Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

De geheime leer en de studie daarvan1

Fragmenten van aantekeningen gemaakt tijdens het persoonlijk onderricht dat HPB in de jaren 1888-1891 aan privéleerlingen heeft gegeven, die voorkomen in een dik manuscript dat door mijn vader, die een van de leerlingen was, aan mij werd nagelaten. – P.G.B. Bowen

‘HPB’ deed vorige week bijzonder interessante uitspraken over De geheime leer. Nu ze me nog helder voor de geest staan, kan ik beter alles ordenen en veilig op papier zetten. Zoals ze zelf zei, kunnen ze over 30 of 40 jaar van nut zijn voor iemand.

Ten eerste is De geheime leer maar een heel klein fragment van de esoterische leer, zoals die bekend is aan de hogere leden van de occulte broederschappen. Het boek bevat volgens haar precies zoveel als door de wereld in deze komende eeuw kan worden ontvangen. Dit riep een vraag op – waarop ze het volgende verklaarde:

‘De wereld’ betekent de mens die in de persoonlijke natuur leeft. Deze ‘wereld’ vindt in de twee delen van de GL alles wat haar hoogste begripsvermogen kan bevatten, maar niet meer. Maar dat betekent niet dat de discipel die niet in ‘de wereld’ leeft niet méér in het boek zou kunnen vinden dan de ‘wereld’ erin vindt. Elke vorm, hoe ruw ook, draagt het verborgen beeld van zijn ‘schepper’ in zich. Zo draagt ook het werk van een schrijver, hoe duister het misschien ook is, het verborgen beeld van de kennis van de schrijver in zich. Uit deze uitspraak leid ik af dat de GL alles moet bevatten wat HPB zelf weet, en nog veel meer, omdat veel ervan afkomstig is van mensen met een kennis die ontzaglijk veel groter is dan de hare. Verder geeft ze duidelijk te kennen dat het heel goed mogelijk is dat een ander er kennis in vindt die zijzelf niet bezit. Het is een stimulerende gedachte te bedenken dat het mogelijk is dat ikzelf in HPB’s woorden kennis vind waarvan zij zich niet bewust is. Ze stond een hele tijd stil bij die gedachte. X zei naderhand: ‘HPB begint kennelijk haar greep erop te verliezen’, waarmee, denk ik, werd bedoeld dat ze het vertrouwen in haar eigen kennis begon te verliezen. Maar –– en –– en ook ikzelf begrijpen haar bedoeling beter, denk ik. Ongetwijfeld zegt ze ons dat we ons niet op haar moeten verlaten als de hoogste autoriteit, noch op iemand anders, maar geheel en al moeten vertrouwen op onze eigen zich verdiepende inzichten.

(Latere notitie over het bovenstaande: – Ik had gelijk. Ik vroeg het haar rechtstreeks, en ze knikte en glimlachte. Het is heel wat waard haar goedkeurende glimlach te krijgen!) – (Getekend) Robert Bowen.

Ten slotte hebben we HPB zover gekregen dat ze ons op weg hielp met de studie van de GL. Laat ik dat opschrijven nu het me nog helder voor de geest staat.

Als men de GL bladzijde voor bladzijde leest, zoals een willekeurig boek (zegt ze) brengt dat ons alleen in verwarring. Het eerste wat we moeten doen, zelfs al neemt dat jaren in beslag, is enig begrip te krijgen van de ‘drie fundamentele grondstellingen’ die in de Proloog worden gegeven. Laat dat volgen door de studie van de hoofdpunten – de genummerde punten in de Samenvatting van deel 1 (afdeling 1). Neem vervolgens de Inleidende opmerkingen (deel 2) en de Conclusie (deel 2).

Het schijnt dat HPB heel zeker is als het gaat om de betekenis van de leer (in de Conclusie) die betrekking heeft op de tijd waarop de wortelrassen en onderrassen verschijnen. Ze zegt duidelijker dan gewoonlijk dat er in feite niet zoiets bestaat als een toekomstig ‘verschijnen’ van rassen. ‘Er is noch sprake van verschijnen noch van verdwijnen, maar van een eeuwig worden’, zegt ze. Het vierde wortelras leeft nog. Zo ook het derde en het tweede en het eerste – dat wil zeggen dat hun manifestaties op ons huidige gebied van substantie aanwezig zijn. Ik denk dat ik weet wat ze bedoelt, maar het ligt boven mijn macht het in woorden uit te drukken. Zo is ook het zesde onderras hier aanwezig en het zesde wortelras en het zevende, en zelfs mensen van de komende ronden. Dat is tenslotte begrijpelijk. Discipelen en broeders en adepten kunnen geen mensen zijn van het alledaagse vijfde onderras, want het ras is een evolutiestadium.

Maar ze laat er geen twijfel over bestaan dat, voor zover het de mensheid in het algemeen betreft, we zelfs van het zesde onderras nog honderden jaren (in tijd en ruimte) verwijderd zijn. Het kwam me voor dat HPB in het bijzonder de nadruk legde op dit punt. Ze zinspeelde op ‘gevaren en waanvoorstellingen’ als gevolg van de gedachte dat het nieuwe wortelras al definitief op de wereld was verschenen. Volgens haar valt de duur van een onderras van de mensheid in het algemeen samen met die van het siderische jaar (de cyclus van de aardas – ca. 25.000 jaar). Dat wil zeggen dat het nieuwe ras nog ver in de toekomst ligt.

We hebben de laatste drie weken een opmerkelijke reeks bijeenkomsten gehad met de studie van de GL. Ik moet mijn aantekeningen rangschikken en het resultaat veilig opschrijven voor ik ze kwijtraak.

Ze sprak veel over het ‘fundamentele beginsel’. Ze zegt: Als men denkt uit de GL een bevredigend beeld te krijgen van de samenstelling van het heelal, zal de studie ervan alleen verwarring opleveren. De GL is niet bedoeld om zo’n definitieve uitspraak te doen over het bestaan, maar om DE WEG TE WIJZEN NAAR DE WAARHEID. Deze laatste uitdrukking herhaalde ze vele keren.

Het heeft geen enkele zin (zei ze) om hen van wie we denken dat ze gevorderde studenten zijn te vragen ons een ‘interpretatie’ van de GL te geven. Dat kunnen ze niet. Als ze het proberen, is het enige wat ze kunnen geven een dorre exoterische weergave die in de verste verte niet op de waarheid lijkt. Als we zo’n interpretatie accepteren, betekent dit dat we ons vastklampen aan starre ideeën, terwijl de waarheid elke gedachte die we kunnen formuleren of uitdrukken te boven gaat. Exoterische interpretaties zijn best nuttig, en ze verwerpt ze niet zolang ze als aanwijzingen voor beginnelingen worden beschouwd en niet meer dan dat. Velen die nu of in de toekomst in de TS zullen zijn, zijn natuurlijk niet in staat om verder te komen dan de gangbare exoterische opvattingen. Maar er zijn en komen anderen, en voor hen vermeldt ze de volgende en juiste manier om de GL te benaderen.

Benader de GL (zegt ze) zonder te verwachten daarin de uiteindelijke waarheid over het bestaan te vinden, of met enige andere gedachte dan te zien hoever ze ons naar de waarheid voert. Zie de studie als een middel om het denken dat door andere studies nooit is gestimuleerd, te oefenen en te ontwikkelen. Neem de volgende regels in acht:

1. Wat men ook in de GL bestudeert, laat het bewustzijn vasthouden aan de volgende gedachten, als basis voor zijn ideeënvorming.

(a) De fundamentele eenheid van alle bestaan. Deze eenheid is iets totaal anders dan wat men gewoonlijk onder eenheid verstaat – zoals wanneer we zeggen dat een volk of een leger een eenheid is; of dat de ene planeet door magnetische krachtlijnen, of iets dergelijks, is verenigd met een andere. Dat is niet de leer. Die luidt dat het bestaan één wezen is, niet een verzameling wezens die met elkaar zijn verbonden. In de kern is er één zijn. Dit zijn heeft twee aspecten, een positief en een negatief. Het positieve is geest, of bewustzijn. Het negatieve is substantie, het onderwerp van bewustzijn. Dit zijn is het absolute in zijn primaire manifestatie. Omdat het absoluut is, is er niets dat erbuiten valt. Het is al-zijn. Het is ondeelbaar, anders zou het niet absoluut zijn. Als een deel ervan zou kunnen worden afgesplitst, zou wat overblijft niet absoluut kunnen zijn, omdat zich onmiddellijk de moeilijkheid zou voordoen dat dit deel en het ervan afgescheiden deel worden vergeleken. Vergelijking is onverenigbaar met elk idee van absoluutheid. Daarom is het duidelijk dat dit fundamentele ene bestaan, of absolute zijn de werkelijkheid moet zijn in iedere vorm die er is.

Ik zei dat, hoewel dit voor mij duidelijk was, ik niet dacht dat er veel mensen in de loges zouden zijn die het zouden begrijpen. ‘Theosofie’, zei ze, ‘is voor hen die kunnen denken, of zich aan het denken kunnen zetten, niet voor mensen die te lui zijn om hun verstand te gebruiken.’ HPB is de laatste tijd mild geworden. ‘Dumskulls!’ (domkoppen) noemde ze gewoonlijk de gemiddelde student.

Het atoom, de mens, de god (zegt ze) zijn alle, zowel afzonderlijk als gezamenlijk, absoluut Zijn in hun uiteindelijke kern, dat wil zeggen hun ware individualiteit. Dit idee moet altijd de achtergrond van ons denken vormen om als basis te dienen voor ieder begrip dat ontstaat uit de studie van de GL. Zodra dat wordt losgelaten (en dat is maar al te gemakkelijk als men zich bezighoudt met een van de vele ingewikkelde aspecten van de esoterische filosofie), doet het idee van afgescheidenheid zich voor en verliest de studie haar waarde.

(b) Het tweede idee waaraan men moet vasthouden is dat er geen dode stof bestaat. Zelfs het kleinste atoom leeft. Het kan niet anders omdat ieder atoom in wezen zelf absoluut Zijn is. Daarom bestaat er niet zoiets als ‘ruimten’ van ether, of akasa, of hoe u het ook wilt noemen, waarin engelen en elementalen rondspartelen als forellen in het water. Dat is de algemene gedachte. De ware gedachte is dat ieder atoom substantie, op welk gebied ook, op zichzelf een leven is.

(c) De derde basisgedachte waaraan men moet vasthouden is dat de mens de microkosmos is. Als hij dat is, dan bestaan alle hiërarchieën van de hemelen in hem. Maar in feite is er geen macrokosmos en geen microkosmos, maar één bestaan. Ze zijn alleen groot en klein als ze door een beperkt bewustzijn worden beschouwd.

(d) De vierde en laatste basisgedachte waaraan men moet vasthouden is wat wordt uitgedrukt in het grote hermetische axioma. Het vat in feite alle andere samen en is de synthese ervan.

Zoals het innerlijke is, zo is het uiterlijke; zoals het grote is, zo is het kleine; zo boven, zo beneden; er is maar één leven en wet; en hij die dit gaande houdt is één. Niets is innerlijk, niets is uiterlijk; niets is groot, niets is klein; niets is hoog, niets is laag, in de goddelijke ordening.

Welk onderwerp men ook bestudeert in de GL, men moet het in verband brengen met deze basisgedachten.

Ik merkte op dat dit een soort mentale training inhoudt die bijzonder vermoeiend moet zijn. HPB glimlachte en knikte. Men moet geen dwaas zijn (zei ze) en zich in het gekkenhuis werken door in het begin te veel te willen proberen. De hersenen zijn het instrument van het waakbewustzijn en ieder bewust mentaal beeld dat men vormt, betekent verandering en vernietiging van hersenatomen. De gewone intellectuele activiteit beweegt zich langs veel betreden paden in de hersenen en maakt in de substantie daarvan geen plotselinge aanpassing en vernietiging noodzakelijk. Maar deze nieuwe manier van mentale oefening vraagt om iets heel anders: het banen van nieuwe ‘hersenwegen’, het anders rangschikken van de kleine hersen-leventjes. Als dat onbezonnen wordt geforceerd, kan dat de hersenen ernstige fysieke schade toebrengen.

Deze manier van denken (zegt ze) is wat de Indiërs jñanayoga noemen. Als men vorderingen maakt in jñanayoga, komen er ideeën tevoorschijn die men, hoewel men zich ervan bewust is, niet in woorden kan uitdrukken en nog niet tot een mentaal beeld kan vormen. Naarmate de tijd verstrijkt zullen deze ideeën mentale beelden vormen. Dat is het moment waarop men op zijn hoede moet zijn en moet weigeren zich te laten misleiden door de gedachte dat het pas ontdekte en prachtige beeld de werkelijkheid moet vertegenwoordigen. Dat is niet zo. Als men doorgaat, ontdekt men dat het eens bewonderde beeld dof en onbevredigend wordt en ten slotte vervaagt of wordt verworpen. Dit is een ander gevaarlijk punt, want men verkeert op dat moment in een leegte, zonder enig begrip dat ons steunt, en men kan in de verleiding komen om het verworpen beeld nieuw leven in te blazen bij gebrek aan een beter om zich aan vast te klampen. De echte student zal echter onbezorgd doorwerken, en al snel komen er nieuwe flauwe lichtflitsen die na verloop van tijd een weidser en mooier beeld dan het vorige doen ontstaan. Maar de leerling weet nu dat geen enkel beeld ooit de waarheid zal voorstellen. Dit laatste schitterende beeld zal, evenals alle andere, dof worden en vervagen. En zo gaat het proces verder, tot de leerling ten slotte uitstijgt boven het denken en zijn beelden, en de wereld van geen vorm binnentreedt en bewoont, waarvan alle vormen beperkte afspiegelingen zijn.

De echte student van De geheime leer is een jñanayogi, en dit pad van yoga is het ware pad voor de westerse student. De geheime leer is geschreven om hem te voorzien van wegwijzers op dat pad.

(Latere notitie: Ik heb deze weergave van haar leer aan HPB voorgelezen met de vraag of ik haar goed had begrepen. Ze noemde me een dwaze domkop omdat ik dacht dat iets ooit op de juiste manier in woorden kan worden uitgedrukt. Maar ze glimlachte en knikte ook, en ze zei dat ik het beter had begrepen dan iemand anders ooit deed, en beter dan ze het zelf zou kunnen.)

Ik vraag me af waarom ik dit allemaal ontvang. Het zou aan de wereld doorgegeven moeten worden, maar ik ben te oud om dat ooit te doen. Ik voel me zo’n kind vergeleken met HPB en toch ben ik 20 jaar ouder dan zij.

Ze is erg veranderd sinds ik haar twee jaar geleden ontmoette. Het is wonderbaarlijk hoe ze zich staande houdt, ondanks haar afschuwelijke ziekte. Als iemand niets zou weten en niets zou geloven, dan zou HPB hem of haar ervan overtuigen dat ze iets is dat boven lichaam en verstand uitgaat. Ik heb het gevoel, vooral in deze laatste bijeenkomsten, sinds ze lichamelijk zo hulpeloos is geworden, dat we leringen krijgen uit een andere en hogere sfeer. We schijnen eerder te voelen en te weten wat ze zegt dan dat we het met onze fysieke oren horen. X zei bijna hetzelfde gisteravond.

(Getekend), Robert Bowen, kapitein-luitenant-ter-zee Royal Navy
19 april 1891

Noot

  1. De Engelse tekst hiervan is gepubliceerd in Theosophy in Ireland (11:1), januari-maart 1932.

Een introductie tot De Geheime Leer, blz. 9-14

© 2021 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag