8. Het boek Henoch, de oorsprong en de basis van het christendom
[‘The book of Enoch, the origin and the foundation of christianity’, SD 3:82-90; CW 14:76-86]
Terwijl de joden, of beter gezegd hun synagogen, veel belang hechtten aan de merkabah, verwierpen ze het boek Henoch, omdat het niet vanaf het begin in de Hebreeuwse canon was opgenomen óf omdat het, zoals Tertullianus dacht,
door de joden werd afgewezen, evenals elk ander geschrift dat over Christus spreekt.1
Maar geen van deze redenen was de echte. Het Synedrion wilde er niets mee te maken hebben, eenvoudig omdat het meer een magisch dan een puur kabbalistisch boek is. De huidige theologen van de rooms-katholieke en de protestantse kerken beschouwen het als een apocrief werk. Niettemin staat het Nieuwe Testament, vooral de Handelingen en de Brieven, vol met denkbeelden en leringen die nu door de onfeilbare rooms-katholieke en andere kerken zijn goedgekeurd en als dogma’s zijn vastgelegd. Er staan zelfs hele zinnen in die letterlijk zijn overgenomen van Henoch, of de ‘pseudo-Henoch’, die onder die naam in het Aramees of Syro-Chaldeeuws schreef, zoals door bisschop Laurence, de vertaler van de Ethiopische tekst, wordt gezegd.
Het plagiaat is zo in het oog springend dat de schrijver van The Evolution of Christianity, die de vertaling van bisschop Laurence redigeerde, zich genoodzaakt zag in zijn inleiding enkele opmerkingen te maken die tot nadenken stemmen. Uit het boek zelf blijkt dat het vóór de christelijke periode is geschreven (of dit nu twee of twintig eeuwen eerder is, maakt niet uit).2 Zoals door de redacteur terecht wordt gezegd, is de tweede parabel (hfst. 45-55):
óf de geïnspireerde voorspelling van een grote Hebreeuwse profeet, die met wonderbaarlijke nauwkeurigheid de toekomstige leer van Jezus van Nazareth voorzag, óf het Semitische verhaal waaraan laatstgenoemde zijn opvattingen ontleende over de wederkomst van de triomferende Mensenzoon, die op de rechterstoel zal zitten te midden van zich verheugende heiligen en bevende zondaars, die eeuwig geluk of eeuwig vuur te wachten staat. En of deze hemelse visioenen nu als menselijk of goddelijk worden opgevat, ze hebben bijna tweeduizend jaar lang zo’n enorme invloed op het lot van de mensheid uitgeoefend, dat het onderzoek naar het verband tussen het boek Henoch en de openbaring, of de evolutie, van het christendom, niet langer kan worden uitgesteld door degenen die oprecht en onpartijdig naar religieuze waarheid streven.3
Het boek Henoch
vermeldt ook de bovennatuurlijke macht over de elementen door de invloed van individuele engelen die heersen over de wind, de zee, hagel, vorst, dauw, bliksemflitsen en weergalmende donderslagen. De namen van de belangrijkste gevallen engelen worden ook gegeven, onder wie we enkele van de onzichtbare krachten herkennen die worden genoemd in de [magische] spreuken die op de terracotta schalen met Hebreeuws-Chaldeeuwse bezweringen zijn gegrift.4
We vinden op deze schalen ook het woord ‘hallelujah’, waaruit blijkt dat:
een woord dat de oude Syro-Chaldeeën voor bezweringen gebruikten nu, door de veranderlijkheid van de taal, het jargon van hedendaagse ‘revivalisten’ is geworden.5
De redacteur zet vervolgens 57 verzen uit verschillende delen van de evangeliën en Handelingen naast vergelijkbare passages uit het boek Henoch, en zegt:
De aandacht van theologen richt zich vooral op de passage in de Brief van Judas, omdat de schrijver de profeet met name noemt. Maar de vele punten van overeenkomst van taal en denkbeelden bij Henoch en de schrijvers van het Nieuwe Testament – zoals blijkt uit de vergelijkbare passages die we hebben verzameld – geven duidelijk aan dat het werk van de Semitische Milton de onuitputtelijke bron was waaraan evangelisten en apostelen, of zij die in hun naam schreven, hun opvattingen hadden ontleend over de opstanding, het oordeel, de onsterfelijkheid, de verdoemenis en over de universele heerschappij van rechtvaardigheid onder het eeuwige gezag van de Mensenzoon. Dit evangelische plagiaat vindt zijn hoogtepunt in de Openbaring van Johannes, die de visioenen van Henoch aan het christendom aanpast, met wijzigingen waarin we de verheven eenvoud missen van de grote meester van de apocalyptische voorspellingen, die profeteerde in naam van de antediluviale aartsvader.6
Om de waarheid recht te doen had men op zijn minst de hypothese naar voren moeten brengen dat het boek Henoch in zijn huidige vorm eenvoudig een bewerking is – met talrijke vóór- en na-christelijke toevoegingen en inlassingen – van veel oudere teksten. Recent onderzoek ging zelfs zover dat het erop wees dat Henoch in hoofdstuk 71 dag en nacht in achttien delen verdeelt, en dat de langste dag van het jaar weer uit twaalf van deze achttien delen bestaat, terwijl een dag van zestien uur in Palestina niet voorkomt. De vertaler, aartsbisschop Laurence, merkt daarom op:
het gebied waar de schrijver woonde moet niet zuidelijker hebben gelegen dan 45° NB, waar de langste dag 15,5 uur is, en misschien niet noordelijker dan 49°, waar de langste dag precies 16 uur is. Daarom moet het land waar hij schreef minstens zo ver naar het noorden hebben gelegen als de noordelijke streken rond de Kaspische Zee en de Zwarte Zee . . . de schrijver van het boek Henoch behoorde misschien tot een van de stammen die Salmanasser wegvoerde en bracht naar ‘Chalach en naar Gozan aan de rivier de Chabor, en de steden van Medië’.7
Verderop erkent hij:
Men kan niet zeggen dat inwendig bewijs de superioriteit van het Oude Testament boven het boek Henoch aantoont. . . . Het boek Henoch leert de pre-existentie van de Mensenzoon, de Uitverkorene, de Messias, die ‘vanaf het begin in het geheim’8 heeft bestaan en ‘wiens naam werd aangeroepen in tegenwoordigheid van de Heer van de geesten, vóór de zon en de tekens werden geschapen’. De schrijver verwijst ook naar de ‘andere macht die op die dag op aarde boven het water was’ – een duidelijke verwijzing naar de taal van Genesis 1:2.9 [Wij zeggen dat deze omschrijving ook van toepassing is op de Narayana van de hindoes – hij die ‘over de wateren beweegt’.] We hebben dus de Heer van de geesten, de Uitverkorene, en een derde macht, die schijnbaar een voorbode zijn van de drie-eenheid [en ook van de trimurti]; maar hoewel Henochs ideële Messias ongetwijfeld een belangrijke invloed uitoefende op de oorspronkelijke opvattingen over de goddelijkheid van de Mensenzoon, kunnen we zijn duistere verwijzing naar een andere ‘macht’ niet identificeren met het trinitarisme van de school van Alexandrië; meer in het bijzonder omdat er in de visioenen van Henoch veel ‘engelen van de macht’ voorkomen.10
Een occultist zou het niet moeilijk vinden om de genoemde ‘macht’ te identificeren. De redacteur besluit zijn opmerkelijke beschouwingen als volgt:
Tot dusver hebben we gezien dat het boek Henoch vóór het christelijke tijdperk werd gepubliceerd door een grote onbekende figuur van Semitische [?] afkomst, die zich in een tijdperk na de profeten geïnspireerd voelde en de naam van een antediluviale aartsvader11 aannam om zijn bevlogen voorspelling van het messiaanse koninkrijk te bekrachtigen. En aangezien veel van de inhoud van zijn verbazingwekkende boek in het Nieuwe Testament is opgenomen, volgt daaruit dat de schrijver óf een geïnspireerde profeet was die de leringen van het christendom voorspelde, óf een dromerige fantast wiens illusies door de evangelisten en apostelen als openbaring werden aanvaard – twee mogelijke conclusies met betrekking tot de goddelijke of menselijke oorsprong van het christendom.12
Het resultaat van dit alles is, in de woorden van dezelfde redacteur:
de ontdekking dat het woordgebruik en de denkbeelden van de zogenaamde openbaring worden gevonden in een reeds bestaand werk dat door de evangelisten en apostelen als geïnspireerd werd beschouwd, maar door de huidige theologen tot de apocriefe werken wordt gerekend.13
Dit verklaart ook de onwil van de eerwaarde bibliothecarissen van de Bodleian Library om de Ethiopische tekst van het boek Henoch te publiceren.
De voorspellingen van het boek Henoch zijn inderdaad profetisch, maar ze waren bedoeld voor, en betreffen de verslagen van, vijf van de zeven rassen – terwijl alles met betrekking tot de laatste twee wordt geheimgehouden. De opmerking van de redacteur van de Engelse vertaling, dat
hoofdstuk 92 een reeks voorspellingen geeft die zich uitstrekken van de tijd van Henoch zelf tot ongeveer duizend jaar na onze huidige generatie . . .14
is dus onjuist. De voorspellingen strekken zich uit tot het einde van ons huidige ras, en dat duurt niet nog maar ‘duizend jaar’. Het is waar:
In het stelsel dat de [christelijke] chronologie gebruikt staat een dag [soms] voor honderd en een week voor zevenhonderd jaar.15
Dit is een willekeurig en fantasierijk stelsel dat door christenen is aangenomen om de bijbelse chronologie in overeenstemming te brengen met feiten of theorieën, maar geeft niet de oorspronkelijke gedachte weer. De ‘dagen’ staan voor de onbepaalde perioden van de vertakkingen, en de ‘weken’ voor de onderrassen, terwijl naar de wortelrassen wordt verwezen met een uitdrukking die in de Engelse vertaling zelfs niet voorkomt. Bovendien is de zin onderaan bladzijde 150:
Daarna, in de vierde week, . . . zullen de visioenen van de heiligen en de rechtvaardigen worden gezien, de opeenvolging van generatie na generatie zal plaatsvinden,16
nogal fout. In het origineel staat: ‘de opeenvolging van generatie na generatie had plaatsgevonden’, enz.; dat wil zeggen nadat in het derde wortelras het eerste, op werkelijk menselijke wijze voortgeplante, mensenras was ontstaan; een wijziging die de betekenis volledig verandert. Alles wat in de vertaling wordt gezegd – en waarschijnlijk ook in de Ethiopische tekst, want met de kopieën is zwaar geknoeid – over dingen die in de toekomst zouden gebeuren, staat dus, zo wordt ons verteld, in de oorspronkelijke Chaldeeuwse manuscripten in de verleden tijd, en is geen profetie, maar een verhaal over wat al is gebeurd. Wanneer Henoch begint ‘uit een boek te spreken’,17 leest hij het verslag van een groot ziener, en de profetieën zijn niet van hemzelf, maar van de ziener. Henoch of Enoichion betekent ‘innerlijk oog’ of ziener. Elke profeet en adept kan dus ‘Enoichion’ worden genoemd, zonder een pseudo-Henoch te worden. Maar hier wordt de ziener die het huidige boek Henoch heeft samengesteld duidelijk beschreven als iemand die voorleest uit een boek:
Ik ben geboren als de zevende in de eerste week [de zevende tak, of de zevende vertakking, van het eerste onderras nadat de fysieke voortplanting was begonnen, namelijk in het derde wortelras] . . . Maar na mij, in de tweede week [tweede onderras], zal grote verdorvenheid ontstaan [beter gezegd: is ontstaan] . . . In die week zal het einde van het eerste plaatsvinden, waarin de mensheid veilig zal zijn. Maar wanneer het eerste is voltooid, zal de ongerechtigheid toenemen . . .18
Zoals het vertaald is heeft het geen betekenis. Zoals het in de esoterische tekst staat, betekent het eenvoudig dat er aan het eerste wortelras een einde komt tijdens het tweede onderras van het derde wortelras, de periode waarin de mensheid veilig zal zijn; dit alles verwijst helemaal niet naar de bijbelse zondvloed. Vers 10 spreekt over de zesde week [het zesde onderras van het derde wortelras] wanneer
allen verduisterd zullen worden, ieders hart de wijsheid zal vergeten [de goddelijke kennis zal uitsterven], en in die periode zal een mens opstaan.
Deze ‘mens’ wordt door de tekstuitleggers, om een aantal mysterieuze persoonlijke redenen, opgevat als Nebukadnezar; in werkelijkheid is hij de eerste hiërofant van het zuiver menselijke ras (na de allegorische val in de voortplanting) die is uitgekozen om de uitstervende wijsheid van de deva’s (engelen of elohim) in stand te houden. Hij is de eerste ‘Mensenzoon’ – de mysterieuze benaming die aan het einde van het derde wortelras werd gegeven aan de goddelijke ingewijden van de eerste menselijke school van de manushi’s (mensen). Hij wordt ook de ‘Verlosser’ genoemd, want hij was het die, samen met de andere hiërofanten, de uitverkorenen en de volmaakten van de geologische vuurzee hebben gered, terwijl ze degenen die in hun seksuele genotzucht de oorspronkelijke wijsheid waren vergeten lieten omkomen tijdens de afsluitende ramp19.
En tijdens de voltooiing [van de ‘zesde week’, of het zesde onderras] zal hij het huis van de macht [de helft van de aardbol of het toen bewoonde continent] door middel van vuur vernietigen, en het ras van de uitverkoren wortel zal worden verspreid.20
Het bovenstaande heeft betrekking op de uitverkoren ingewijden, en gaat helemaal niet over de joden, die het uitverkoren volk zouden zijn, of over de Babylonische ballingschap, zoals christelijke theologen het interpreteren. Gezien het feit dat Henoch, of degene die zijn woorden heeft vereeuwigd, spreekt over de uitvoering van het ‘besluit betreffende de zondaren’ in verschillende weken,21 en zegt dat tijdens deze vierde periode (het vierde ras) ‘elk werk van de goddelozen van de hele aarde zal verdwijnen’, dan kan het toch moeilijk betrekking hebben op de ene op zichzelf staande zondvloed van de Bijbel, laat staan de ballingschap.
Omdat het boek Henoch de vijf rassen van het manvantara bespreekt, met enkele toespelingen op de laatste twee, bevat het dus geen ‘bijbelse profetieën’, maar eenvoudig de feiten die aan de geheime boeken van het Oosten zijn ontleend. De redacteur bekent bovendien:
De zes verzen [in hoofdstuk 92], namelijk het 13de, 14de, 15de, 16de, 17de en 18de, stonden oorspronkelijk tussen het 14de en 15de vers van hoofdstuk 19, waar ze in de manuscripten zijn te vinden.22
Door deze willekeurige verplaatsing heeft hij de verwarring nog groter gemaakt. Toch heeft hij helemaal gelijk als hij zegt dat de leringen van de evangeliën, en zelfs van het Oude Testament, in hun geheel uit het boek Henoch zijn overgenomen, want dit is zo duidelijk als de zon aan de hemel. De hele Pentateuch werd aangepast om te passen bij de gegeven feiten, en dit verklaart waarom de Hebreeën weigerden het boek in hun canon op te nemen, zoals de christenen vervolgens geweigerd hebben het onder hun canonieke boeken te rangschikken.
Het feit dat de apostel Judas en veel christelijke kerkvaders ernaar verwezen als een openbaring en een heilig boek, is een uitstekend bewijs dat de vroege christenen het hebben erkend; de geleerdsten onder hen – bijvoorbeeld Clemens van Alexandrië – zagen het christendom en zijn leringen in een heel ander licht dan hun huidige opvolgers, en beschouwden Christus vanuit een gezichtspunt dat alleen occultisten kunnen begrijpen. De vroege nazarenen en chrestenen, zoals Justinus de Martelaar ze noemt, waren de volgelingen van Jezus, van de ware chrestos en christos van inwijding; terwijl de huidige christenen, vooral die van het Westen, papisten, Grieken, calvinisten of lutheranen kunnen zijn, maar nauwelijks christenen kunnen worden genoemd, d.w.z. de volgelingen van Jezus, de christus.
Het boek Henoch is dus volledig symbolisch. Het heeft betrekking op de geschiedenis van de mensenrassen en op hun vroege verband met de theogonie, waarbij de symbolen verweven zijn met sterrenkundige en kosmische mysteries. Eén hoofdstuk ontbreekt echter in de verslagen van Henoch (zowel in het manuscript in Parijs als dat in de Bodleian Library), namelijk hoofdstuk 58, in afdeling 10 van het Parijse manuscript; dit kon niet worden gereconstrueerd en moest daarom verdwijnen, want er waren alleen misvormde fragmenten van over.
De droom in hoofdstuk 84 over de koeien, de zwarte, rode en witte vaarzen, heeft betrekking op de eerste rassen, hun indeling en verdwijning.
Hoofdstuk 88, waarin een van de vier engelen ‘naar de witte koeien ging en aan hen een mysterie bekendmaakte’, waarna het mysterie geboren werd en ‘een mens werd’, verwijst (a) naar de eerste groep die zich ontwikkelde uit de oorspronkelijke arya’s, (b) naar het zogenaamde ‘mysterie van de hermafrodiet’, dat betrekking heeft op de geboorte van de eerste mensenrassen zoals ze nu zijn. Het bekende ritueel in India, dat tot op de dag van vandaag in dat patriarchale land bewaard is gebleven, bekend als de doorgang of wedergeboorte via de koe – een ceremonie waaraan mensen van lagere kasten die brahmaan willen worden zich moeten onderwerpen – heeft zijn oorsprong in dit mysterie.
Laat iedere oosterse occultist het bovengenoemde hoofdstuk in het boek Henoch met grote aandacht lezen; hij zal dan ontdekken dat de ‘Heer van de schapen’, in wie christenen en Europese mystici Christus zien, het hiërofant-slachtoffer is van wie we de Sanskrietnaam niet durven te geven. En bovendien dat, terwijl de westerse geestelijken de ‘schapen en wolven’ interpreteren als de Egyptenaren en Israëlieten, al deze dieren in feite betrekking hebben op de beproevingen van de neofiet en de mysteries van inwijding, zowel in India als in Egypte, en op die verschrikkelijke straf die de ‘wolven’ treft – namelijk zij die zonder onderscheid datgene onthullen wat alleen de uitverkorenen en ‘volmaakten’ mogen weten.
De christenen die door de latere inlassingen23 in dat hoofdstuk een drievoudige profetie betreffende de zondvloed, Mozes, en Jezus zijn gaan zien, vergissen zich, omdat ze in feite rechtstreeks verband houden met de bestraffing en de ondergang van Atlantis en de straf voor onjuist handelen. De ‘Heer van de schapen’ is karma en ook het ‘hoofd van de hiërofanten’, de hoogste inwijder op aarde. Hij zegt tegen Henoch, die hem smeekt om te voorkomen dat de leiders van de schapen door roofdieren worden verslonden:
Ik zal mij laten vertellen . . . hoeveel [schapen] zij aan de vernietiging hebben prijsgegeven, en . . . wat zij zullen doen; of ze zullen handelen zoals ik hun heb opgedragen, of niet.
Ze zullen hiervan niet op de hoogte zijn; noch zult u hun enige uitleg geven, noch zult u hen terechtwijzen; maar er zal een verslag worden gemaakt van alle vernietiging die zij in hun respectieve tijdperken hebben aangericht.24
Hij keek zwijgend toe, en was verheugd dat ze werden verslonden, verzwolgen, en weggevoerd; en liet ze achter als voedsel in de macht van elk beest.25
Wie denkt dat de occultisten de Bijbel verwerpen, zowel de oorspronkelijke tekst als de betekenis ervan, heeft het bij het verkeerde eind. Men zou evengoed de boeken van Thoth, de Chaldeeuwse kabbala of het Boek over Dzyan zelf kunnen verwerpen. Occultisten verwerpen alleen de eenzijdige interpretaties en het menselijke element in de Bijbel, die evengoed een occult en daarom een heilig boek is als de andere. En voor iedereen die de toegestane grenzen van geheime openbaringen overschrijdt is de straf werkelijk verschrikkelijk. Elke onthuller van mysteries, van Prometheus tot Jezus, en van hem tot de hoogste adept en tot de laagste discipel, moest een chrestos worden, een ‘man van smarten’ en een martelaar.
‘Pas op’, zei een van de grootste meesters, ‘dat u het mysterie niet aan buitenstaanders onthult’ – aan het volk, de sadduceeën en ongelovigen. De geschiedenis laat zien dat alle grote hiërofanten een gewelddadige dood zijn gestorven – Boeddha,26 Pythagoras, Zarathoestra, de meeste van de grote gnostici, de oprichters van hun respectieve scholen; en in onze tijd een aantal vuurfilosofen, rozenkruisers en adepten. Zij blijken allemaal – of het nu openlijk wordt vermeld of onder de sluier van allegorie – de prijs te moeten betalen voor de onthullingen die ze hebben gedaan. Voor de gewone lezer lijkt dit misschien slechts toeval. Voor een occultist geeft de dood van elke ‘meester’ een signaal af en lijkt hij van grote betekenis te zijn.
Waar vinden we in de geschiedenis een grote of bescheiden ‘boodschapper’, een ingewijde of een neofiet die – als hij eenmaal de boodschapper van een tot dan toe verborgen waarheid of waarheden werd – niet werd gekruisigd en aan flarden gescheurd door de ‘honden’ van afgunst, boosaardigheid en onwetendheid? Zo luidt de verschrikkelijke occulte wet; en hij die niet het hart van een leeuw bezit om het woeste geblaf te minachten, en de ziel van een duif om de arme onwetende dwazen te vergeven, kan de heilige wetenschap beter opgeven. Om te slagen moet een occultist onbevreesd zijn; hij moet gevaren, eerverlies en de dood trotseren, vergevensgezind zijn, en zwijgen over wat niet mag worden bekendgemaakt. Zij die vergeefs in die richting hebben gewerkt, moeten in deze tijd wachten – zoals het boek Henoch leert – ‘totdat de boosdoeners zijn verteerd’ en hun macht is vernietigd. Het is een occultist niet toegestaan om wraak te zoeken of zelfs maar te verlangen, laat hij:
Wachten tot de zonde verdwijnt, want hun namen [van de zondaars] zullen uit de heilige boeken [de astrale kronieken] worden gewist, hun zaad zal worden vernietigd, en hun geest zal worden gedood.27
Esoterisch is Henoch de ‘Mensenzoon’, de eerste; en symbolisch is hij het eerste onderras van het vijfde wortelras.28 En als zijn naam voor doeleinden van numerieke en sterrenkundige symboliek de getalswaarde van het zonnejaar, of 365, oplevert, overeenkomstig de leeftijd die in Genesis aan hem wordt toegeschreven, is dat omdat hij, als zevende, voor occulte doeleinden, de gepersonifieerde periode van de twee voorgaande rassen met hun veertien onderrassen is. Daarom is hij volgens het boek Henoch de overgrootvader van Noach, die op zijn beurt de personificatie is van de mensheid van het vijfde wortelras, die worstelt met die van het vierde – de grote periode van de geopenbaarde en ontheiligde mysteriën, toen de ‘zonen van God’ die op aarde neerdaalden, de dochters van de mensen tot vrouw namen en hun de geheimen van de engelen leerden. Met andere woorden, toen de ‘uit het denkvermogen geboren’ mensen van het derde ras zich vermengden met die van het vierde, en mensen de goddelijke wetenschap geleidelijk tot tovenarij verlaagden.
Noten
- The Book of Enoch, vert. R. Laurence, 1883, inleiding, blz. v.
- Toen Bruce in Abessinië enkele exemplaren van het boek Henoch in het Ethiopisch ontdekte, was het in Europa al duizend jaar onbekend; het werd in 1821 door aartsbisschop Laurence vertaald, op basis van de tekst in de Bodleian Library in Oxford.
- The Book of Enoch, vert. R. Laurence, 1883, blz. xx.
- Op.cit., blz. xx-xxi.
- Op.cit., blz. xiv, voetnoot.
- Op.cit., blz. xxxiv-xxxv.
- Op.cit., blz. xiii. Vgl. 2 Koningen 18:11.
- Het zevende beginsel, de eerste emanatie.
- The Book of Enoch, vert. R. Laurence, 1883, blz. xxxvii en xl.
- Op.cit., blz. xl-xli.
- Die het ‘zonne-’ of manvantarische jaar symboliseerde.
- Op.cit., blz. xli-xlii.
- Op.cit., blz. xlviii.
- Op.cit., blz. xxiii.
- Op.cit., blz. xxiii.
- Op.cit., 92:9, blz. 150-1.
- The Book of Enoch, vert. R. Laurence, 1883, 92:4, blz. 150.
- Op.cit., 92:4-7, blz. 150.
- Aan het einde van elk wortelras vindt er een ramp plaats, beurtelings door vuur of water. Onmiddellijk na de ‘val in de voortplanting’ werd het uitschot van het derde wortelras – degenen die tot genotzucht vervielen door de leer van de goddelijke leraren ontrouw te worden – vernietigd, waarna het vierde wortelras ontstond, aan het einde waarvan de laatste zondvloed plaatsvond. (Zie de ‘zonen van God’, genoemd in Isis ontsluierd, 1:731-4.)
- Op.cit., 92:11, blz. 151.
- Op.cit., 92:7, 11, 13, 15.
- Op.cit., blz. 152vn.
- Die inlassingen en wijzigingen zien we bijna altijd als er getallen worden gegeven – vooral wanneer het de getallen elf en twaalf betreft – omdat deze allemaal (door de christenen) in verband worden gebracht met het aantal apostelen, stammen, en aartsvaders. De vertaler van de Ethiopische tekst – aartsbisschop Laurence – schrijft ze in het algemeen toe aan ‘fouten van de kopiist’ telkens wanneer de twee teksten, het manuscript in Parijs en dat in de Bodleian Library, verschillen. Wij denken dat het in de meeste gevallen geen vergissingen zijn.
- The Book of Enoch, vert. R. Laurence, 1883, 88:99, 100, blz. 136.
- Op.cit., 88:94, blz. 135. Deze passage heeft, zoals straks zal worden aangetoond, geleid tot een zeer merkwaardige ontdekking.
- In de exoterische geschiedenis van Gautama Boeddha sterft hij op de hoge leeftijd van tachtig jaar, en gaat vredig over van leven naar dood met alle sereniteit van een grote heilige, zoals Barthélemy Saint-Hilaire zegt. Dat is niet het geval in de esoterische en ware interpretatie die de betekenis onthult van de exoterische en allegorische verklaring dat Gautama, de Boeddha, heel prozaïsch zou zijn gestorven door te veel varkensvlees te eten, dat door Tsonda voor hem was klaargemaakt. Hoe iemand die predikte dat het doden van dieren de grootste zonde is, en die een volmaakt vegetariër was, kon sterven door het eten van varkensvlees, is een vraag die nooit wordt gesteld door onze oriëntalisten, van wie sommigen (zoals veel zendelingen van de liefdadigheidspost in Ceylon dat nu doen) de draak steken met het vermeende voorval.
De simpele waarheid is dat de genoemde rijst en het varkensvlees puur allegorisch zijn. Rijst staat voor ‘verboden vrucht’, zoals de ‘appel’ van Eva, en betekent bij de Chinezen en Tibetanen occulte kennis; en ‘varkensvlees’ betekent brahmaanse leringen. Vishnu nam in zijn eerste avatara de vorm van een everzwijn aan om de aarde boven het oppervlak van de wateren van de ruimte te tillen. Boeddha is dus niet aan ‘varkensvlees’ gestorven, maar omdat hij enkele van de brahmaanse mysteries had onthuld. Toen hij zag dat die onthulling voor sommige onwaardige mensen slechte gevolgen had, koos hij ervoor om, in plaats van nirvana in te gaan, zijn aardse vorm te verlaten en toch in de sfeer van de levenden te blijven om de ontwikkeling van de mensheid te bevorderen. Vandaar zijn regelmatige reïncarnaties in de hiërarchie van de dalai en tashi [panchen] lama’s, en andere weldaden. Dat is de esoterische verklaring. Het leven van Gautama zal later uitvoerig worden besproken. - The Book of Enoch, vert. R. Laurence, 1883, 105:21, blz. 178.
- In de Bijbel [Genesis 4 en 5] komen drie verschillende Henochs [Chanokh] voor: de zoon van Kaïn, de zoon van Seth, en de zoon van Jared; maar ze zijn allemaal identiek, en twee van hen worden genoemd om de lezer te misleiden. Alleen van de laatste twee wordt de respectieve leeftijd gegeven, en aan de eerste wordt verder geen aandacht besteed.