen vermeld in Chinese Buddhism van Eerw. Joseph Edkins, die oprecht gelooft dat hij ‘een gedetailleerd onderzoek’ heeft gedaan naar de geheime leringen van de boeddhisten van wie de boeken ‘tot voor kort in hun oorspronkelijke vorm ontoegankelijk waren’.7 Het is echt niet te veel gezegd als we beweren dat de echte esoterische literatuur tot op de dag van vandaag ‘ontoegankelijk’ is, en dat de achtenswaardige schrijver die zo geïnspireerd was om te zeggen dat

het er niet op lijkt dat er een of andere geheime leer was die degenen die haar kenden niet wilden bekendmaken,8

een grote fout maakte, als hij al ooit geloofde in wat hij zei. Vertel hem direct dat al die yulu (‘opgetekende uitspraken’) van beroemde leraren eenvoudig sluiers zijn, die evenveel – zo niet meer – versluieren als de Purana’s van de brahmanen. Het heeft geen zin een eindeloze reeks van de beste oriëntalisten op te sommen, of de onderzoeken te citeren van Rémusat, Burnouf, Köppen, Saint-Hilaire, en Stanislas Julien, van wie wordt gezegd dat ze de oude wereldbeschouwing van de hindoes aan het licht hebben gebracht door de betekenis van de heilige en geheime boeken van het boeddhisme te onthullen, want de wereldbeschouwing die zij onthullen was nooit versluierd. De fouten van alle oriëntalisten kunnen worden beoordeeld aan de hand van de fout van een van de meest gewaardeerde, zo niet de grootste, van hen, prof. Max Müller. Deze fout wordt gemaakt met betrekking tot wat hij lachend vertaalt als de ‘god Wie’ (Ka):

de schrijvers van de Brahmana’s hadden zo volledig met het verleden gebroken dat ze het poëtische karakter van de hymnen en het verlangen van de dichters naar de onbekende God vergaten, en het vragend voornaamwoord zelf tot een godheid verhieven en een god Ka (of Wie?) aannamen . . . Overal waar vragende verzen voorkomen is Ka volgens de schrijver Prajapati, of de Heer der wezens. . . . En ze gingen nog verder. Sommige hymnen waarin het vragend voornaamwoord voorkwam, werden Kadvat genoemd, d.w.z. in het bezit van kad of quid. Maar al snel werd er een nieuw bijvoeglijk naamwoord gevormd, en niet alleen de hymnen, maar ook de offers die aan de god werden gebracht, werden Kaya, of ‘wie-achtig’ genoemd. . . . In de tijd van Panini had dit woord een zodanige plek veroverd dat er een aparte regel nodig was om de vorming ervan te verklaren. . . . De toelichting verklaart Ka hier door brahman.9

Als de toelichting deze door parabrahman had verklaard, dan zou hij nog meer gelijk hebben gehad dan door als verklaring ‘brahman’ te geven. We kunnen niet inzien waarom de geheime en heilige mysterienaam van de hoogste, geslachtloze, vormloze geest, het absolute – die niemand onder de andere gemanifesteerde goden zou durven rangschikken, of zelfs maar zou benoemen in de oude opsomming van namen in het symbolische pantheon – niet kan worden uitgedrukt door een vragend voornaamwoord. Hebben degenen die tot de meest antropomorfe religie ter wereld behoren ook maar het recht om oude filosofen ter verantwoording te roepen voor een overdreven religieus ontzag en verering?

Maar we houden ons nu bezig met het boeddhisme. De schrijver van San-chiao-yi-su toont de esoterie en mondelinge leringen ervan, die door de hoogste leiders van echte esoterische scholen in enkele exemplaren zijn opgeschreven en bewaard. Hij geeft het verschil aan tussen Bodhidharma en Boeddha en zegt:

‘Julai’ (Tathagata) onderwees grote waarheden en de oorzaken van de dingen. Hij werd de leraar van mensen en deva’s. Hij verloste vele mensen, en zijn uitspraken omvatten meer dan 500 werken. Daaruit ontstonden de chiao-men, of exoterische tak van het stelsel, en men dacht dat dit de overlevering van de woorden van Boeddha was. Bodhidharma bracht uit de Westelijke hemel [Sambhala] het ‘zegel van de waarheid’ (ware zegel), en opende de weg van contemplatie in het Oosten. Hij wees rechtstreeks op het hart en de aard van Boeddha, vaagde de parasitaire en wezensvreemde uitwas van boekenwijsheid weg, en vestigde zo de tsung-men, of esoterische tak van het stelsel, die de overlevering van het hart van Boeddha bevat.10

Een paar opmerkingen van de schrijver van Chinese Buddhism werpen een zee van licht op veelvoorkomende misvattingen van oriëntalisten in het algemeen, en van de zendelingen in de ‘landen van de heidenen’ in het bijzonder. Ze doen nadrukkelijk een beroep op de intuïtie van theosofen – meer in het bijzonder op die van theosofen in India. De zinnen die extra aandacht verdienen zijn cursief gedrukt.

De gangbare [Chinese] term voor de esoterische scholen is dan, in het Sanskriet dhyana . . . Het orthodoxe boeddhisme is in China langzaam maar zeker heterodox geworden. Het boeddhisme van boeken en oude overleveringen is het boeddhisme van mystieke contemplatie geworden. . . . De geschiedenis van oude scholen die lang geleden ontstonden in de boeddhistische gemeenschappen van India, kan nu slechts heel fragmentarisch worden teruggevonden. Misschien kan China enig licht werpen op de religieuze geschiedenis van het land waar het boeddhisme vandaan kwam.11 Deze verloren informatie kan waarschijnlijk het beste worden teruggevonden met behulp van de verslagen van de patriarchen die een reeks vormen waarin Bodhidharma de laatste was. Bij het zoeken naar de beste verklaring voor het Chinese en Japanse verhaal van de patriarchen en de zeven boeddha’s waarvan Gautama, of Sakyamuni, de laatste was, is het belangrijk om de jain-overleveringen te kennen zoals ze bestonden aan het begin van de zesde eeuw van onze jaartelling, toen de patriarch Bodhidharma naar China verhuisde. . . .

Wanneer men het ontstaan van de verschillende scholen van esoterisch boeddhisme onderzoekt, moet men bedenken dat ze allemaal een beginsel volgen dat enigszins lijkt op het dogma van apostolische successie. Ze beweren allemaal hun leringen te ontlenen aan een opeenvolging van leraren, ieder persoonlijk onderwezen door zijn voorganger, tot de tijd van Bodhidharma, en zo verder terug in de reeks tot aan Sakyamuni zelf en de eerdere boeddha’s.12

De volgende passages, uit verschillende delen van het boek, vatten de zienswijze van Edkins samen:

Het boeddhisme is een vorm van pantheïsme want volgens de leer over metempsychose is de hele natuur doordrongen van leven, en dat leven is de godheid die verschillende vormen aanneemt, waarbij die godheid geen zelfbewuste, vrij werkende eerste oorzaak is maar een alomtegenwoordige geest. De esoterische boeddhisten van China, die zich streng aan hun ene leer houden,13 zeggen niets over metempsychose . . . of over een van de andere meer concrete punten van het boeddhistische stelsel. . . . Het westelijke paradijs dat aan de vereerders van Amida-boeddha wordt beloofd . . . is onverenigbaar met de leer over nirvana [?]14 Het belooft onsterfelijkheid in plaats van vernietiging. De hoge ouderdom van deze school blijkt uit de vroege datum van de vertaling van de Amida Sutra, die was gemaakt door Kumarajiva, en van de Wu-liang-shou-ching, daterend uit de Han-dynastie. De invloed die ze heeft gehad kan men opmaken uit de gehechtheid van de Tibetanen en Mongolen aan de verering van deze Boeddha, en aan het feit dat de naam van deze fictieve figuur [?] in dagelijkse gesprekken van het Chinese volk vaker klinkt dan die van de historische Boeddha Sakyamuni.15

We zijn bang dat de geleerde schrijver op een verkeerd spoor zit wat betreft nirvana en Amida-boeddha. Maar we hebben hier het bewijs van een zendeling dat aantoont dat er in het Hemelse Rijk verschillende scholen van esoterisch boeddhisme zijn.

Het misbruik van dogmatische orthodoxe boeddhistische geschriften bereikte na enige tijd zijn hoogtepunt, en toen de ware geest van Boeddha’s filosofie bijna verloren was gegaan, verschenen er verschillende hervormers uit India, die een mondelinge leer vestigden. Dat waren Bodhidharma en Nagarjuna, de schrijvers van de belangrijkste werken van de contemplatieve school in China in de eerste eeuwen van onze jaartelling. Bovendien is bekend, zoals in Chinese Buddhism wordt gezegd, dat Bodhidharma de belangrijkste oprichter van de esoterische scholen werd, die in vijf hoofdtakken waren onderverdeeld.16 De genoemde gegevens zijn op zich correct, maar elke conclusie is zonder uitzondering onjuist. In Isis ontsluierd werd gezegd:

Boeddha verkondigt de leer van een nieuwe geboorte even duidelijk als Jezus. De hindoehervormer die wil breken met de oude mysteriën, waartoe het onwetende grote publiek niet kon worden toegelaten, geeft zijn denkbeelden in verschillende passages duidelijk weer, al zwijgt hij in het algemeen over meer dan één geheim dogma. Zo zegt hij: ‘Sommige mensen worden wedergeboren; boosdoeners gaan naar de hel [avichi]; goede mensen gaan naar de hemel [devachan]; zij die vrij zijn van wereldse verlangens bereiken nirvana’ (Dhammapada, 126). Op een andere plaats zegt Boeddha dat ‘het beter is te geloven in een toekomstig leven waarin geluk of verdriet kan worden ervaren, want als het hart daarin gelooft, zal het de zonde nalaten en deugdzaam handelen; en zelfs als er geen opstanding [wedergeboorte] is, zal zo’n leven hem een goede naam en algemeen respect brengen. Maar zij die geloven in vernietiging bij de dood, zullen, omdat ze niet geloven in een toekomstig leven, niet nalaten elke zonde te begaan die ze maar wensen.’17

Hoe is onsterfelijkheid dan ‘onverenigbaar met de leer over nirvana’? Het bovenstaande bevat slechts enkele van Boeddha’s in het openbaar tot zijn uitverkoren arhats uitgesproken gedachten; de grote heilige zei veel meer. Als toelichting op de verkeerde opvattingen van de oriëntalisten in onze eeuw, ‘die vergeefs proberen de gedachten van Tathagata te doorgronden’, en die van brahmanen, ‘die de grote leraar tot op de dag van vandaag afwijzen’, volgen hier enkele oorspronkelijke gedachten in verband met de Boeddha en de studie van de geheime wetenschap. Ze zijn afkomstig uit een werk dat door een Tibetaan in het Chinees is geschreven, en dat in het klooster T’ien-t’ai is gepubliceerd om te worden verspreid onder de boeddhisten

die in andere landen wonen en het risico lopen om door de zendelingen te worden verpest,

zoals de schrijver terecht zegt, omdat elke bekeerling niet alleen voor zijn eigen geloof ‘wordt verpest’ maar ook voor het christendom een armzalige aanwinst is. Er wordt nu een vertaling gegeven van een paar passages uit dat werk, die voor dit boek welwillend is gemaakt.

Geen enkele niet-ingewijde heeft de machtige Chau-yan [geheime en verlichtende voorschriften] van wu-wei-chen-jen [de boeddha in Gautama Boeddha],18 onze geliefde Heer en bodhisattva, gehoord, dus hoe kan men dan weten wat zijn gedachten werkelijk waren? De heilige Sangs rgyas pan chen19 gaf de niet-hervormde [niet-ingewijde] bhikku’s nooit inzicht in de ene werkelijkheid. Zelfs onder de T’u-fan [Tibetanen] zijn er weinigen die haar kenden; wat de tsung-men20 scholen betreft, ze gaan elke dag meer bergafwaarts. . . . Zelfs de Fa-hsiang-tsung21 kan iemand niet de wijsheid geven die in de echte rnal ’byor spyod pa22 [Sanskriet: Yogachara] wordt onderwezen: . . . het is allemaal ‘de leer van het oog’, en meer niet. Het verlies van een beteugelende leiding wordt gevoeld, omdat de ch’an-shi [leraren] van innerlijke meditatie [zelfoverdenking, of chung-kuan] zeldzaam zijn geworden, en de Goede Wet wordt vervangen door afgodendienst [hsiang-chiao]. Over deze [afgoden- of beeldenverering] hebben de barbaren [westerlingen] gehoord; ze weten niets over sbas pa dharma [de geheime dharma of leer]. Waarom moet de waarheid zich verbergen zoals een schildpad in zijn schild? Dat komt omdat ze nu als het tonsuurmes van de lama is geworden,23 een wapen dat zelfs voor de lanoe te gevaarlijk is om te gebruiken. Daarom kan de kennis [geheime wetenschap] aan niemand vóór zijn tijd worden toevertrouwd. De ’phags pa thogs med zijn zeldzaam geworden, en de besten hebben zich in de gezegende Tusita-hemel teruggetrokken.24

Verderop wordt iemand die de mysteries van de esoterie probeert te doorgronden vóór de ingewijde ch’an-shi (leraren) hadden verklaard dat hij gereed was om ze te ontvangen, vergeleken met

iemand die zonder lantaarn en in een donkere nacht naar een plek zou gaan waar het wemelt van de schorpioenen, vastbesloten om op de grond te zoeken naar een naald die zijn buurman heeft laten vallen.

En ook:

Wie de heilige kennis wil verwerven, moet, vóór hij verdergaat, ‘de pit van zijn lamp van innerlijk begrip fatsoeneren’ en dan ‘met behulp van dit goede licht’ zijn verdienstelijke daden ‘gebruiken als een stofdoek om elke onzuiverheid op zijn mystieke spiegel te verwijderen,25 zodat hij in staat is om de getrouwe weerspiegeling van het Zelf in volle glans te zien. . . . Als eerste dit; dan stong pa nyid,26 ten slotte samma-sambuddha.27

In Chinese Buddhism is een bevestiging van deze verklaringen te vinden in de Aforismen van Lin-chi:

Binnen het lichaam dat gewaarwordingen mogelijk maakt, kennis verwerft, denkt, en handelt, bevindt zich de ‘ware mens zonder rang’, wu-wei-chen-jen. Hij maakt zich duidelijk zichtbaar; zelfs het dunste vliesje verbergt hem niet. Waarom herkent u hem niet? . . . Er is overal bevrijding als het denkvermogen niet bewust wordt geactiveerd. . . . Wat is Boeddha? Antwoord: Een helder en tot rust gekomen denkvermogen. Wat is de Wet? Antwoord: Een helder en verlicht denkvermogen. Wat is tao? Antwoord: Overal vrijheid van belemmeringen, en zuivere verlichting. Deze drie zijn één.28

De eerwaarde schrijver van Chinese Buddhism maakt zich vrolijk over de symboliek van de boeddhistische ascese. Toch vinden de ‘kaakslagen’ en ‘maagstoten’ die ze aan zichzelf toebrengen hun tegenhangers in de mortificaties van het lichaam en zelfkastijding – ‘de discipline van de roede’ – van de christelijke monniken, vanaf de eerste eeuwen van het christendom tot op de dag van vandaag. Maar bedenk wel dat de genoemde schrijver een protestant is, die zelfkastijding en ascese vervangt door een goed en comfortabel leven. Over de zin van Lin-chi:

De ‘ware mens zonder rang’, wu-wei-chen-jen, is gehuld in een stekelige schil, zoals de kastanje. Hij kan niet worden benaderd. Dit is boeddha, de boeddha in u,29

wordt gelachen. Maar werkelijk:

Een kind kan de zeven raadsels niet begrijpen!30

Noten

  1. Albrecht Weber, The History of Indian Literature, 1882, blz. 288.
  2. Emanuel Swedenborg, The Apocalypse Revealed, hfst. 1, §11.
  3. Isis ontsluierd, 2:552.
  4. Als je geen nauwkeurige informatie verwerft en niet de juiste methode gebruikt, zal je visioen – hoe juist en waar het in het leven van de ziel ook is – nooit in ons menselijk geheugen kunnen worden vastgelegd, en zullen bepaalde hersencellen onze herinneringen beslist vernietigen.
  5. Vgl. Joseph Edkins, Chinese Buddhism, 1880, blz. 62-3.
  6. Vgl. Edkins, Op.cit., blz. 275-6.
  7. Op.cit., blz. 1-2.
  8. Op.cit., blz. 161.
  9. Max Müller, A History of Ancient Sanskrit Literature, 1859, blz. 433-4.
  10. Joseph Edkins, Chinese Buddhism, 1880, blz. 158. Edkins negeert, of – wat waarschijnlijker is – is volkomen onbekend met, het werkelijke bestaan van zulke scholen. Hij baseert zich op de Chinese karikaturen van die scholen, en hij noemt dat soort esoterie ‘heterodox boeddhisme’. In zekere zin is ze dat ook.
  11. In dat land – India – is de informatie over die scholen en hun leringen slechts verloren gegaan voor het grote publiek, en vooral voor de onoordeelkundige westerse oriëntalisten. De volledige informatie is bewaard gebleven in sommige matha’s (toevluchtsoorden voor mystieke contemplatie). Maar misschien is het beter om die te zoeken en op te vragen bij de rechtmatige eigenaren, de zogenaamde ‘mythische’ adepten, of mahatma’s.
  12. Edkins, Op.cit., blz. 155-9.
  13. Ongetwijfeld verwerpen ze de theorie van de transmigratie van menselijke entiteiten of zielen naar dieren heel nadrukkelijk, maar niet de evolutie van mensen uit dieren – tenminste voor zover het hun lagere beginselen betreft.
  14. Integendeel, het is heel goed verenigbaar wanneer het in het licht van de esoterische leer wordt uitgelegd. Het ‘westelijke paradijs’, of de westerse hemel, is geen verzinsel gesitueerd in de transcendentale ruimte. Het is een bonafide plaats in de bergen, of beter gezegd omringd door een woestijn in de bergen. Het is als zodanig bestemd als verblijfplaats van die leerlingen van de esoterische wijsheid – discipelen van Boeddha – die de rang van lohan en anagamin (adepten) hebben bereikt. Het wordt alleen ‘westelijk’ genoemd op grond van geografische overwegingen; en ‘de grote ijzeren berggordel’ die avichi omringt, en de zeven loka’s die het ‘westelijke paradijs’ omringen, zijn heel nauwkeurige beschrijvingen van plaatsen en dingen waarmee de oosterse beoefenaar van het occultisme goed bekend is.
  15. J. Edkins, Chinese Buddhism, 1880, blz. 166-7, 171.
  16. Edkins, Op.cit., blz. 155.
  17. Isis ontsluierd, 2:665; het laatste citaat komt uit Henry Alabaster, The Wheel of the Law, 1871, blz. 42.
  18. Het woord wordt door de oriëntalisten vertaald met ‘ware mens zonder rang’ (?), wat erg misleidend is. Het betekent eenvoudig de ware innerlijke mens, of het ego, ‘de Boeddha in Boeddha’, wat aangeeft dat er zowel een innerlijke als een uiterlijke Gautama was.
  19. Een van de titels van Gautama Boeddha in Tibet.
  20. De ‘esoterische’ scholen of sekten, waarvan er in China veel zijn.
  21. Een school voor contemplatie opgericht door Hsüan-Tsang, de reiziger, waar bijna niets van over is. Fa-hsiang-tsung betekent ‘de school die de innerlijke aard van de dingen onthult’.
  22. Esoterische of verborgen leer van yoga (Chinees: yü chia mi ch’uan).
  23. Het ‘tonsuurmes’ is gemaakt van meteoorijzer en wordt bij de eerste wijding van een noviet gebruikt om de ‘geloftelok’, of het haar van zijn hoofd, af te snijden. Het heeft een tweezijdig lemmet, is scherp als een scheermes en ligt verborgen in een hol handvat van hoorn. Door een veer te ontspannen, schiet het mes er bliksemsnel uit en schiet even snel weer terug. Er is veel behendigheid nodig om het te gebruiken zonder het hoofd van de jonge gelong en gelongma (kandidaten om monnik of non te worden) te verwonden tijdens de voorbereidende rituelen die openbaar zijn.
  24. ’Phags pa thogs med is de Tibetaanse naam van Aryasanga, de stichter van de yogachara of rnal ’byor spyod pa school. Deze wijze en ingewijde zou in Tusita (een hemels gebied waarover hij heerst) in ‘wijsheid’ zijn onderwezen door Maitreya-boeddha zelf, de boeddha van het zesde ras, en de vijf boeken Byams chos sde lnga van hem hebben ontvangen. De geheime leer zegt echter dat hij uit Dejung (bde ’byung), of Sambhala, kwam, dat de ‘bron van geluk’ (‘verworven wijsheid’) wordt genoemd en door sommige oriëntalisten als een ‘fabelachtige’ plaats wordt bestempeld.
  25. Het is misschien niet verkeerd om de lezer eraan te herinneren dat de ‘spiegel’ deel uitmaakte van de symboliek van de Thesmophoria, een deel van de Eleusinische mysteriën; en dat deze werd gebruikt bij het zoeken naar atmu, de ‘verborgene’, of het ‘zelf’. In zijn uitstekende inleiding van het boek over bovengenoemde mysteriën zegt dr. Alexander Wilder uit New York: ‘ondanks de bewering van Herodotus en anderen dat de bacchische mysteriën Egyptisch waren, bestaat er een grote kans dat ze oorspronkelijk uit India kwamen en saivistisch of boeddhistisch waren. Kore-Persephoneia was slechts de godin Parasupani of Bhavani, . . . en Zagreus komt uit Chakra, een land dat zich van oceaan tot oceaan uitstrekte. Als dit een Turaans of Tataars verhaal is, kunnen we in de ‘horens’ gemakkelijk de halve maan herkennen die door lama-priesters wordt gedragen, en als we de godennamen interpreteren als louter priesterlijke omschrijvingen, dan kunnen we aannemen dat de hele legende [de fabel van Dionysos-Zagreus] gebaseerd is op een verhaal over lama-opvolging en transmigratie. . . . Het hele verhaal van Orpheus . . . heeft een hindoeïstische ondertoon.’ (Thomas Taylor, The Eleusinian & Bacchic Mysteries, 3de ed., 1875, blz. xv voetnoot.) Het verhaal van de ‘lama-opvolging en transmigratie’ kwam niet van de lama’s, die pas van de zevende eeuw dateren, maar van de Chaldeeën en de brahmanen, lang voor die tijd.
  26. De toestand van absolute vrijheid van elke zonde of elk verlangen.
  27. De toestand waarin een adept de lange reeks van zijn vorige levens ziet, en al zijn vroegere incarnaties in deze en andere werelden opnieuw doormaakt. (Zie de bewonderenswaardige beschrijving in The Light of Asia, boek 7, 1884 ed., blz. 166.)
  28. J. Edkins, Chinese Buddhism, 1880, blz. 163-4.
  29. Edkins, Op.cit., blz. 164.
  30. Op.cit.

De geheime leer: deel 3, blz. 518-28

© 2025 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag